Statenvertaling.nl

sample header image

Habakuk 2 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Habakuk 2

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

De profeet, antwoord verwacht hebbende op zijn voorgaande gebed en klacht, vs. 1. Wordt belast van den Heere, dat hij de profetie van den ondergang der Chaldeeën het Joodse volk duidelijk zou voor ogen stellen, dat die zekerlijk zou vervuld worden, maar dat men zulks met geduld moest verwachten, 4. Hetwelk in de naastvolgende verzen wijdlopiger verklaard wordt, 7, enz. Vanwege hun hovaardij, gierigheid, tirannie, gulzigheid, bloeddorstigheid en afgoderij.
 
De wacht van den profeet
1 IKa1 stond op mijn wacht en ik stelde mij op de sterkte, en ik hield wacht om te zien wat 2Hij 3in mij 4spreken zou, en 5wat ik antwoorden zou op mijn bestraffing.
a Jes. 21:8. verwijsteksten
1 Dit is bij gelijkenis, als van een soldaat of wachter, die op zijn post staat, gesproken, en is dit de zin: Ik heb met verlangen gewacht om te vernemen wat het God den Heere believen zou mij te openbaren en te antwoorden op mijn voorgaande klacht, hfdst. 1.
2 Te weten de Heere.
3 Of: door mij, als 2 Sam. 23:2. Dat is, wat mij de Heere openbaren zou. verwijsteksten
4 Dat is, wat Hij mij door een inwendige openbaring zou te kennen geven en bevelen. Vgl. Hos. 1:2. verwijsteksten
5 Te weten wat ik het volk Gods antwoorden zou op de klacht, die ik in deszelfs naam gedaan heb, Hab. 1:2, enz., alwaar de profeet als in dispuut komt met den Heere, klagende over Deszelfs regering, overmits het den vromen zo kwalijk was gaande, en den goddelozen zo wel. verwijsteksten
 
2 Toen antwoordde mij de HEERE en zeide: bSchrijf 6het gezicht, en stel het duidelijk op tafelen, 7opdat daarin leze die voorbijloopt.
b Jes. 30:8. verwijsteksten
6 Dat is, de profetie van den ondergang der Babyloniërs, waarvan in de volgende verzen gesproken wordt.
7 Hebr. opdat hij lope die daarin leest, dat is, schrijf het met zo grote letters, dat hij die maar voorbijloopt, het kan lezen. Vgl. Deut. 27:8. verwijsteksten
 
3 Want 8het gezicht zal nog tot een bestemden tijd zijn; dan zal 9Hij 10het 11op het einde 12voortbrengen, en 13niet liegen; zo 14Hij vertoeft, verbeid 15Hem, want 16Hij zal 17gewisselijk komen, 18Hij zal niet 19achterblijven.
8 Dat is, hetgeen dat door deze profetie te kennen wordt gegeven, dat zal nog een tijdlang uitblijven.
9 Te weten de Heere.
10 Te weten het gezicht.
11 Dat is, ten laatste. Welk einde bij God besloten is.
12 Hebr. uitblazen, dat is, Zijn oordelen uitgieten tot straf der goddelozen, vgl. Ez. 21:31, en Zijn beloften volbrengen tot troost en verlossing der vromen. verwijsteksten
13 Hij zal metterdaad bewijzen en doen blijken, dat Hij niet gelogen heeft.
14 Indien de Heere deze profetie niet terstond uitvoert, noch zo haast als gij wel wildet. Anders: zo het vertoeft, te weten dit gezicht, of deszelfs volvoering. Zie Hebr. 10:37. verwijsteksten
15 Te weten den Heere. Of: het, te weten het gezicht.
16 Te weten om de vijanden en vervolgers Zijns volks te straffen, en om Zijn volk te redden.
17 Hebr. komende komen, Hebr. 10:37. verwijsteksten
18 Te weten de Heere; of: zij, te weten de profetie.
19 Of: vertragen, uitblijven, te weten boven den dag van God bestemd.
 
4 Zie, 20zijn 21ziel 22verheft zich, zij is 23niet recht in hem; maar 24de rechtvaardige zal 25door zijn geloof 26leven.
20 Te weten des Chaldeeërs ziel, en onder zijn naam elke ongelovige. Anders: wiens ziel zich onttrekt, Zijn (te weten Gods) ziel is niet recht met (of tegen) hem (te weten den afwijkende). Vgl. Hebr. 10:38, alwaar de apostel den zin dezer woorden verklaart. verwijsteksten
21 Dat is, hart, gemoed.
22 Anders: bobbelt op. Al schijnt de goddeloze wat groots te zijn, zo is hij maar als een bobbel, die wel wat schijnt te wezen, maar inderdaad is hij niets, hij verdwijnt haast.
23 Maar snood en verkeerd. Alzo staat er: Het aangezicht in het gericht te kennen is niet goed, Spr. 24:23, dat is, het is zeer kwaad. verwijsteksten
24 Dat is, die voor God rechtvaardig is door Jezus Christus.
25 Of: uit zijn geloof, namelijk voor zover hij door het geloof op zich toepast de beloften Gods, aangaande de gerechtigheid van Christus, Joh. 3:36. Rom. 1:17. Gal. 3:11. Hebr. 10:38. verwijsteksten
26 Dat is, hij zal verzoend zijnde met God, troost en blijdschap door den Heiligen Geest gevoelen hier in dit tijdelijke leven, en hij zal hiernamaals het eeuwige leven erven.
 
Het wee over de Chaldeeën
5 En ook dewijl 27hij 28trouwelooslijk handelt bij den wijn, 29een trots man is, en in zijn woning 30niet blijft; die zijn ziel wijd opendoet 31als het graf, en gelijk de dood is, die niet zat wordt, en 32tot zich verzamelt al de heidenen, en vergadert tot zich alle volken;33
27 Te weten de Chaldeeër; hetzij Nebukadnezar of Belsazar.
28 Of: door den wijn trouweloos wordt. Hebr. de wijn is trouweloos, dat is, dronkenschap maakt hem trouweloos.
29 Of: hovaardig.
30 Of: niet blijven kan. Hebr. woont niet, dat is, die zich niet laat vergenoegen met de koninkrijken en landen die hij alreeds heeft, maar hij zoekt al verder te gaan, nimmermeer land genoeg hebbende. Zie Dan. 4:22. Anders: daarom zal hij in zijn woonplaats niet blijven, dat is, daarom zal hij zelf uitgestoten worden uit zijn woning, hij zal in rust en vrede niet blijven. verwijsteksten
31 Of: als de hel, die nimmermeer verzadigd noch vervuld is. Vgl. Jes. 5:14. verwijsteksten
32 Door regeergretigheid daartoe aangepord zijnde. Zie Hab. 1:9. verwijsteksten
33 De profeet wil uit het voorgaande besluiten, dewijl al deze grote ondeugden tezamen in den koning zijn, zo is er niet aan te twijfelen, of God zal hem spoedig zwaarlijk straffen en ternederstoten.
 
6 34Zouden dan niet 35al dezelve 36van hem een spreekwoord opnemen, en 37een uitlegging der raadselen van hem? En 38men zal zeggen: Wee dien 39die vermeerdert hetgeen dat zijne niet is (40hoelang!), en dien die op zich laadt 41dik slijk.
34 Of: Zullen niet al.
35 Te weten al die heidenen en volken die de koning Nebukadnezar overweldigd en onder zijn gebied gebracht heeft, vers 5. verwijsteksten
36 Dat is, hem belachen en bespotten, te weten als hem God te schande zal gebracht hebben.
37 Dat is, hetgeen dat zij eerst bedektelijk en als met verbloemde woorden hem verweten hebben, dat zullen zij daarna met klare en duidelijke woorden doen. Vgl. Jes. 14:9, 10. verwijsteksten
38 Te weten een iegelijk onder de godzaligen van dewelke vers 4 gesproken is. verwijsteksten
39 Dat is, die zich verrijkt met hetgeen dat zijne niet is, berovende andere heren en lieden van hun landen en goederen.
40 Te weten, zal het duren, o Heere, dat Gij hem hierover niet straffen zoudt? De zin is: Gij zijt zo rechtvaardig, dat Gij deze goddeloosheid niet lang zult kunnen ongestraft laten. Anders: hoelang? Te weten, zal deze zijn onverdraaglijke land- en geldroverij duren?
41 Alzo noemt de profeet het zilver en goud, mitsgaders alle andere aardse goederen die deze koning samengeschraapt en vergaderd had.
 
7 42Zullen niet 43onvoorziens opstaan die 44u bijten zullen, en ontwaken die u zullen 45bewegen? En zult gij hun niet tot 46plunderingen worden?
42 Deze vraag bevestigt sterkelijk, en is zoveel alsof hij zeide: Zekerlijk, daar zullen er opstaan, die, enz.
43 Of: haastelijk.
44 O koning te Babel; verstaat men dit van Nebukadnezar, zo is het te zeggen, dat hij haast sterven zou, en dat zijn lichaam in het graf van de wormen zou gebeten en gegeten worden. Maar verstaat men het van Belsazar, zo is dit de zin, dat de vijanden spoedig komen zouden, die het rijk van hem nemen zouden; want hij is haastelijk in één nacht omgekomen, en het rijk is hem en den zijnen benomen. Zie Daniël 5. Zie ook Jesaja 13; 14; 21:2. Jeremia 50; 51. Zodat bijten hier te zeggen is: vijandelijk overvallen en aangrijpen, gelijk de leeuwen en andere wrede beesten doen. verwijsteksten
45 Of: wegstoten, of: verstoten, te weten uit of van uw troon. Anders: die u schudden zullen.
46 Of: enkel plundering, beroving.
 
8 Omdat gij vele heidenen beroofd hebt, zo zullen alle overgebleven volken 47u beroven; om het bloed 48der mensen, en het geweld aan 49het land, 50de stad en 51alle inwoners derzelve.
47 Zich vervoegende bij de Perzen en Meden, en versta hier al die overgebleven volken, of (zo de Hebreeuwse woorden luiden) al het overblijfsel dier volken, die nog zouden overgebleven zijn van de volken die hij beroofd had, of die nog in vrees stonden van hem beroofd te zullen worden.
48 Te weten hetwelk gij zonder reden of oorzaak vergoten hebt. Zie vers 17. Jes. 33:1. verwijsteksten
49 Hetzij nagenoeg overal aan verscheidene landen, of met name aan het Joodse land gedaan.
50 Te weten Jeruzalem.
51 Vgl. Jer. 50:9, 10, 11, 17; 51:2, 24. verwijsteksten
 
9 Wee dien 52die met kwade gierigheid giert voor zijn huis, 53opdat hij in de hoogte zijn nest stelle, 54om bevrijd te zijn 55uit de hand des kwaads.
52 Dat is, die schandelijk gewin drijft of zoekt, opdat hij zijn vrouw en kinderen rijk make, en ook zijn nakomelingen. Vgl. Spr. 1, en zie de aant. aldaar op vers 19. Jer. 22:13. verwijsteksten
53 Dat is, opdat hij en zijn geslacht hier in deze wereld mogen groot en hoog geacht worden en zekerlijk wonen. Het is een gelijkenis genomen van de vogels die hun nesten in de hoogte maken. Vgl. Obadja vs. 4. verwijsteksten
54 Dit was wel zijn oogmerk, maar hij is in zijn opinie bedrogen geweest.
55 Hebr. uit de palm des kwaads, dat is, van het geweld des kwaads. Zie Job 5 op vers 20. verwijsteksten
 
10 56Gij hebt schaamte beraadslaagd voor uw huis; 57uitroeiende vele volken, zo hebt gij gezondigd 58tegen uw ziel.
56 Dat is, gij hebt, alle eer bezijden zettende, rijkdom bijeengeschraapt, en hebt daar grote paleizen mede gebouwd en met kostelijke huisraad versierd. Doch alles strekkende tot uw eigen schande. Zie vers 11. verwijsteksten
57 Om u met hun goed te verrijken.
58 Dat is, tegen uzelven.
 
11 Want 59de steen uit den muur 60roept, en 61de balk uit het hout antwoordt 62dien.
59 Dat is, de stenen waarmede uw paleizen gebouwd zijn.
60 Dat is, getuigt tegen u, te weten dat gij uw paleizen met gestolen en onrechtvaardig goed gebouwd hebt, hij roept wraak voor God.
61 Of: knoop of noest die in het hout is, of uit het houten verwelfsel. Het Hebreeuwse woord wordt nergens elders dan hier gevonden, daarom kan men niet zekerlijk weten wat het betekent.
62 Te weten steen, dat is, roept en getuigt zowel tegen den Babyloniër, als de stenen doen.
 
12 Wee dien die de stad 63met bloed bouwt, en die de stad 64met onrecht 65bevestigt.
63 Hebr. met bloeden, dat is, met doodslag, of met het goed der gedoden of vermoorden. Of met het zweet en bloed der onderzaten, Ez. 24:9. Nah. 3:1. verwijsteksten
64 Dat is, met goederen die onrechtvaardiglijk door roof en geweld bijeengeraapt zijn. Vgl. Micha 3:10. verwijsteksten
65 Of: grondvest, of: fundeert.
 
13 Zie, 66is het niet van den HEERE der heirscharen, dat de volken 67arbeiden 68ten vure, en de lieden zich vermoeien 69tevergeefs?
66 Dat is, geschiedt het niet door den verborgen raad Gods?
67 Te weten in het bouwen van huizen en steden.
68 Of: voor het vuur, dat is, opdat de huizen en steden die zij bouwen, van het vuur verbrand worden. Zie Jer. 51:58. verwijsteksten
69 Of: tot, voor de ijdelheid, dat is, tevergeefs, overmits het haast teniet en ten verderve komt wat zij bouwen.
 
14 Want de aarde zal vervuld worden, dat zij 70de heerlijkheid des HEEREN bekenne, 71gelijk de wateren den bodem der zee bedekken.
70 Die de Heere bewijzen zal in het straffen der Chaldeeën. Zie Jes. 11:9. verwijsteksten
71 Dat is, zo overvloediglijk als de wateren den bodem of grond der zee bedekken. Zie de aant. Jes. 11 op vers 9. verwijsteksten
 
15 Wee dien die 72zijn naaste 73te drinken geeft, gij die uw 74wijnfles daarbij voegt, en ook dronken maakt, 75opdat gij hun naaktheden aanschouwt.
72 Zijn metgezel, zijn vriend.
73 Namelijk tot dronkenschap toe.
74 Dat is, de ene fles wijn op de andere ten beste geeft. Anders: die uw vergift daarbij voegt, of daaronder mengt.
75 Versta hierbij: en opdat gij dan hen tot een spot stelt, als gij hen hebt bedrogen en van al hun macht en middelen ontbloot. Het is een gelijkenis genomen van onkuise daden der dronkaards.
 
16 76Gij zult ook verzadigd worden met schande, voor eer; 77drinkt gij ook en ontbloot de voorhuid; 78de beker 79der rechterhand des HEEREN 80zal zich tot u wenden, en 81er zal een schandelijk uitbraaksel over uw heerlijkheid zijn.
76 De zin is: O gij Babyloniër, vanwege deze en diergelijke schandelijke stukken zult gij veel meer schande hebben, dan gij eer gehad hebt vanwege uw macht en rijkdom.
77 Ga zo maar voort in uw schandelijke daden, maar verwacht hetgeen dat erop volgen zal.
78 Dat is, de straf des Heeren. Zie Jer. 25, de aantt. op vss. 15, 27. verwijsteksten
79 Dat is, die in de rechterhand des Heeren is.
80 Dat is, de tijd is nu gekomen, dat de beker van den toorn Gods, bijna omgegaan hebbende, nu tot u gekomen is, gij zult nu ook uw beurt hebben en uw portie daaruit drinken; ja, gij zult er zoveel moeten uitdrinken, dat daarop volgen zal een schandelijk uitbraaksel, in de plaats uwer heerlijkheid.
81 Dat is, gij zult tot zulke schande en oneer vervallen, dat elkeen een gruwel en afkeer zal hebben van uw treffelijkheid, gelijk men heeft van een dronkaard die zich zo volgezopen heeft, dat hij moet overgeven.
 
17 Want het geweld 82dat tegen Libanon begaan is, 83zal u bedekken, en 84de verwoesting der beesten zal hen verschrikken, om des bloeds wil der mensen, en des gewelds in het land, de stad en aan alle inwoners derzelve85.
82 Dat gij tegen Libanon begaan hebt. Libanon betekent hier het Joodse volk, hetwelk aan den berg Libanon woonde, als Jes. 14:8; 37:24. Zie ook Ez. 17, de aant. op vers 3. Doch enigen verstaan hier door Libanon den tempel, die van hout uit Libanon gebouwd was. verwijsteksten
83 Dat is, overvallen, op het lijf vallen; gelijk gij den Joden en anderen gedaan hebt, zal u ook geschieden. Zie breder vers 8 en de aant. aldaar. verwijsteksten
84 De zin is: De verwoesting der beesten op den berg van Libanon zal de Chaldeeën verschrikken; versta door de beesten of wilde dieren de Joden, die van de Chaldeeën niet meer geacht zijn geweest dan beesten, welke zij gevankelijk hebben weggevoerd en gedood, somtijds in hun toorn, somtijds om hun genoegen. Anderen verstaan door de verwoesting der beesten de verwoestingen door de grote beesten (hetwelk tirannen kan betekenen) aangericht.
85 Te weten, zal u, o Chaldeeër, dit overkomen.
 
18 86Wat zal het gesneden beeld baten, dat zijn formeerder het gesneden heeft? Of het gegoten beeld, 87hetwelk een leugenleraar is, 88dat de formeerder op zijn formeersel vertrouwt, als hij stomme afgoden gemaakt heeft?
86 Hier bestraft de profeet de afgoderij der Chaldeeën, die zich op hun afgoden en beelden verlieten. Van de beelden en afgoden wordt breder gesproken Jesaja 40; 44; 46. Jer. 2:8, 11; 16:19, en elders meer. verwijsteksten
87 Of: dat is de leugenleraar, of leraar der leugens, Jer. 10:8, 14. Zach. 10:2. verwijsteksten
88 Dat is, dat hij zo gek is, dat hij hetgeen hetwelk hij zelf gemaakt heeft, waar noch leven noch spraak in is, voor zijn god houdt en zijn vertrouwen daarop stelt.
 
19 Wee dien die 89tot het hout zegt: 90Word wakker; en: 91Ontwaak, 92tot den zwijgenden steen. Zou 93het 94leren? Zie, het is met goud en zilver overtrokken, en er is gans 95geen geest in het midden van hetzelve.
89 Dat is, tot het beeld van hout gemaakt. De zin is: Wee dengene die de afgoden of hun beelden aanroept.
90 Dat is, sta op, om ons te helpen in dezen onzen nood.
91 Alzo spreekt David tot den waren God, Ps. 35:23. verwijsteksten
92 Dat is, tot het beeld van steen gemaakt, hetwelk stom is.
93 Te weten het houten of stenen beeld, Jes. 44:9. verwijsteksten
94 Iemand iets goeds kunnen leren.
95 Of: geen adem, noch der mensen, ja, ook niet der beesten, veel minder enige godheid.
 
20 Maar 96de HEERE is 97in Zijn heiligen tempel; 98zwijg voor Zijn aangezicht, 99gij ganse aarde.
96 De ware levende en eeuwige God.
97 Hebr. in den tempel Zijner heiligheid, dat is, in den hemel, als Ps. 11:4, vanwaar Hij alle dingen ziet; of: in Zijn gemeente, die Hij door Zijn tegenwoordigheid heiligt door de mededeling van Zijn Geest in Christus, en welke is de geestelijke tempel des Heeren. Sommigen verstaan hier ook den tempel te Jeruzalem, dien de Heere tot Zijn woning had uitverkoren, om aldaar naar Zijn wet geëerd en gediend te worden. verwijsteksten
98 Dat is, onderwerp u Hem in allen deemoed en nederigheid, en beken de gerechtigheid Zijner Goddelijke oordelen. Vgl. Job 21:5; 29:9; 39:37. Amos 6:10; 8:3. Zef. 1:7. Zach. 2:13. verwijsteksten
99 Dat is, alle gij inwoners des aardrijks.

Einde Habakuk 2