Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Profetie van de uitroeiing der vijanden van het volk Gods, vs. 1, enz. En van de verlossing en bescherming der kerke Gods door Christus, haar eeuwigen Koning, 8. Wiens inkomst in de stad Jeruzalem klaarlijk beschreven wordt, 9. Vermaning aan de overige Joden, die nog in Babel waren, dat zij vandaar vertrekken en naar Jeruzalem keren zouden, 12. En God de Heere belooft hun victorie tegen hun vijanden, mitsgaders allerlei zegen, 13, enz. |
Kastijding der heidenvolken |
1 DE1 last van het woord des HEEREN 2over het land 3Chadrach en 4Damascus, 5deszelfs rust; want 6de HEERE heeft een oog over den mens, gelijk over al de stammen Israëls. |
| 1 Dat is, een lastige en bezwaarlijke profetie of voorzegging, die het land Chadrach overkomen zou. Zie Jes. 13, de aant. op vers 1. |
| Jes. 13:1 (kt.) DE last van Babel, dien Jesaja, de zoon van Amoz, gezien heeft. |
| 2 Of: in, of: tegen. |
| 3 Het schijnt dat dit het land van Syrië betekent, dewijl hier straks Damascus bijgevoegd wordt, zijnde de hoofdstad van Syrië. Enigen menen dat Chadrach is de naam van een afgod welken de Syriërs eerden. Anderen zetten het woord over: van het land der eer of der heerlijkheid, of: van het heerlijke land; anderen: van het land dat rondom u ligt, o Judea. |
| 4 Hebr. Dammesek. Anders: ofschoon Damascus zijn rust is. |
| 5 Dat is, waar het zich op verlaat. Of: alhoewel het zich op Damascus verlaat en daarop gerust is. Anderen: maar Damascus zal zijn, te weten van den last, rust zijn, dat is, het zal Damascus ook op het laatste nog treffen. Anderen: en Damascus zal zijn rust zijn, dat is, Gods toorn zal op Damascus rusten, dat is, die stad alzo weinig verschonen als al de rest. |
| 6 Hebr. den Heere is een oog, dat is, de Heere heeft een oog over alle andere mensen, in wat land die zijn, zowel als over de Joden. En versta hier door het oog des Heeren Zijn voorzienigheid, dat is, de overaltegenwoordige kracht des Heeren, waardoor Hij den hemel en de aarde regeert, met alles wat daarin is. |
|
2 En ook zal 7Hij 8Hamath 9met hetzelve 10bepalen; Tyrus en Sidon, hoewel 11zij 12zeer wijs is, |
| 7 Te weten de Heere. |
| 8 Zie Num. 13:21. |
| Num. 13:21 Alzo trokken zij op en verspiedden het land, van de woestijn Zin af tot Rehob toe, waar men gaat naar Hamath. |
| 9 Te weten oog. Anders: Hamath zal dezelve bepalen, dat is, Hamath zal aan derzelver grenzen liggen. Zie Joz. 19:35. Anders: door dezelve, te weten rust van den last. |
| Joz. 19:35 De vaste steden nu zijn: Ziddim, Zer en Hammath, Rakkath en Cinnéreth, |
| 10 Dat is, Hij zal de Syriërs ordineren hoe wijd en hoe ver zij zullen gaan en staan, ten beste van Zijn kerk. Anderen nemen het aldus: ook zal die last Hamath bepalen. Het is dezelfde zin. |
| 11 Te weten Tyrus, dat is, de inwoners van Tyrus; alsook de Sidoniërs. |
| 12 Naar hun opinie. Zie Ez. 28, de aant. op vers 3, enz. |
| Ez. 28:3 (kt.) Zie, gij zijt wijzer dan Daniël; zij hebben niets toegeslotens voor u verborgen. |
|
3 En Tyrus zich sterkten gebouwd heeft, en zilver verzameld heeft 13als stof, en fijn goud als slijk der straten. |
| 13 Dat is, in zeer groten overvloed. Vgl. 1 Kon. 10:27. 2 Kron. 9:27. Zie ook Ps. 78:27. |
| 1 Kon. 10:27 En de koning maakte het zilver in Jeruzalem te zijn als stenen, en de ceders maakte hij te zijn als de wilde vijgenbomen, die in de laagte zijn, in menigte. 2 Kron. 9:27 Ook maakte de koning het zilver in Jeruzalem te zijn als stenen, en de ceders maakte hij te zijn als de wilde vijgenbomen, die in de laagte zijn, in menigte. Ps. 78:27 En regende op hen vlees als stof, en gevleugeld gevogelte als zand der zeeën; |
|
4 Zie, de Heere zal haar 14uit het bezit stoten en 15Hij zal haar vesting in de zee verslaan, en zij zal met vuur verteerd worden. |
| 14 Of: arm maken, daar zij tevoren de rijkste en treffelijkste was. |
| 15 De zin is: Ofschoon de Tyriërs menen dat zij onwinbaar zijn, aangezien zij rondom in en aan de zee gelegen zijn, zo zullen zij nochtans Gods oordeel niet ontgaan, maar zullen met het vuur verteerd worden. Dit is geschied door Alexander den Grote, gelijk Curtius, boek 4, en Diodorus Siculus, boek 17 getuigen. Enigen verstaan hier door haar vesting haar sterke en machtige scheepsarmada’s. |
|
5 16Askelon zal het zien en zal vrezen; desgelijks Gaza, en zal 17grote smart hebben, mitsgaders Ekron, dewijl hetgeen 18waar zij op zagen, 19hen heeft te schande gemaakt; en 20de koning uit Gaza 21zal vergaan en Askelon zal niet bewoond worden. |
| 16 Dat is, als Askelon den ondergang van Tyrus zien zal, zo zal het vrezen. Askelon en de andere steden die hier meer genoemd staan, lagen in der Filistijnen land, en door dezelve worden de Filistijnen zelven verstaan. |
| 17 Als een vrouw die in barensnood is. |
| 18 Dat is, waar zij zich op verlieten, te weten de stad Tyrus, die zij voor onneembaar hielden. |
| 19 Dat is, hen in hun hoop bedrogen heeft. Want Alexander de Grote heeft de stad Tyrus ingenomen en verwoest. Zie een gelijk voorbeeld Jes. 20:5, 6. |
| Jes. 20:5 En zij zullen verschrikken en beschaamd zijn van de Moren, op dewelke zij zagen, en van de Egyptenaars, hun roem. Jes. 20:6 En de inwoners van dit eiland zullen te dien dage zeggen: Zie, alzo is het gegaan dien op welken wij zagen, werwaarts wij heen vloden om hulp, om gered te worden van het aangezicht des konings van Assyrië; hoe zullen wij dan ontkomen? |
| 20 Dat is, de vorst. Want der Filistijnen land was in vijf vorstendommen afgedeeld. |
| 21 Dat is, daar zal geen vorst of koning meer te Gaza zijn. |
|
6 En 22de bastaard zal te Asdod 23wonen, en Ik zal 24den hoogmoed der Filistijnen uitroeien. |
| 22 Dat is, een vreemde uitlandse koning, met allerlei vreemd ongebonden en ongeacht volkje; die zullen de huizen, hoven en akkers bezitten. |
| 23 Te weten als heer en meester derzelver stad. |
| 24 Hovaardij, pracht, heerlijkheid, dat is, hetgeen waarop zij zich verhovaardigen. Vgl. Lev. 26:19. |
| Lev. 26:19 Want Ik zal de hovaardigheid uwer kracht verbreken, en zal uw hemel als ijzer maken en uw aarde als koper. |
|
7 En 25Ik zal zijn bloed uit zijn mond wegdoen en 26zijn verfoeiselen 27van tussen zijn tanden; alzo zal 28hij ook 29onzen God overblijven; ja, hij zal zijn 30als een vorst in Juda, 31en Ekron als de Jebusiet. |
| 25 Te weten nadat Ik hen zal gestraft of getuchtigd en tot Mijn volk zal aangenomen hebben, dan zal Ik hem (te weten den Filistijn) reinigen van zijn zonden, inzonderheid van de doodslagen, welke zij begaan hebben. Hebr. bloeden. Hier belooft God, dat Hij ook de heidenen tot Zijn volk zal aannemen en in Zijn kerk inlijven. |
| 26 Versta de afgoden en hun offeranden. |
| 27 Dat is, Ik zal maken, dat zij er niet meer van spreken zullen, Ps. 16:4. Of: Ik zal maken, dat zij het vlees, hetwelk hun afgoden geofferd is, niet meer eten zullen. |
| Ps. 16:4 De smarten dergenen die een anderen god begiftigen, zullen vermenigvuldigd worden; ik zal hun drankoffers van bloed niet offeren, en hun namen op mijn lippen niet nemen. |
| 28 Te weten de Filistijn, het Filistijnse volk. Of: hij ook, dat is, niet alleen het gemene volk, maar ook de koning zelf. |
| 29 Dat is, tot Gods volk en gemeente der gelovigen aangenomen worden. Zie Zach. 8:23. |
| Zach. 8:23 Alzo zegt de HEERE der heirscharen: Het zal in die dagen geschieden dat tien mannen uit allerlei tongen der heidenen grijpen zullen, ja, de slip grijpen zullen van één Joodsen man, zeggende: Wij zullen met ulieden gaan, want wij hebben gehoord dat God met ulieden is. |
| 30 Of: als een leidsman, dat is, zij zullen in Gods kerk in groot aanzien wezen en anderen in godzaligheid voorgaan en een voorbeeld zijn. |
| 31 Dat is, die van Ekron zullen ook te Jeruzalem, te weten in het geestelijke Jeruzalem, wonen, gelijk eertijds de Jebusieten in de materiële stad van Jeruzalem gewoond hebben, en de Jebusieten zullen ook tot Gods volk aangenomen worden. |
|
8 En Ik zal Mij 32rondom 33Mijn huis legeren vanwege 34het heirleger, vanwege den doorgaande en vanwege den wederkerende, opdat 35de drijver niet meer 36door hen doorga; want nu heb Ik 37het met Mijn ogen 38aangezien. |
| 32 Of: omtrent, of: bij Mijn huis, te weten door Mijn engelen, Ps. 34:8; 121:3, 4; 124:1, 2, 8. |
| Ps. 34:8 Cheth. De engel des HEEREN legert zich rondom degenen die Hem vrezen, en rukt hen uit. Ps. 121:3 Hij zal uw voet niet laten wankelen; uw Bewaarder zal niet sluimeren. Ps. 121:4 Zie, de Bewaarder Israëls zal niet sluimeren, noch slapen. Ps. 124:1 EEN lied Hammaäloth, van David. Tenware de HEERE, Die bij ons geweest is, zegge nu Israël, Ps. 124:2 Tenware de HEERE, Die bij ons geweest is, als de mensen tegen ons opstonden; Ps. 124:8 Onze hulp is in den Naam des HEEREN, Die hemel en aarde gemaakt heeft. |
| 33 Dat is, rondom Mijn kerk, 1 Tim. 3:15. |
| 1 Tim. 3:15 Maar zo ik vertoef, opdat gij moogt weten hoe men in het huis Gods moet verkeren, hetwelk is de gemeente des levenden Gods, een pilaar en vastigheid der waarheid. |
| 34 Te weten vanwege het heirleger of het krijgsvolk van den vijand, opdat hij Mijn huis niet aantaste of beschadige, als het over en weerover loopt. Zie Zach. 2:5. |
| Zach. 2:5 En Ik zal haar wezen, spreekt de HEERE, een vurige Muur rondom; en Ik zal tot Heerlijkheid wezen in het midden van haar. |
| 35 Dat is, de vijand. |
| 36 Te weten Mijn huisgenoten, de gelovigen. Versta dit van een geestelijke verlossing van de strengheid der wet. |
| 37 Te weten Mijn huis. |
| 38 Versta hier een vriendelijk en genadig aanzien. Zie Deut. 12 op vers 13. Vgl. Ex. 3:7. Hand. 7:34. |
| Deut. 12:13 (kt.) Wacht u, dat gij uw brandoffers niet offert in alle plaats die gij zien zult. Ex. 3:7 En de HEERE zeide: Ik heb zeer wel gezien de verdrukking Mijns volks, hetwelk in Egypte is, en heb hun geschrei gehoord vanwege hun drijvers; want Ik heb hun smarten bekend. Hand. 7:34 Ik heb merkelijk gezien de mishandeling van Mijn volk dat in Egypte is, en Ik heb hun zuchten gehoord, en ben nedergekomen om hen daaruit te verlossen; en nu, kom herwaarts, Ik zal u naar Egypte zenden. |
Sions Koning komt |
9 Verheug u zeer, 39gij dochter Sions, juich, gij dochter Jeruzalems; zie, 40uw Koning 41zal u komen, rechtvaardig, en 42Hij is een Heiland; 43arm, en rijdende op een ezel, 44en op een veulen, 45een jong der ezelinnen. |
| 39 Dat is, gij volk van Jeruzalem, ja, gij volk Gods, zo Joden als heidenen. |
| 40 Te weten Christus Jezus. |
| 41 Tot uw best, tot uw hulp; zie Jes. 62:11, enz. Matth. 21:5. |
| Jes. 62:11 Zie, de HEERE heeft doen horen tot aan het einde der aarde: Zegt der dochter Sions: Zie, uw heil komt; zie, Zijn loon is met Hem en Zijn arbeidsloon is voor Zijn aangezicht. Matth. 21:5 Zegt de dochter Sions: Zie, uw Koning komt tot u, zachtmoedig en gezeten op een ezelin en een veulen, zijnde een jong ener jukdragende ezelin. |
| 42 Of: Verlosser, Die al Zijn uitverkorenen verlossen zal uit het geweld des duivels, des doods en al hunner vijanden. Anders: Die met heil voorzien is, of: behouden is, te weten uit Zijn lijden, door Zijn eigen Goddelijke kracht, om Zijn kerk zalig te maken. Vgl. Jes. 53:8. Hebr. 5:7. |
| Jes. 53:8 Hij is uit den angst en uit het gericht weggenomen; en wie zal Zijn leeftijd uitspreken? Want Hij is afgesneden uit het land der levenden; om de overtreding mijns volks is de plaag op Hem geweest. Hebr. 5:7 Die in de dagen Zijns vleses, gebeden en smekingen tot Dengene Die Hem uit den dood kon verlossen, met sterke roeping en tranen geofferd hebbende, en verhoord zijnde uit de vreze, |
| 43 Slecht, verachtzaam, in de gedaante eens knechts, Filipp. 2:7, enz. |
| Filipp. 2:7 Maar heeft Zichzelven vernietigd, de gestaltenis eens dienstknechts aangenomen hebbende, en is den mensen gelijk geworden; |
| 44 Of: namelijk. |
| 45 Dit is hetzelfde wat Hij daarstraks gezegd heeft. Zie Matth. 21:5. Joh. 12:14. |
| Matth. 21:5 Zegt de dochter Sions: Zie, uw Koning komt tot u, zachtmoedig en gezeten op een ezelin en een veulen, zijnde een jong ener jukdragende ezelin. Joh. 12:14 En Jezus vond een jongen ezel en zat daarop, gelijk geschreven is: |
|
10 En 46Ik zal de wagens uit 47Efraïm uitroeien, en de paarden 48uit Jeruzalem; ook zal de strijdboog uitgeroeid worden, en Hij zal den heidenen 49vrede spreken; en Zijn heerschappij 50zal zijn van zee tot aan zee, en van 51de rivier tot aan de einden der aarde. |
| 46 Dat is, Ik zal Mijn kerk vrede geven, zodat zij noch krijgswagens, noch paarden, of andere wapenen meer zal behoeven, de heidenen met de kerk van Christus verzoend zijnde. Zie Jes. 2:2, 4. Hos. 2:17. Hand. 10:34, enz. Ef. 2:17. |
| Jes. 2:2 En het zal geschieden in het laatste der dagen, dat de berg van het huis des HEEREN zal vastgesteld zijn op den top der bergen, en dat hij zal verheven worden boven de heuvelen, en tot denzelven zullen alle heidenen toevloeien. Jes. 2:4 En Hij zal richten onder de heidenen en bestraffen vele volken; en zij zullen hun zwaarden slaan tot spaden en hun spiesen tot sikkels; het ene volk zal tegen het andere volk geen zwaard opheffen, en zij zullen geen oorlog meer leren. Hos. 2:17 En Ik zal te dien dage een verbond voor hen maken met het wild gedierte des velds, en met het gevogelte des hemels, en het kruipend gedierte des aardbodems; en Ik zal den boog en het zwaard en den krijg van de aarde verbreken, en zal hen in zekerheid doen nederliggen. Hand. 10:34 En Petrus den mond opendoende, zeide: Ik verneem in der waarheid, dat God geen aannemer des persoons is; Ef. 2:17 En komende, heeft Hij door het Evangelie vrede verkondigd u die verre waart en dien die nabij waren. |
| 47 Onder den stam van Efraïm verstaat Hij al de tien stammen van Israël, en door dezelve Zijn kerk. |
| 48 Dat is, uit den stam van Juda. |
| 49 Dat is, vrede leren, namelijk door de predicatie van het Heilig Evangelie zal Hij den vrede of verzoening met God verkondigen. |
| 50 Dat is, zij zal zich strekken. Zie Ps. 2:8. |
| Ps. 2:8 Eis van Mij, en Ik zal de heidenen geven tot Uw erfdeel, en de einden der aarde tot Uw bezitting. |
| 51 Versta hier de rivier Frath of Eufraat, en zie Ex. 23:31. Ps. 72, de aant. op vers 8. Door deze plaatsen bij de Joden bekend, moet men ook andere meer verstaan, ja, de mening is, dat de heerschappij van Christus zich zou uitbreiden over den gansen aardbodem. |
| Ex. 23:31 En Ik zal uw landpalen zetten van de zee Suf tot aan de zee der Filistijnen, en van de woestijn tot aan de rivier; want Ik zal de inwoners van dat land in ulieder hand geven, dat gij hen voor uw aangezicht uitstoot. Ps. 72:8 (kt.) En Hij zal heersen van de zee tot aan de zee, en van de rivier tot aan de einden der aarde. |
|
11 U ook aangaande, 52o Sion, 53door ahet bloed uws verbonds heb Ik uw gebondenen uit den kuil waar geen water in is, uitgelaten. |
| 52 Dat is, o Mijn volk, Mijn kerk. Dit is hier klaarheidshalve bijgevoegd uit het 9de vers. |
| 53 Of: in. De zin is: In of door de kracht van het bloed van Jezus Christus, waarmede Ik het verbond, met u ingegaan, bevestigen zal, heb Ik, of zal Ik uw gevangenen, die met de banden der zonden gebonden zijn, verlossen uit den kuil, dat is, uit het geweld der hel en des duivels, waaronder zij anders hadden moeten versmachten in een geestelijken dorst, door het gevoelen van den zwaren toorn Gods die op hen lag. |
| a Matth. 26:28. 1 Kor. 11:25. Hebr. 9:19, 20, 21. |
| Matth. 26:28 Want dat is Mijn bloed, het bloed des Nieuwen Testaments, hetwelk voor velen vergoten wordt, tot vergeving der zonden. 1 Kor. 11:25 Desgelijks nam Hij ook den drinkbeker na het eten des Avondmaals, en zeide: Deze drinkbeker is het Nieuwe Testament in Mijn bloed; doet dat, zo dikwijls als gij dien zult drinken, tot Mijn gedachtenis. Hebr. 9:19 Want als al de geboden naar de wet van Mozes tot al het volk uitgesproken waren, nam hij het bloed der kalveren en bokken, met water en purperen wol en hysop, en besprengde beide het boek zelf en al het volk, Hebr. 9:20 Zeggende: Dit is het bloed des testaments, hetwelk God aan ulieden heeft geboden. Hebr. 9:21 En hij besprengde desgelijks ook den tabernakel en al de vaten van den dienst met het bloed. |
|
12 Keert gijlieden weder 54tot de sterkte, 55gij gebondenen die daar hoopt; 56ook heden verkondig Ik, 57dat Ik u dubbel zal wedergeven; |
| 54 De Joden die nog in Babel gebleven waren, worden genodigd naar de stad en den tempel van Jeruzalem zich te begeven. Doch tegelijk wordt hier te kennen gegeven, dat al degenen die de verlossing, welke God door Christus beloofd heeft, wensen deelachtig te worden en voor des duivels geweld en listen beschut en beschermd te zijn, zich tot de kerke Gods begeven moeten, welke is het rechte hemelse Jeruzalem. |
| 55 Hebr. gij gebondenen der hoop, of der verwachting, dat is, gijlieden dien de hoop gegeven is, of die de hoop hebt, dat gij van uw banden zult verlost worden. |
| 56 Gelijk Ik het dikwijls vóór dezen tijd verkondigd heb, alzo verkondig Ik u nu ook hetzelve. |
| 57 De zin is: Ik zal u veel grotere gaven geven dan de verlossing uit de Babylonische gevangenis is, namelijk geestelijke weldaden, als zijn vergeving der zonden, vernieuwing des gemoeds door den Heiligen Geest en een eeuwig leven. |
|
13 58Als Ik Mij Juda zal 59gespannen en Ik Efraïm den boog 60zal gevuld hebben, en Ik uw kinderen, o Sion, zal verwekt hebben tegen uw kinderen, 61o Griekenland, en 62u gesteld zal hebben als het zwaard eens helds. |
| 58 Hier wordt het volk Gods schut en scherm beloofd tegen de vijanden die hen bevechten en bestrijden zouden, doch alzo, dat het niet zonder strijd en gevecht gaan zou, gelijk zulks gebleken is in de oorlogen die de Makkabeeën tegen de koningen van Azië en Syrië gevoerd hebben. |
| 59 Hebr. getreden, want de voetbogen worden getreden als men ze spant. Anderen zetten de eerste woorden van dit vers aldus over: Nadat Ik Mij Juda als een boog zal gespannen en Efraïm als een pijlkoker zal gevuld hebben. |
| 60 Te weten met pijlen, om tegen de vijanden te strijden. |
| 61 Te weten tegen de nakomelingen van Alexander den Grote, de koningen in Azië en in Syrië, tegen dewelke God de Heere de Joden wonderbaarlijk beschut en beschermd heeft. Zie de boeken der Makkabeeën en de historiën van Josephus. |
| 62 O Sion. |
|
14 En de HEERE zal 63over henlieden verschijnen, en 64Zijn pijlen zullen 65uitvaren bals een bliksem; en de Heere HEERE zal met de bazuin blazen, en Hij zal voorttreden 66met stormen uit het zuiden. |
| 63 Te weten over de Joden. Anderen: over Juda en Efraïm. Anderen: tegen hen, te weten de Grieken. |
| 64 Hebr. Zijn pijl. |
| 65 Te weten uit den hemel, tegen de vijanden Zijns volks. |
| b Nah. 2:4. |
| Nah. 2:4 De wagens razen door de wijken, zij lopen ginds en weder op de straten; hun gedaanten zijn als der fakkels, zij lopen door elkander heen als de bliksemen. |
| 66 Of: als een onweder. De zin is: Hij zal Zich met zulke onstuimigheid op de vijanden der kerk werpen als de stormen die uit het zuiden komen. Zie Jes. 21, de aantt. op vers 1, en vgl. Joz. 10:11. 2 Sam. 5:24. |
| Jes. 21:1 (kt.) DE last der woestijn aan de zee. Gelijk de wervelwinden in het zuiden henen doorgaan, zal hij uit de woestijn komen, uit een vreselijk land. Joz. 10:11 Het geschiedde nu toen zij voor het aangezicht van Israël vluchtten, zijnde in den afgang van Beth-Hóron, zo wierp de HEERE grote stenen op hen van den hemel, tot Azéka toe, dat zij stierven; daar waren er meer die van de hagelstenen stierven dan die de kinderen Israëls met het zwaard doodden. 2 Sam. 5:24 En het geschiede als gij hoort het geruis van een gang in de toppen der moerbeziebomen, dan rep u; want alsdan is de HEERE voor uw aangezicht uitgegaan om het heirleger der Filistijnen te slaan. |
|
15 De HEERE der heirscharen zal 67hen beschutten, en zij zullen 68eten, nadat zij 69de slingerstenen zullen ten onder gebracht hebben; zij zullen ook drinken en 70een gedruis maken als de wijn; en 71zij zullen vervuld worden, gelijk het bekken, gelijk de hoeken des altaars. |
| 67 Te weten de Joden, strijdende tegen de Grieken. |
| 68 Dat is, zij zullen hun goederen met vrede en met vreugd genieten, nadat hun vijanden zullen verdelgd wezen. |
| 69 Dat is, de vijanden, die met slingerstenen op hen geworpen hebben. Anderen zetten deze woorden aldus over: en zij zullen hen met slingerstenen ten onder brengen. Eertijds plachten de krijgslieden niet alleen met pijlen, maar ook met slingers tegen elkander te vechten. Zie Richt. 20:16. |
| Richt. 20:16 Onder al dit volk waren zevenhonderd uitgelezen mannen welke links waren; deze allen slingerden met een steen op een haar, dat het hun niet miste. |
| 70 Dit woelen of rumoer maken zou uit een heilige vreugd ontstaan. |
| 71 Dat is, zij zullen overvloed hebben van allerlei goederen, gelijk het bekken hetwelk bij het altaar placht te staan, vol bloed van het geslachte vee was, en gelijk men al de hoeken van het altaar met hetzelve bloed placht te begieten of te besprengen, Lev. 3:2, 8, 13; 7:2. Geestelijkerwijze dit genomen zijnde, is het te zeggen: Zij zullen God danken voor de weldaden die zij van Hem ontvangen zullen. Vgl. Ef. 5:18, 19, 20. |
| Lev. 3:2 En hij zal zijn hand op het hoofd zijner offerande leggen, en zal ze slachten voor de deur van de tent der samenkomst; en de zonen van Aäron, de priesters, zullen het bloed rondom op het altaar sprengen. Lev. 3:8 En hij zal zijn hand op het hoofd zijner offerande leggen, en hij zal die slachten voor de tent der samenkomst; en de zonen van Aäron zullen het bloed daarvan sprengen op het altaar rondom. Lev. 3:13 En hij zal zijn hand op haar hoofd leggen, en hij zal ze slachten voor de tent der samenkomst; en de zonen van Aäron zullen haar bloed sprengen op het altaar rondom. Lev. 7:2 In de plaats waar zij het brandoffer slachten, zullen zij het schuldoffer slachten; en men zal deszelfs bloed rondom op het altaar sprengen. Ef. 5:18 En wordt niet dronken in wijn, waarin overdaad is, maar wordt vervuld met den Geest; Ef. 5:19 Sprekende onder elkander met psalmen en lofzangen en geestelijke liedekens, zingende en psalmende den Heere in uw hart; Ef. 5:20 Dankende allen tijd over alle dingen God en den Vader in den Naam van onzen Heere Jezus Christus; |
|
16 En de HEERE hun God zal hen te dien dage 72behouden, als zijnde de kudde Zijns volks; want 73gekroonde stenen zullen 74in Zijn land 75als een banier opgericht worden. |
| 72 Of: verlossen, of: heil verschaffen, of: zalig maken, als zijnde de Herder Zijns volks. Zie Ps. 100:3. Johannes 10. |
| Ps. 100:3 Weet dat de HEERE is God; Hij heeft ons gemaakt (en niet wij), Zijn volk en de schapen Zijner weide. Johannes 10 VOORWAAR, voorwaar zeg Ik ulieden: Die niet ingaat door de deur in den stal der schapen, maar van elders inklimt, die is een dief en moordenaar. |
| 73 Dat is, kolommen of gedenkpilaren met kransen en kronen versierd. Anderen nemen het in dezen zin: want zij zullen op aarde verheven worden als stenen der kronen, dat is, gelijk als kostelijke edelstenen, die de koningen in hun kronen dragen. Hebr. stenen der kroon. |
| 74 Te weten in het Joodse land, hetwelk het land Gods en het heilige land genoemd wordt. |
| 75 Tot een teken van victorie, die God Zijn volk over hun vijanden verleend had, of verlenen zou. |
|
17 Want hoe groot zal 76Zijn 77goed wezen, en hoe groot zal 76Zijn schoonheid wezen! 79Het koren zal de jongelingen, en de most zal de jonkvrouwen 80sprekende maken. |
| 76 . 76 Te weten des Heeren; of: haar, te weten der kerk. |
| 77 Dat is, Zijn gelukzaligheid. De zin is: Hoe grotelijks zal de Heere Zijn kerk zegenen, die vervullende met eer en met heerlijkheid! |
| 79 Dat is, God zal hun overvloed van koren en van wijn geven, waarover zich de jongelieden zullen verheugen en vrolijk zijn. Vgl. Jes. 9:2. Vgl. ook Jer. 48:33. |
| Jes. 9:2 Gij hebt dit volk vermenigvuldigd, maar Gij hebt de blijdschap niet groot gemaakt; zij zullen nochtans
blijde wezen voor Uw aangezicht, gelijk men zich verblijdt in den oogst, gelijk men verheugd is wanneer men den buit uitdeelt. Jer. 48:33 Zodat de blijdschap en verheuging uit het vruchtbare veld, namelijk uit Moabs land, weggenomen is; want Ik heb den wijn doen ophouden uit de kuipen, men zal geen druiven treden met vreugdegeschrei; het vreugdegeschrei zal geen vreugdegeschrei zijn. |
| 80 Of: overvloediglijk vrucht doen voortbrengen, te weten de vrucht der lippen. Vgl. Jes. 57 op vers 19. |
| Jes. 57:19 (kt.) Ik schep de vrucht der lippen, vrede, vrede dengenen die verre zijn, en dengenen die nabij zijn, zegt de HEERE, en Ik zal hen genezen. |