Statenvertaling.nl

sample header image

Haggaï 2 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Haggaï 2

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

1 OP den vier en twintigsten dag der maand, in de zesde maand, in het tweede jaar van den koning Daríus.
 
De heerlijkheid van den nieuwen tempel
2 In de zevende maand, op den een en twintigste der maand, geschiedde het woord des HEEREN door den dienst van den profeet Haggaï, zeggende:
3 Spreek nu tot Zerubbábel, den zoon van Sealthiël, den vorst van Juda, en tot Jozua, den zoon van Józadak, den hogepriester, en tot het overblijfsel des volks, zeggende:
4 Wie is onder ulieden overgebleven, die dit huis in zijn eerste heerlijkheid gezien heeft, en hoedanig ziet gij hetzelve nu? Is dit niet als niets in uw ogen?
5 Doch nu, wees sterk, gij Zerubbábel, spreekt de HEERE; en wees sterk, gij Jozua, zoon van Józadak, hogepriester, en wees sterk, al gij volk des lands, spreekt de HEERE, en werkt; want Ik ben met u, spreekt de HEERE der heirscharen,
6 Met het Woord, in Hetwelk Ik met ulieden een verbond gemaakt heb als gij uit Egypte uittrokt, en Mijn Geest, staande in het midden van u; vreest niet.
7 Want alzo zegt de HEERE der heirscharen: Nog ééns, een weinig tijds zal het zijn; en Ik zal de hemelen en de aarde en de zee en het droge doen beven.
8 Ja, Ik zal al de heidenen doen beven, en zij zullen komen tot den Wens aller heidenen, en Ik zal dit huis met heerlijkheid vervullen, zegt de HEERE der heirscharen.
9 Mijne is het zilver en Mijne is het goud, spreekt de HEERE der heirscharen.
10 De heerlijkheid van dit laatste huis zal groter worden dan van het eerste, zegt de HEERE der heirscharen; en in deze plaats zal Ik vrede geven, spreekt de HEERE der heirscharen.
 
Gods zegen na den tempelbouw
11 Op den vier en twintigsten dag der negende maand, in het tweede jaar van Daríus, geschiedde het woord des HEEREN door den dienst van den profeet Haggaï, zeggende:
12 Alzo zegt de HEERE der heirscharen: Vraag nu den priesters de wet, zeggende:
13 Zie, iemand draagt heilig vlees in de slip van zijn kleed, en hij raakt met zijn slip aan het brood of aan het moes, of aan den wijn of aan de olie, of aan enige spijze, zal het heilig worden? En de priesters antwoordden en zeiden: Neen.
14 En Haggaï zeide: Indien iemand die onrein is van een dood lichaam, iets van die dingen aanroert, zal het onrein worden? En de priesters antwoordden en zeiden: Het zal onrein worden.
15 Toen antwoordde Haggaï en zeide: Alzo is dit volk en alzo is deze natie voor Mijn aangezicht, spreekt de HEERE, en alzo is al het werk hunner handen; en wat zij daar offeren, dat is onrein.
16 En nu, stelt er toch ulieder hart op, van dezen dag af en opwaarts, eer er steen op steen gelegd werd aan den tempel des HEEREN;
17 Eer die dingen geschiedden, kwam iemand tot den korenhoop van twintig maten, zo waren er maar tien; komende tot den wijnbak om vijftig maten van de pers te scheppen, zo waren er maar twintig.
18 Ik sloeg ulieden met brandkoren, met honingdauw en met hagel, aal het werk uwer handen; en gij keerdet u niet tot Mij, spreekt de HEERE. a Hagg. 1:11. verwijsteksten
19 Stelt er toch uw hart op, van dezen dag af en opwaarts; van den vier en twintigsten dag der negende maand af, van den dag af als het fundament aan den tempel des HEEREN is gelegd geworden, stelt er uw hart op.
20 Is er nog zaad in de schuur? Zelfs tot den wijnstok, en den vijgenboom, en den granaatappelboom, en den olijfboom, die niet gedragen heeft, die zal Ik van dezen dag af zegenen.
 
Belofte aan Zerubbábel
21 Het woord des HEEREN nu geschiedde ten tweeden male tot Haggaï, op den vier en twintigste der maand, zeggende:
22 Spreek tot Zerubbábel, den vorst van Juda, zeggende: Ik zal de hemelen en de aarde bewegen;
23 En Ik zal den troon der koninkrijken omkeren en verdelgen de vastigheid van de koninkrijken der heidenen; en Ik zal den wagen omkeren en die daarop rijden; en de paarden en die daarop rijden, zullen nederstorten, een iegelijk in des anderen zwaard.
24 Te dien dage, spreekt de HEERE der heirscharen, zal Ik u nemen, o Zerubbábel, gij zoon van Sealthiël, Mijn knecht, spreekt de HEERE, en Ik zal u stellen als een zegelring; want u heb Ik verkoren, spreekt de HEERE der heirscharen.

Einde Haggaï 2