Statenvertaling.nl

sample header image

Haggaï 1 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Haggaï 1

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

De profeet bestraft de oversten en het volk te Jeruzalem, omdat zij in schone huizen woonden, maar des Heeren tempel ongebouwd lieten liggen, vs. 1, enz. Zegt dat God de Heere vanwege deze sloffigheid hun handel in andere zaken niet zegende, 5. Daarom vermaant hij hen den nagelaten bouw des tempels te hervatten en te volvoeren, 7. Welke vermaning in acht genomen wordt, 12.
 
Nalatigheid in den tempelbouw
1 IN1 het tweede jaar van den koning 2Daríus, in de zesde maand, op den eersten dag der maand, geschiedde het woord des HEEREN 3door den dienst van Haggaï, den profeet, tot Zerubbábel, den 4zoon van Sealthiël, 5den vorst van Juda, en tot Jozua, den zoon van Józadak, 6den hogepriester, zeggende:
1 Zie de aant. Ezra 4 op vers 24; 5:1. verwijsteksten
2 Hebr. Darjavesch.
3 Hebr. door de hand. Zie de aant. Ex. 9 op vers 35. Hand. 7:35; 11:30. Voorts Haggaï, anders gemeenlijk genoemd Aggeüs. Hebr. Chaggai. verwijsteksten
4 Zoon is hier te zeggen: kleinzoon, want eigenlijk te spreken was hij de zoon van Pedaja, die een zoon van Sealthiël was. Zie 1 Kron. 3:17, 18, 19. Zerubbabel wordt ook genoemd de zoon van Sealthiël Ezra 5:2. Matth. 1:12. Enigen menen dat Zerubbabel van Sealthiël tot een zoon is aangenomen, uit Luk. 3:27. verwijsteksten
5 Dat is, den vorst uit en over den stam van Juda.
6 Hebr. den groten priester, of: den grootsten priester.
 
2 Alzo spreekt de HEERE der heirscharen, zeggende: 7Dit volk zegt: 8De tijd is niet gekomen, de 9tijd dat des HEEREN huis gebouwd worde.
7 De Heere zegt hier niet Mijn volk, maar dit volk, tonende Zijn misnoegen daarover, dat zij den godsdienst verzuimende, zich dagelijks bekommerden met hun eigen eer en profijt te zoeken.
8 Dit was de ontschuldiging welke de trage en eigenbaat zoekende Joden voorwendden, waarom zij den bouw des tempels uitstelden.
9 Hebr. de tijd van het huis des Heeren om gebouwd te worden.
 
3 En het woord des HEEREN geschiedde door den dienst van den profeet Haggaï, zeggende:
4 Is het voor ulieden wel de tijd dat gij woont in uw 10gewelfde huizen, en zal dit huis 11woest zijn?
10 Hiermede wordt hun verweten, dat zij niet alleen huizen ter nooddruft, maar ook tot wellust of plezier voor zichzelven gemaakt hadden, eer zij het huis des Heeren bouwden.
11 David is veel anders geaard geweest. Zie 2 Sam. 7:2. Ps. 132:3, 4, 5. verwijsteksten
 
5 Nu dan, alzo zegt de HEERE der heirscharen: 12Stelt uw hart op uw wegen.
12 Dat is, merkt er wel op, en betracht hoe het ulieden gaat vanwege uw zonden. Vgl. 1 Kor. 11:30, 31. Zie deze manier van spreken vers 7. Ex. 9:21. 2 Sam. 18:3. Job 1:8; 2:3; 22:22; 34:14. verwijsteksten
 
6 aGij zaait veel, en gij brengt weinig in; gij eet, maar niet tot verzadiging; gij drinkt, maar 13niet tot dronken wordens toe; gij kleedt u, maar niet 14tot uw verwarming; en wie loon ontvangt, die ontvangt dat loon 15in een doorboorden buidel.
a Deut. 28:38. Micha 6:14, 15. verwijsteksten
13 Dat is, gij gevoelt de kracht van den wijn alzo niet, dat gij er vrolijk van zoudt worden. Zie Gen. 43 op vers 34. Hoogl. 5:1. Joh. 2:10. verwijsteksten
14 Hebr. om zich te verwarmen, dat is, om u te verwarmen. Vgl. Zef. 2:12 met de aant. verwijsteksten
15 Of: in een buidel waarin geen bodem is, of die hol is, dat is, het verdwijnt, zodat hij die het ontvangt, geen nut daarvan heeft, volgens het dreigement der wet, Deut. 28:15, enz. Amos 4:9. Micha 6:14. verwijsteksten
 
7 Alzo zegt de HEERE der heirscharen: 16Stelt uw hart op uw wegen.
16 Als vers 5. Dit herhaalt de profeet, opdat zij er immers terdege op letten zouden. verwijsteksten
 
8 Klimt op het gebergte en brengt hout aan en bouwt dit huis, en Ik zal een welgevallen 17daaraan hebben en verheerlijkt worden, zegt de HEERE.
17 Aan dezen tempel. Het schijnt dat de profeet hier ziet op het gebed van Salomo en de belofte van God hem gedaan, 1 Kon. 8:18, 19, enz. verwijsteksten
 
9 Gij 18ziet om naar veel, maar zie, 19gij bekomt weinig; en als gij het in huis gebracht hebt, 20zo blaas Ik daarin. Waarom dat? spreekt de HEERE der heirscharen. Om Mijns huizes wil, hetwelk woest is, en dat gij loopt elk 21voor zijn eigen huis.
18 Of: wendt uw gezicht naar veel, dat is, gij verwacht een overvloedigen oogst.
19 Hebr. het wordt tot weinig.
20 Zodat het verstuift en ulieden niet ten nutte komt.
21 Te weten om dat op te bouwen en te versieren. Zie vers 4. verwijsteksten
 
10 Daarom bonthouden zich de hemelen over u, 22dat er geen dauw is, en het land onthoudt zijn vruchten.
b Deut. 28:23. verwijsteksten
22 Versta hierbij: ook geen regen te bekwamer en gewoonlijker tijd. Dit is het wat God dreigt Lev. 26:19. Deut. 28:23, 24, 38. Amos 4:7. verwijsteksten
 
11 Want Ik heb 23een droogte geroepen over het land en over de bergen, en over het koren en over den most en over de olie, en over hetgeen dat de aardbodem zou voortbrengen; ook over de mensen en over de beesten, en 24over allen arbeid der handen.
23 Anders: een woestheid. Zie 2 Kon. 8:1. Jer. 25 op vers 29. Zie ook Deut. 28:22. Joël 1:10. Amos 1:2; 4:7, 8, 9. verwijsteksten
24 Dat is, over al de vruchten die de aarde door den arbeid der mensen voortbrengt.
 
12 25Toen hoorde Zerubbábel, de zoon van Sealthiël, en Jozua, de zoon van Józadak, de hogepriester, en 26al het overblijfsel des volks, naar de stem des HEEREN huns Gods, 27en naar de woorden van den profeet Haggaï, 28gelijk als hem de HEERE hun God gezonden had; en het volk vreesde voor het aangezicht des HEEREN.
25 Zie Ezra 5:2. verwijsteksten
26 Dat is, allen die van den krijg waren overgebleven (gedurende welken velen om hals gekomen waren), en die wedergekomen waren uit de Babylonische gevangenis, waar er ook velen gestorven waren.
27 Anders: dat is.
28 Aangezien zij wisten dat hem de HEERE gezonden had.
 
13 Toen sprak Haggaï, 29de bode des HEEREN, 30in de boodschap des HEEREN tot het volk, zeggende: 31Ik ben met ulieden, spreekt de HEERE.
29 Of: gezant, ambassadeur.
30 Dat is, in de boodschap die hij in den Naam en uit het bevel des Heeren deed aan het volk; of: uit kracht der boodschap, volgens den last dien hij van God ontvangen had.
31 Of: Ik zal zijn. Derhalve hebt goeden moed, en vaart kloekelijk voort in het opbouwen van Mijn huis. Vgl. Ps. 56:10. Matth. 28:18, 20. Rom. 8:31. verwijsteksten
 
14 En 32de HEERE verwekte den geest van Zerubbábel, den zoon van Sealthiël, den vorst van Juda, en den geest van Jozua, den zoon van Józadak, den hogepriester, en den geest van het ganse overblijfsel des volks; en zij kwamen en maakten het werk in het huis van den HEERE der heirscharen, hun God;
32 Dat is, de Heere heeft door deze vermaning van Zijn profeet de harten der genoemde personen dagelijks meer en meer verwekt en aangepord om in het aangevangen bouwen voort te varen, totdat het geheel zou voltrokken wezen. Het was ganselijk van node, dat dit volk zou versterkt worden, overmits Thathnai en andere vijanden van het volk Gods naar hun uiterste vermogen dit werk zochten te verhinderen. Zie Ezra 5:3. verwijsteksten

Einde Haggaï 1