Statenvertaling.nl

sample header image

Maleachi 2 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Maleachi 2

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

De Heere dreigt de priesters te straffen, tenzij dat zij hun leven beteren, vs. 1, enz. Hun verwijtende, dat zij van hunner voorvaderen godzaligheid en oprechtheid afgeweken waren, 5. Hij bestraft de ontheiligers en verbrekers van het huwelijk, 11. Eindelijk bestraft Hij de godslasteraars, 17.
 
Strafprediking tegen de priesters
1 EN nu, gij priesters, tot u wordt 1dit gebod 2gezonden;
1 Te weten het gebod van den godsdienst in ere te houden, en de misbruiken te verbeteren die daar ingekropen waren, waarvan Maleachi 1 gesproken is. verwijsteksten
2 Dit woord is hierbij gevoegd uit vers 4, om den zin volledig te maken. verwijsteksten
 
2 Indien gij 3het niet zult horen, en indien gij het niet zult 4ter harte nemen, om Mijn Naam eer te geven, zegt de HEERE der heirscharen, zo zal Ik den avloek onder u zenden, en Ik zal 5uw zegeningen vervloeken; ja, Ik heb ook alrede elkeen derzelve vervloekt, omdat gij het 6niet ter harte neemt.
3 Te weten gebod.
4 Hebr. op het hart leggen.
a Lev. 26:14. Deut. 28:15. verwijsteksten
5 Dat is, de goederen die gij door Mijn zegen verkregen hebt; of: den zegen dien de priesters over het volk uitspreken.
6 Als boven in dit vers.
 
3 Zie, 7Ik zal u het zaad verderven, en 8Ik zal drek op uw aangezichten strooien, den drek 9uwer feesten, 10zodat men u met denzelven wegnemen zal.
7 Dat is, Ik zal het zaad hetwelk gij in den akker werpt, verderven en te schande maken. Zie breder van de betekenis van het Hebreeuwse woord Ps. 9, de aant. op vers 6. Enigen verstaan hier door het zaad de nakomelingen, in dezen zin: Ik zal uw nakomelingen vervloeken. verwijsteksten
8 Dat is, Ik zal u gans verachtzaam en onwaard maken, zodat eenieder een afkeer van ulieden hebben zal.
9 Dat is, den drek der beesten die gij ter offerande brengt op uw feestoffers. Zie Ps. 118, de aant. op vers 27, waar ook feesten voor feestoffers staat. Zie ook Ex. 23:18. Jes. 29:1. verwijsteksten
10 De zin is: Gij zult zo met drek als overdekt worden, dat de mestraper ulieden op zijn mestwagen zal laden en als een vuil aas wegvoeren. Anders: de straf zal u tot zich nemen.
 
4 Dan zult gij 11weten dat Ik dit gebod tot u gezonden heb; 12opdat Mijn verbond met Levi zij, zegt de HEERE der heirscharen.
11 Dat is, metterdaad bevinden, en gewaarworden, dat gij deze straf draagt vanwege de overtreding van Mijn gebod. Zie vers 1. verwijsteksten
12 Dat is, opdat Mijn genade en de priesterlijke waardigheid, die Ik den stam van Levi (uit denwelken gijlieden, o priesters, gesproten zijt) door een bijzondere belofte en verbond gegeven heb, bij ulieden blijven moge, en gijlieden van dezelve vanwege uw ontrouw en boosheid niet beroofd wordt.
 
5 Mijn verbond 13met hem was 14het leven en de vrede, en Ik gaf hem 15die 16tot een vreze, en hij vreesde Mij; en 17hij werd om Mijns Naams wil verschrikt.
13 Te weten met Levi, dat is, met den stam van Levi. Of: met hem, te weten met Aäron, en zijn nakomelingen.
14 Dat is, Ik heb den stam van Levi met het priesterdom alle welvaart, tijdelijke en eeuwige, beloofd. Of: des levens en des vredes; of: ten leven, enz.
15 Te weten het leven en de vrede, dat is, alle welvaart.
16 Dat is, opdat hij Mij vrezen zou, gelijk hij ook gedaan heeft.
17 Zie een voorbeeld van den ijver der Levieten, Ex. 32:26, enz. Num. 25:7, 8, 12. Anderen verstaan dit alzo, dat de Levieten den Heere in alle nederigheid en ootmoedigheid gediend hebben. Anders: hij (te weten Levi) werd om Mijns Naams wil vermorzeld, dat is, hij heeft alle gevaren en zwarigheden uitgestaan om Mijns Naams wil. verwijsteksten
 
6 De wet der waarheid was in zijn mond, en er werd 18geen onrecht in zijn lippen gevonden; 19hij wandelde met Mij 20in vrede en in rechtmatigheid, en 21hij bekeerde er velen van ongerechtigheid.
18 Dat is, geen valse leer of onrechtvaardig oordeel. Versta dit alzo, namelijk zoveel menselijkerwijze te doen hem mogelijk was; want eigenlijk te spreken, zo komt deze lof, dat er geen bedrog in zijn mond gevonden is, alleen onzen Heere Christus Jezus toe, Jes. 53:9. verwijsteksten
19 Zie Gen. 5 op vers 22. verwijsteksten
20 Dat is, gehoorzaamlijk, zonder wederspannigheid, zodat wij het wel eens bleven met elkander.
21 Te weten Aäron, of Levi, vers 4, dat is, de gehele stam der Levieten. verwijsteksten
 
7 Want 22de lippen des priesters zullen de wetenschap bewaren, en men zal uit zijn mond de wet zoeken; want hij is 23een engel des HEEREN der heirscharen.
22 Een goede leraar behoorde te zijn als de schatkamer van Gods huis, en hij moet de schatten of verborgenheden Gods niet behouden voor zichzelven, maar hij moet ze zijn toehoorders rijkelijk en trouwelijk uitdelen. Zie Lev. 10:11. Deut. 33:10. Hagg. 2:12. verwijsteksten
23 Dat is, gezant, ambassadeur. Zie Hagg. 1:3, 13. 2 Kor. 5:20. verwijsteksten
 
8 Maar gij zijt 24van den weg afgeweken, 25gij hebt er velen doen struikelen in de wet; gij hebt 26het verbond van Levi verdorven, zegt de HEERE der heirscharen.
24 Te weten van den weg der rechte wetenschap en godzaligheid, in welken uw voorzaten, de heilige mannen Gods, gewandeld hebben.
25 Gij zijt velen een steen des aanstoots geweest, en hebt er velen doen struikelen door uw kwaad voorbeeld en voorgang.
26 Dat is, het verbond met den stam van Levi en alle priesters opgericht. Zie vers 5. verwijsteksten
 
9 Daarom heb Ik ook u verachtelijk en 27onwaard gemaakt voor het ganse volk, 28dewijl gij Mijn wegen niet houdt, maar 29het aangezicht aanneemt in de wet.
27 Hebr. laag, nederig.
28 Hebr. naar den mond dat gijlieden niet zijt onderhoudende Mijn wegen, dat is, de manier van leven die Ik ulieden in Mijn wet heb voorgeschreven, en die allen godzaligen betaamt.
29 Dat is, in zaken der wet, in de verklaring der wet. Of: tegen de wet, dat is, daar gij behoordet te richten naar de wet, zo richt gij naar het aanzien van den persoon, naar dat gij hem gunstig zijt of ongunstig. Zie Ez. 22:26. Zef. 3:4. Zie van deze manier van spreken Gen. 19 op vers 21. Lev. 19 op vers 15. Anderen nemen de woorden van den tekst aldus: gij verheft het aangezicht tegen de wet, dat is, als gij den rechten zin der wet verdraait, zo gaat gij nog stoutelijk daarheen met opgeheven hoofd. verwijsteksten
 
Juda’s ontrouw
10 30Hebben wij niet allen één Vader? Heeft niet één God ons geschapen? 31Waarom handelen wij dan trouwelooslijk 32de een tegen den ander, ontheiligende 33het verbond onzer vaderen?
30 Enigen verstaan dit te zijn de woorden van Maleachi, en nemen ze in dezen zin: Zijn wij niet het volk hetwelk de Heere uit alle natiën heeft uitverkoren, en altegader van Abraham afkomstig? Waarom verbreken dan enigen onder ons de wet Gods, door te trouwen afgodische vrouwen? Hetwelk Abraham, Izak, Jakob, enz., niet gedaan hebben. Anderen nemen deze woorden, als zijnde de woorden dergenen die de huwelijken met vreemde vrouwen wilden verdedigen, alsof zij zeiden: Zijn wij niet altegader van Adam afkomstig? En is het niet een en dezelfde God, Die ons allen geschapen heeft? Hoe of om wat reden zullen wij dan diegenen die van één natuur met ons zijn en van één Vader afkomstig, verachten, of verstoten de vrouwen der natiën die wij tot ons genomen hebben?
31 Voor: Waarom handelt dan gijlieden trouwelooslijk de een tegen den ander? Dat is, gij Joden onder elkander, trouwende boven de wettige Joodse vrouwen nog heidense vrouwen. Als men het in dezen zin neemt, zo zijn het de woorden van den profeet.
32 Hebr. de man met zijn broeder.
33 Door hetwelk zich het Joodse volk verbonden had, dat het een heilig volk wezen zou.
 
11 Juda handelt trouwelooslijk, en er wordt een gruwel gedaan in Israël en in Jeruzalem; want Juda ontheiligt 34de heiligheid des HEEREN, welke 35Hij liefheeft; 36want hij heeft de dochter eens vreemden gods getrouwd.
34 Dat is, het heilige huwelijk van God ingesteld.
35 Te weten de Heere. Anders: die hij (te weten Juda) behoorde lief te hebben.
36 Daarmede ontheiligt hij de heiligheid des Heeren, door te trouwen een dochter van een vreemden god, dat is, een uitlandse vrouw, die een vreemden god dient. Zie Ezra 9; 10. Neh. 13:23, enz. En merk hier, dat gelijk de godzaligen genoemd worden kinderen Gods, alzo ook de goddeloze afgodendienaars genoemd worden zonen en dochters der afgoden, of der vreemde goden. verwijsteksten
 
12 De HEERE zal den man die 37zulks doet, 38uitroeien uit de hutten Jakobs, dien die waakt en dien die 39antwoordt, en die den HEERE der heirscharen 40spijsoffer brengt.
37 Zulken of dien gruwel, waarvan vers 11 gesproken is. verwijsteksten
38 Dewijl men dit verstaat tot de priesters en Levieten gesproken te zijn, die zich ook besmetten met vreemde vrouwen te trouwen, zo is uitroeien hier zoveel te zeggen als uit den tempel of van het altaar stoten, dat zij den Heere niet meer dienen zouden.
39 Of: verantwoordt, dat is, niet alleen dien die zulks met vlijt en wakkerheid of naarstigheid doet, maar ook dengene die zulks wil verantwoorden en verdedigen. Doch anderen verstaan hier door de wakenden de deurwachters des tempels, en door de antwoordenden de priesters, die gesteld waren om het volk te leren, en van den godsdienst gevraagd zijnde, te antwoorden. Zie vers 7. Anderen de zangers in den tempel, die bij beurten zongen en elkander als antwoordden, willende de profeet te verstaan geven, dat alle standen der kerkelijke personen ook met deze zonden besmet waren. verwijsteksten
40 Te weten om God te verzoenen, wetende dat Hij op hem vertoornd is, omdat hij een uitheemse vrouw getrouwd heeft.
 
13 Dit tweede doet 41gijlieden ook, dat gij het altaar des HEEREN 42bedekt met tranen, met wening en met zuchting; zodat 43Hij niet meer 44het spijsoffer aanschouwen, noch met welgevallen van uw hand ontvangen wil.
41 Die vreemde vrouwen trouwt.
42 Niet met uw eigen tranen der boetvaardigheid, maar met de tranen uwer vrouwen, doordien gij uw wettige vrouwen oorzaak geeft den Heere te klagen het ongelijk hetwelk gij haar aandoet, door nevens haar andere of uitlandse vrouwen te trouwen. Zie Lev. 18:18. 1 Sam. 1:6. verwijsteksten
43 Te weten de Heere.
44 Hetwelk gijlieden Hem offert.
 
14 Gij nu zegt: 45Waarom? Daarom dat de HEERE 46een Getuige geweest is tussen u en tussen 47de huisvrouw uwer jeugd, met dewelke gij trouwelooslijk handelt, daar zij toch uw gezellin en 48de huisvrouw uws verbonds is.
45 Te weten, mag of wil de Heere ons spijsoffer niet aanschouwen?
46 Te weten een Getuige der belofte, die gij uw eerste huisvrouw in het trouwen gedaan hebt, van u daartoe verzocht zijnde.
47 Dat is, die gij in uw jeugd getrouwd hebt. Anders: uw jonge huisvrouw.
48 Dat is, aan dewelke gij door het plechtige verbond en den band des huwelijks, en door aanroeping van den Naam Gods, vast verknoopt en verbonden zijt. Zie Spr. 2 op vers 17. verwijsteksten
 
15 Heeft 49Hij niet maar 50één gemaakt, hoewel 51Hij des geestes overig had? En waarom maar 52dien enen? 53Hij zocht een zaad Gods. Daarom, wacht u 54met uw geest, en dat niemand trouwelooslijk handele tegen de huisvrouw 55zijner jeugd.
49 Te weten de Heere.
50 Te weten mens, namelijk Adam, uit welken Hij Eva gemaakt heeft. Hij wil zeggen, dat het tegen de eerste instelling van het huwelijk is, dat een man meer dan één vrouw hebben zou, want God heeft gewild dat een man en een vrouw één vlees zouden zijn. Zie Gen. 1:27; 2:24. Matth. 19:4, 5. Mark. 10:6, 7, enz. 1 Kor. 6:16. Ef. 5:31. verwijsteksten
51 God had wel, indien het Hem beliefd had, meer vrouwelijke lichamen kunnen scheppen, en denzelven een levenden adem inblazen, het ontbrak Hem aan de macht niet, Adam meer dan één vrouw te scheppen; maar dewijl Hij dat niet gedaan heeft, zo blijkt daaruit, dat Hij niet gewild heeft, dat een man meer dan één vrouw hebben zou.
52 Te weten mens.
53 Of: Hij zocht een Goddelijk zaad, dat is, een wettig huwelijk van één man en één vrouw. Sommigen zetten dit aldus over: Maar heeft de enige (te weten Abraham) dat niet gedaan, en hij had een uitnemenden geest? Wat heeft gedaan de enige? Hij zocht het zaad Gods. Als zijnde eerst een tegenwerping van de Joden: Heeft Abraham onze vader dat niet gedaan, dewijl hij enig zonder kinderen zijnde, benevens Sara, de huisvrouw zijner jeugd, ook Hagar tot zijn vrouw genomen heeft? Nochtans had hij een treffelijken geest. Het antwoord is: Hij heeft dat niet gedaan. Maar wat heeft die enige, dat is, Abraham, gedaan? Hij heeft het zaad Gods, dat hem beloofd was, gezocht, en Hagar, die God kende, getrouwd, niet om Sara leed en spijt aan te doen, enz.
54 Dat is, met uw zinnen en verstand, wacht u uw wettige vrouw te verachten, of te verstoten, of nog anderen, behalve dezelve, tot u te nemen, toomt uw vleselijke lusten. Vgl. Matth. 19:4. verwijsteksten
55 Hebr. uwer jeugd.
 
16 Want de HEERE, de God Israëls, zegt dat Hij 56het verlaten haat, alhoewel 57hij 58den wrevel bedekt 59met zijn kleed, zegt de HEERE der heirscharen; daarom, wacht u met uw geest, dat gij 60niet trouwelooslijk handelt.
56 Te weten het verlaten der wettige vrouwen met een scheidbrief. Zie Matth. 5:31. Hoewel er enigen zijn die het aldus nemen: Wanneer hij (te weten de man zijn vrouw) haat, hij verlate haar; niet gebodswijze, maar bij manier van toelating, als door de vingers ziende, vanwege de hardigheid van het volk, gelijk God door Mozes tevoren zo toegelaten had, Matth. 19:8. verwijsteksten
57 Te weten die zijn vrouw onwettig verlaat.
58 Dat is, het geweld aan zijn huisvrouw begaan, haar wegzendende zonder wettige oorzaak.
59 Dat is, met die excuses of dien dekmantel, dat Mozes den mannen heeft toegelaten hun vrouwen met een scheidbrief te verlaten (zie Deut. 24:1), of met enige andere schijnredenen tot zijn ontschuldiging dienende. verwijsteksten
60 Te weten aan uw wettige huisvrouwen, dezelve met een scheidbrief wegzendende.
 
17 Gij 61vermoeit den HEERE met uw woorden; 62nog zegt gij: Waarmede 63vermoeien wij Hem? Daarmede, dat gij zegt: Al wie kwaad doet, 64is goed in de ogen des HEEREN, en Hij heeft lust 65aan zodanigen; of, waar is 66de God des oordeels?
61 Of: maakt den Heere moede. De zin is: Gij murmureerdet tegen God, omdat Hij u niet terstond verhoorde, zo haast als gij Hem aanriept. Het is menselijkerwijze gesproken. Zie Jes. 43 op vers 24. verwijsteksten
62 Anders: indien gijlieden zeidet.
63 Of: maken wij Hem moede.
64 Dat is, die behaagt den Heere, en hij is Hem aangenaam. Dit besloten zij daaruit, omdat het velen goddelozen welging op aarde en velen vromen kwalijk. Zie Ps. 37:1. verwijsteksten
65 Aan zulk volk, dat kwaad doet.
66 Of: de God Die straft? Alsof zij zeiden: Hij is ver van ons, men ziet niet dat Hij lichtelijk straft degenen die tegen Hem misdoen; derhalve is het tevergeefs dat gij ons met Hem dreigt, willen zij zeggen.

Einde Maleachi 2