Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Van spijsoffers en drankoffers, bij andere offers te doen, vs. 1, enz. Offer der eerstelingen van het deeg, 19. Zondoffer voor de ganse gemeente die door afdwaling of onbedachtzaamheid misdaan heeft, 22. Voor een ziel alleen, 27. Straf van een moedwilligen zondaar, 30. Straf desgenen die op den sabbat hout opgelezen had, 32. Van snoertjes met hemelsblauwe draden aan de klederen, 38. |
De spijs- en drankoffers |
1 DAARNA sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: | | |
2 Spreek tot de kinderen Israëls en zeg tot hen: Wanneer gij gekomen zult zijn in het 1land uwer woningen, dat Ik u geven zal, | | 1 Het land Kanaän waarin gij uw woningen hebben zult. |
3 En gij een vuuroffer den HEERE zult doen, een brandoffer of slachtoffer, a2om af te zonderen een gelofte, of in vrijwillig offer of in uw gezette 3hoogtijden, om den HEERE been lieflijken reuk te maken van runderen of van kleinvee, | | a Lev. 22:21. Lev. 22:21 En als iemand een dankoffer den HEERE zal offeren, uitzonderende van de runderen of van de schapen een gelofte of vrijwillig offer, het zal volkomen zijn, opdat het aangenaam zij; geen gebrek zal daarin zijn. |
2 Naar dat gij dan iets zult hebben afgezonderd dat gij den HEERE ter dankbaarheid beloofd hebt, of, enz. |
3 In de offeranden die op de feesten naar Gods wet geofferd moesten worden. |
b Ex. 29:18. Ex. 29:18 Alzo zult gij den gehelen ram aansteken op het altaar; het is een brandoffer den HEERE, tot een lieflijken reuk, het is een vuuroffer den HEERE. |
4 Zo zal hij die zijn offerande den HEERE offert, ceen spijsoffer offeren van een 4tiende meelbloem, gemengd met een 5vierendeel van een hin olie. | | c Lev. 2:1; 6:14. Lev. 2:1 ALS nu een ziel een offerande van spijsoffer den HEERE zal offeren, zijn offerande zal meelbloem zijn; en hij zal olie daarop gieten en wierook daarop leggen. Lev. 6:14 Dit is nu de wet des spijsoffers: een der zonen van Aäron zal dat voor het aangezicht des HEEREN offeren, vóór aan het altaar. |
4 Zie Lev. 14 op vers 10. Lev. 14:10 (kt.) En op den achtsten dag zal hij twee volkomen lammeren en één eenjarig volkomen schaap nemen, mitsgaders drie tienden meelbloem ten spijsoffer, met olie gemengd, en één log olie. |
5 Zie Lev. 19 op vers 36. Lev. 19:36 (kt.) Gij zult een rechte waag hebben, rechte weegstenen, een rechte efa en een rechte hin; Ik ben de HEERE uw God, Die u uit Egypteland uitgevoerd heb. |
5 En wijn ten drankoffer, een vierendeel van een hin, zult gij bereiden tot een brandoffer of tot een slachtoffer, voor één lam. | | |
6 Of voor een ram zult gij een spijsoffer bereiden van twee tienden meelbloem, gemengd met olie, een derde deel van een hin. | | |
7 En wijn ten drankoffer, een derde deel van een hin, zult gij offeren tot een lieflijken reuk den HEERE. | | |
8 En wanneer gij een 6jong rund zult bereiden tot een brandoffer of een slachtoffer, om een gelofte af te zonderen, of ten dankoffer den HEERE, | | 6 Hebr. een zoon van een rund. Alzo in het volgende. |
9 Zo zal 7hij tot een jong rund offeren een spijsoffer van drie tienden meelbloem, gemengd met olie, de helft van een hin. | | 7 Die de offerande wil offeren; de persoon wordt hier veranderd, gij in hij. |
10 En wijn zult gij offeren ten drankoffer, de helft van een hin, tot een vuuroffer van lieflijken reuk den HEERE. | | |
11 Alzo zal gedaan worden met den enen os of met den enen ram, of met het kleinvee, van de lammeren of van de geiten; | | |
12 Naar het getal dat gij bereiden zult, zult gij alzo doen met elkeen, naar hun getal. | | |
13 Alle inboorling zal deze dingen alzo doen, offerende een vuuroffer tot een lieflijken reuk den HEERE. | | |
14 Wanneer ook een 8vreemdeling bij u als vreemdeling verkeert, of die in het 9midden van u is in uw geslachten, en hij een vuuroffer zal bereiden tot een lieflijken reuk den HEERE: gelijk als gij zult doen, alzo zal hij doen. | | 8 Hebbende zijn vaste woonplaats buiten uw land, maar voor zekeren tijd onder u verkerende, en tot de ware religie bekeerd zijnde; gelijk de zaak zelve uitwijst. |
9 Die wel een uitlander is, maar onder u is komen wonen. |
15 Gij gemeente, het zij ulieden den den vreemdeling die als vreemdeling bij u verkeert, enerlei inzetting, 10te eeuwiger inzetting bij uw geslachten; 11gelijk gijlieden, alzo zal de vreemdeling voor des HEEREN aangezicht zijn. | | d Ex. 12:49. Num. 9:14. Ex. 12:49 Enerlei wet zij voor den ingeborene en voor den vreemdeling die als vreemdeling in het midden van u verkeert. Num. 9:14 En wanneer een vreemdeling bij u als vreemdeling verkeert en hij het pascha den HEERE ook houden zal, naar de inzetting van het pascha en naar zijn wijze, alzo zal hij het houden; het zal enerlei inzetting voor ulieden zijn, beide den vreemdeling en den inboorling des lands. |
10 Hebr. een inzetting der eeuwigheid. Vgl. Gen. 17 op vers 7. Gen. 17:7 (kt.) En Ik zal Mijn verbond oprichten tussen Mij en tussen u en tussen uw zaad na u in hun geslachten, tot een eeuwig verbond, om u te zijn tot een God en uw zaad na u. |
11 De zin is, dat de Israëlieten en de bekeerde vreemdelingen in den godsdienst voor God evenveel zullen gelden en enerlei recht genieten. |
16 Enerlei wet en enerlei recht zal ulieden zijn en den vreemdeling die bij ulieden als vreemdeling verkeert. | | |
De eerstelingen van den oogst |
17 Voorts sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: | | |
18 Spreek tot de kinderen Israëls en zeg tot hen: Als gij zult gekomen zijn in het land waarheen Ik u inbrengen zal, | | |
19 Zo zal het geschieden als gij van het brood des lands zult eten, dan zult gij den HEERE een hefoffer offeren. | | |
20 De eerstelingen uws deegs, een koek zult gij tot een hefoffer offeren; 12gelijk het hefoffer des dorsvloers zult gij dat offeren. | | 12 Dat is, naar dat uw deeg groot of klein zal zijn, en op gelijke wijze als u geboden is te doen met de eerste vruchten, die daarna op den dorsvloer worden uitgedorst, als tarwe, rogge, gerst. Zie Lev. 2:14, 15, 16. Lev. 2:14 En zo gij den HEERE een spijsoffer der eerste vruchten offert, zult gij het spijsoffer uwer eerste vruchten van groene aren bij het vuur gedord, dat is het kleingebroken graan van volle groene aren, offeren. Lev. 2:15 En gij zult olie daarop doen en wierook daarop leggen; het is een spijsoffer. Lev. 2:16 Zo zal de priester deszelfs gedenkoffer aansteken van zijn kleingebroken graan en van zijn olie, met al den wierook; het is een vuuroffer den HEERE. |
21 Van de eerstelingen uws deegs zult gij den HEERE een hefoffer geven, bij uw geslachten. | | |
Het zondoffer |
22 Voorts wanneer gijlieden afgedwaald zult zijn en niet gedaan hebben al deze geboden die de HEERE tot Mozes gesproken heeft, | | |
23 Alles wat u de HEERE door de hand van Mozes geboden heeft, 13van dien dag af dat het de HEERE geboden heeft en voortaan, bij uw geslachten; | | 13 Dat is, van den tijd af dat u deze wet gegeven is. |
24 Zo zal het geschieden, indien iets bij dwaling 14gedaan en voor de ogen der 15vergadering 16verborgen is, dat de ganse vergadering één var, een jong rund, zal bereiden ten brandoffer, tot een lieflijken reuk den HEERE, met zijn spijsoffer en zijn drankoffer, naar de wijze; en één geitenbok ten zondoffer. | | 14 Te weten van de ganse vergadering. |
15 Dit verstaan sommigen van bijzondere vergaderingen of gemeenten, die in het land Kanaän in steden en dorpen alsdan zouden zijn; en dat Lev. 4:13, enz., van de ganse vergadering, zoals zij buiten Kanaän in het leger bijeen was, gesproken is, met bevel van alleenlijk een jong rund ten zondoffer te offeren, buiten het leger te voeren, en te verbranden, Lev. 4:21, maar hier wordt een jong rund ten brandoffer en een geitenbok ten zondoffer bevolen. Lev. 4:13 Indien nu de gehele vergadering Israëls afgedwaald zal zijn, en de zaak voor de ogen der gemeente verborgen is, en zij iets gedaan zullen hebben tegen
enige van alle geboden des HEEREN, dat niet zou gedaan worden, en zijn schuldig geworden; Lev. 4:21 Daarna zal hij dien var tot buiten het leger uitvoeren en zal hem verbranden, gelijk als hij den eersten var verbrand heeft; het is een zondoffer der gemeente. |
16 Dit wordt hier ingevoegd uit Lev. 4:13. Lev. 4:13 Indien nu de gehele vergadering Israëls afgedwaald zal zijn, en de zaak voor de ogen der gemeente verborgen is, en zij iets gedaan zullen hebben tegen
enige van alle geboden des HEEREN, dat niet zou gedaan worden, en zijn schuldig geworden; |
25 En de priester zal de verzoening doen voor de 17ganse vergadering der kinderen Israëls, en het zal hun vergeven worden; want het was een afdwaling, en zij hebben hun offerande gebracht, een vuuroffer den HEERE, en hun zondoffer voor het aangezicht des HEEREN, over hun afdwaling. | | 17 Zie op het voorgaande vers. |
26 Het zal dan aan de ganse vergadering der kinderen Israëls vergeven worden, ook den vreemdeling die in het midden van henlieden als vreemdeling verkeert; want het is het ganse volk door dwaling overkomen. | | |
27 eEn indien een 18ziel door afdwaling gezondigd zal hebben, die zal een 19eenjarige geit ten zondoffer offeren. | | e Lev. 4:27. Lev. 4:27 En zo enig mens van het volk des lands door afdwaling zal gezondigd hebben, dewijl hij iets doet tegen een van de geboden des HEEREN, dat niet gedaan zou worden, zodat hij schuldig is; |
18 Dat is, mens, persoon; alzo in het volgende. |
19 Hebr. een dochter haars jaars. |
28 En de priester zal de verzoening doen over de dwalende ziel, als zij gezondigd heeft door afdwaling voor het aangezicht des HEEREN, doende de verzoening over haar; en het zal haar vergeven worden. | | |
29 Den inboorling der kinderen Israëls en den vreemdeling die in hunlieder midden als vreemdeling verkeert, enerlei wet zal ulieden zijn, dengene die het door afdwaling doet. | | |
30 Maar de ziel die iets zal gedaan hebben met 20opgeheven hand, hetzij van inboorlingen of van vreemdelingen, die smaadt den HEERE; en diezelve ziel zal 21uitgeroeid worden uit het midden van haar volk; | | 20 Dat is, met opzet, trots, en hoogmoed, moedwilligheid, zonder enig schromen of ontzag voor den Allerhoogste en Zijn geboden. Deze manier van spreken wordt ook in een anderen zin gebruikt. Zie Ex. 14:8. Num. 33:3. Ex. 14:8 Want de HEERE verstokte het hart van Farao, den koning van Egypte, dat hij de kinderen Israëls najaagde; doch de kinderen Israëls waren door een hoge hand uitgegaan. Num. 33:3 Zij reisden dan van Rameses in de eerste maand, op den vijftienden dag der eerste maand; des anderen daags van pascha togen de kinderen Israëls uit door een hoge hand, voor de ogen van alle Egyptenaars, |
21 Zie Gen. 17 op vers 14. Gen. 17:14 (kt.) En wat mannelijk is, de voorhuid hebbende, wiens voorhuids vlees niet zal besneden worden, dezelve ziel zal uit haar volken uitgeroeid worden: hij heeft Mijn verbond gebroken. |
31 Want zij heeft het woord des HEEREN veracht en Zijn gebod vernietigd; diezelve ziel zal ganselijk uitgeroeid worden, haar ongerechtigheid 22is op haar. | | 22 Of: zij op haar. Dat is, zij drage de straf harer ongerechtigheid, waarvan zij zelve de schuld heeft. Vgl. Lev. 20 op vers 9. Lev. 20:9 (kt.) Als er iemand is die zijn vader of zijn moeder zal gevloekt hebben, die zal zekerlijk gedood worden; hij heeft zijn vader of zijn moeder gevloekt; zijn bloed is op hem. |
De sabbatschender |
32 Als nu de kinderen Israëls in de woestijn waren, zo vonden zij een man, hout lezende op den sabbatdag. | | |
33 En die hem vonden hout lezende, brachten hem tot Mozes en tot Aäron en tot de ganse 23vergadering. | | 23 Van de oudsten en rechters. |
34 En 24zij stelden hem in fbewaring; want het was 25niet verklaard wat hem gedaan zou worden. | | 24 Te weten, die hem daarop bevonden hadden, of anderen, door bevel van Mozes, enz. |
f Lev. 24:12. Lev. 24:12 En zij legden hem in de gevangenis, opdat hun naar den mond des HEEREN verklaring geschieden zou. |
25 Versta: wat dood men hem aandoen zou, daarvan was geen uitgedrukte wet; hoewel Ex. 35:2 bevolen was, dat men zou ombrengen dengene die enig dienstwerk op den sabbatdag deed. Ex. 35:2 Zes dagen zal men het werk doen; maar op den zevenden dag zal ulieden heiligheid zijn, een sabbat der rust den HEERE; al wie daarop werk doet, zal gedood worden. |
35 Zo zeide de HEERE tot Mozes: Die man zal zekerlijk gedood worden; de ganse vergadering zal hem met stenen stenigen buiten het leger. | | |
36 Toen bracht hem de ganse vergadering uit tot buiten het leger en zij stenigden hem met stenen, dat hij stierf, gelijk als de HEERE Mozes geboden had. | | |
Het gedenkteken aan de klederen |
37 En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende: | | |
38 Spreek tot de kinderen Israëls en zeg tot hen: gDat zij zich 26snoertjes maken aan de hoeken hunner klederen, bij hun geslachten; en op de snoertjes des hoeks zullen zij een hemelsblauwen draad zetten. | | g Deut. 22:12. Matth. 23:5. Deut. 22:12 Snoeren zult gij u maken, aan de vier hoeken uws opperkleeds waarmede gij u bedekt. Matth. 23:5 En al hun werken doen zij om van de mensen gezien te worden; want zij maken hun gedenkcedels breed, en maken de zomen van hun klederen groot. |
26 Vgl. Deut. 22:12. Matth. 23:5. Insgelijks Ex. 13:16. Deut. 6:8; 11:18. Deut. 22:12 Snoeren zult gij u maken, aan de vier hoeken uws opperkleeds waarmede gij u bedekt. Matth. 23:5 En al hun werken doen zij om van de mensen gezien te worden; want zij maken hun gedenkcedels breed, en maken de zomen van hun klederen groot. Ex. 13:16 En het zal tot een teken zijn op uw hand en tot voorhoofdspanselen tussen uw ogen; want de HEERE heeft door een sterke hand ons uit Egypte uitgevoerd. Deut. 6:8 Ook zult gij ze tot een teken binden op uw hand; en zij zullen u tot voorhoofdspanselen zijn tussen uw ogen. Deut. 11:18 Legt dan deze mijn woorden in uw hart en in uw ziel, en bindt ze tot een teken op uw hand, dat zij tot voorhoofdspanselen zijn tussen uw ogen. |
39 En 27hij zal ulieden aan de snoertjes zijn, opdat gij het aanziet en aan al de geboden des HEEREN gedenkt en die doet; en gij zult 28naar uw hart en naar uw ogen niet sporen, die gij zijt nahoererende; | | 27 Te weten de draad. |
28 Dat is, gij zult niet pogen na te volgen de gedachten uws harten en begeerlijkheid uwer ogen, om der heidenen afgoden na te hoereren; gelijk gij door uw vleselijke zinnelijkheid genegen zijt te doen, als wel gebleken is. |
40 Opdat gij gedenkt en doet al Mijn geboden, en uw God heilig zijt. | | |
41 Ik ben de HEERE uw God, Die u uit Egypteland uitgevoerd heb om u 29tot een God te zijn; Ik ben de HEERE uw God. | | 29 Zie Gen. 17 op vers 7. Gen. 17:7 (kt.) En Ik zal Mijn verbond oprichten tussen Mij en tussen u en tussen uw zaad na u in hun geslachten, tot een eeuwig verbond, om u te zijn tot een God en uw zaad na u. |