Statenvertaling.nl

sample header image

Micha 7 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Micha 7

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

Klacht der kerk over haar klein getal en de algemene verdorvenheid van groten en kleinen, dies Gods straf voorhanden is, vs. 1, enz. Zij waarschuwt voor vertrouwen op mensen, en stelt haar vertrouwen op God, 5. Zij triomfeert door geloof over haar vijandin, 8. God troost haar met Zijn toekomstig genadewerk door den Messias, haar Herder, hoewel Kanaän woest zal zijn, 11. Waarop de kerk Christus met blijdschap aanspreekt, 14. God belooft haar wonderen, 15. Zij profeteert van de beschaming der vijanden van het Evangelie, 16. Verwondert zich over Gods genade, en verwacht in geloof de komst van Christus, 18.
 
Weinig vromen
1 AI1 mij, 2want ik ben 3als wanneer de zomervruchten zijn ingezameld, als wanneer de nalezingen in den wijnoogst geschied zijn; er is geen 4druif om te eten; 5mijn ziel begeert 6vroegrijpe vrucht.
1 Dit is een weeklage van den profeet, in naam der kerk, over de algemene boosheid des volks.
2 Of: dat ik ben, enz.
3 Hebr. als de inzamelingen der zomervruchten (of des zomers) en als de nalezingen van den wijnoogst, dat is, het gaat mij als een passant, die na den oogst geen rijpe vruchten vindt om zich te verkwikken, wat hem zeer verdrietig valt; alzo (wil de profeet zeggen) verdriet het mij ten hoogste, dat ik niets goeds onder het volk zie of verneem, als in het volgende verklaard wordt. Vergelijk hiermede Deut. 32:32. Ps. 12:2, 3; 14:2, 3. Jes. 24:13. Jer. 5:1. Ez. 22:30. Hos. 11:7, enz. verwijsteksten
4 Of: tros van druiven; als Num. 13:23, 24. verwijsteksten
5 Anders: noch vroegrijpe vrucht, die mijn ziel begeert.
6 Die zeer aangenaam is, en waarnaar men zeer verlangt, en verblijd is als men ze vindt. Zie Jes. 28:4. Jer. 24:2. Hos. 9:10, met de aantt. verwijsteksten
 
2 De a7goedertierene is vergaan 8uit het land, en er is niemand 9oprecht onder de mensen; zij loeren altemaal op 10bloed, zij jagen een iegelijk zijn broeder met een 11jachtgaren.
a Ps. 12:2. Hos. 4:1. verwijsteksten
7 Vgl. Ps. 12:2. Jes. 57:1, met de aantt. aldaar. verwijsteksten
8 Anders: van de aarde.
9 Hebr. recht of richtig. Zie Ps. 7 op vers 11. Hetzelfde woord staat ook vers 4. verwijsteksten
10 Hebr. bloeden, dat is, doodslag en moorderij. Zie Gen. 4 op vers 10; 37 op vers 26. verwijsteksten
11 Om hem met praktijken in het net te krijgen, te vangen, en als een roof te verslinden. Vgl. Ps. 10:8, 9, 10. Ez. 19:3, 6, enz. verwijsteksten
 
3 12Om met beide handen wel dapper kwaad te doen, zo 13eist de vorst, en de rechter oordeelt bom 14vergelding; en de 15grote, die spreekt de c16verderving zijner 17ziel, en zij draaien 18ze dicht ineen.
12 Of: De handen zijn tot kwaad; om goed te doen (dat is, iemands zaak te bevorderen) eist de vorst (te weten geschenken), en de rechter (te weten eist) tot vergelding. Of aldus: Voor goed doen zijn de handen tot kwaad doen, enz. Of: Ten kwade zijn de handen zeer kloek, enz. Of: Opdat beide handen, enz., kwaad mogen doen. Of: Beide handen (zijn eropuit, of zijn bezig) om degelijk (of: dapperlijk, meesterlijk, kunstiglijk) kwaad te doen, dat is, te beschadigen. Zij zijn met al hun vermogen daaraan, met al hun verstand leggen zij zich daarop. Van het Hebreeuwse woord dat hier is overgezet met wel dapper, zie Jona 4 op vers 4. verwijsteksten
13 Te weten giften, geschenken. Vgl. Hos. 4:18. verwijsteksten
b Micha 3:11. verwijsteksten
14 Dat is, om geschenken.
15 Zie 2 Kon. 25 op vers 9. verwijsteksten
c Micha 2:1. verwijsteksten
16 Dat is, hij durft wel onbeschaamdelijk spreken wat verdriet, schade en jammer hij voorheeft anderen aan te doen; of hetgeen waardoor hij zijn eigen ziel in het verderf brengt.
17 Dat is, waartoe hij lust of begeerte heeft, wat hem slechts lust dat durft hij zeggen, beramen en doen. Zie Ps. 27 op vers 12, en vgl. Micha 2:2. verwijsteksten
18 Te weten de schenderij. Gelijk men verscheidene kleine koorden of zelen samendraait om een dik touw daarvan te maken, alzo draaien zij hun schandelijke praktijken met elkander vast en dicht ineen, samenzwerende met elkander, en zich verbindende, sterkende, om zonder feil hun boosheid uit te werken. Vgl. Ps. 129:4. Pred. 4:12. Jes. 5:18. verwijsteksten
 
4 De 19beste van hen is als een 20doorn; de oprechtste is scherper dan een 21doornheg; de 22dag uwer 23wachters, 24uw 25bezoeking, 26is gekomen; 27nu zal 28hunlieder 29verwarring wezen.
19 Dat is, dien men voor den minste in boosheid zou rekenen.
20 Zie Ez. 2 op vers 6. verwijsteksten
21 Vgl. Spr. 15:19. verwijsteksten
22 De bestemde tijd. Zie Joël 1:15. verwijsteksten
23 Dat is, profeten; versta dien de profeten, u van God toegezonden, geprofeteerd hebben. Zie Ez. 3 op vers 17. verwijsteksten
24 Of: uwer bezoeking, versta den dag uwer bezoeking.
25 Dat is, straf. Zie Gen. 21 op vers 1. verwijsteksten
26 Dat is, zal zekerlijk komen, het is ophanden, dat God u bezoeken zal.
27 Dat is, weldra. Zie Hos. 10 op vers 3. verwijsteksten
28 Dezer booswichten, die boven beschreven zijn.
29 Gelijk zij alle verwarring hebben ingevoerd en alle boosheid samengedraaid, alzo zullen zij nu in de uiterste verwarring en verbijsterdheid weder ingewikkeld worden, zodat zij van benauwdheid niet zullen weten wat te doen of te laten, waaruit of waarin, als men zegt. Vgl. 2 Kronieken 36. Jeremia 39. Ezechiël 4; 24:3, 4, 5, 6, 9, 10, 11. verwijsteksten
 
5 30Gelooft een vriend niet, vertrouwt niet op een 31voornaamsten vriend; 32bewaar de deuren uws monds voor 33haar die in uw 34schoot 35ligt.
30 Of: Vertrouwt; geloof en trouw is weg, wil de profeet zeggen. Vgl. Jer. 9:4, 5. Sommigen nemen het als een heilzamen raad, dien de profeet den vromen geeft van hetgeen zij hadden te vermijden. verwijsteksten
31 Of: leidsman, voorganger, leraar, die met raad en daad voorgaat en bijstaat. Zie Ps. 55:14. Spr. 16:28; 17:9, met de aantt. verwijsteksten
32 Dat gij de geheimen van uw hart niet openbaart, om niet bedrogen en verraden te worden.
33 Dat is, uw vrouw. Vgl. Deut. 13:6, en zie de aant. aldaar. Hebr. de liggende of liggeres van uw schoot. verwijsteksten
34 Of: boezem.
35 Of: slaapt, ligt te slapen; gelijk nederliggen voor slapen genomen wordt, en wijders ook voor sterven of ontslapen. Zie Deut. 31 op vers 16. verwijsteksten
 
6 Want de dzoon 36veracht den vader, de dochter staat op tegen haar moeder, de schoondochter tegen haar schoonmoeder; eens 37mans vijanden zijn 38zijn huisgenoten.
d Ez. 22:7. Matth. 10:21, 35, 36. Luk. 12:53. verwijsteksten
36 Of: onteert, acht klein of gering.
37 Of: eens mensen. Deze plaats heeft de Heere Christus gebruikt, Matth. 10:35, 36, hoewel tot een ander einde. verwijsteksten
38 Hebr. mensen of lieden zijns huizes, dat is, die van zijn eigen huisgezin zijn hem ontrouw, verraden hem.
 
Gods tuchtiging en genade
7 39Maar ik zal 40uitzien naar den HEERE, ik zal 41wachten op den God mijns heils; mijn God zal mij horen.
39 Of: Daarom.
40 Of: wachthouden. Vgl. Ps. 5:4 met de aant. Dit spreekt de profeet in den naam der kerk, of de kerk zelve, zich oprichtende door geloof op Gods genade en beloften. verwijsteksten
41 Of: hopen.
 
8 Verblijd u niet over 42mij, o mijn 43vijandin; wanneer ik 44gevallen ben, 45zal ik weder opstaan; wanneer ik in 46duisternis 47zal gezeten zijn, zal mij de HEERE een 48Licht zijn.
42 Omdat ik in kruis en lijden ben.
43 Gij gemeente der goddelozen, mijn vervolgster. De kerk vergelijkt zichzelve bij een vrouw, en alzo ook haar vijanden.
44 In kruis en tegenspoed. Zie Spr. 24 op vers 16. verwijsteksten
45 Of: sta ik, enz. Hebr. eigenlijk: ben ik weder opgestaan, dat is, zal ik zekerlijk weder opstaan, te weten uit mijn kruis.
46 Zie Gen. 15 op vers 12. verwijsteksten
47 Of: zit, is mij de HEERE een Licht.
48 Zie Ps. 27 op vers 1. verwijsteksten
 
9 Ik zal des HEEREN 49gramschap 50dragen, want ik heb tegen Hem gezondigd; totdat Hij mijn 51twist etwiste en mijn recht uitvoere; Hij zal mij 52uitbrengen aan het licht; ik zal 53mijn lust zien aan Zijn 54gerechtigheid.
49 Dat is, plagen, kastijdingen, uit Zijn gramschap voortkomende. Vgl. Ez. 7 op vers 3. verwijsteksten
50 Met een boetvaardig en geduldig hart, als het volgende uitwijst.
51 Dat is, mijn rechtszaak, mijn proces, dat ik niet tegen God (voor Welken ik mij schuldig ken), maar tegen mijn vijanden open heb staan. Zie Ps. 35 op vers 1. verwijsteksten
e Jer. 50:34. verwijsteksten
52 Of: hervoorbrengen, uitvoeren, uit de duisternis, als in het voorgaande vers gezegd.
53 Dit is hier ingevoegd om den zin der Hebreeuwse manier van spreken uit te drukken. Zie Ps. 22 op vers 18. Alzo in het volgende vers. Anders: ik zal Zijn gerechtigheid aanzien. verwijsteksten
54 Door dewelke Hij mij recht zal geven tegen mijn vijandin, mij verlossende en haar straffende; of: aan Zijn heil, dat Hij mij, naar Zijn beloften, getrouwelijk zal bewijzen. Vgl. Micha 6:5 met de aant. verwijsteksten
 
10 En 55mijn vijandin zal het zien, en schaamte zal haar bedekken; die tot mij fzegt: Waar is de HEERE uw God? Mijn ogen zullen aan haar 56zien; 57nu zal zij worden tot vertreding, als 58slijk der straten.
55 Anders: Gij, o Heere, zult mijn vijandin aanzien (te weten met een toornig aangezicht) en haar met schaamte bedekken.
f Ps. 79:10; 115:2. Joël 2:17. verwijsteksten
56 Te weten mijn begeerte, verwachting; of Gods rechtvaardige wraak. Zie Ps. 54:9 met de aant. verwijsteksten
57 Dat is, weldra, het zal niet lang duren, als Micha 4:10; 5:3. verwijsteksten
58 Dat is, tot de uiterste schande en versmaadheid gebracht worden. Zie Job 30:19. Ps. 40:3. Jes. 41:25, met de aantt. Insgelijks 2 Sam. 22:43. Ps. 18:43. verwijsteksten
 
11 Ten dage als Hij 59uw 60muren zal gherbouwen, te dien dage zal het 61besluit verre heen gaan.
59 Dit is een aanspraak tot de kerk van Christus.
60 Versta heiningmuren. Van het Hebreeuwse woord zie Ps. 62 op vers 4. Dit is een evangelische belofte van de herstelling en verzameling der kerk ten tijde des Nieuwen Testaments door den Messias. Vgl. Amos 9:11. Insgelijks Micha 4:1, 2, 3; 5:3, 4, 5. verwijsteksten
g Amos 9:11, enz. verwijsteksten
61 Of: inzetting, ordinantie, te weten Gods, van Zijn eniggeboren Zoon, den Messias; dat is, het Evangelie zal wijd en ver uitgebreid worden. Vgl. Ps. 2:7 met de aant.; 110:2. Jes. 2:3; 4:1, enz., en zie hiervan de verklaring onder, vers 14, enz. Anders: de schatting, of het tribuut, of bevel (des vijands tirannie en overlast) zal verre van u weggedaan worden. Het Hebreeuwse woordje, dat hier en Ps. 2:7 gebruikt wordt van het evangelische genadebesluit Gods, wordt Ez. 20:25 gebruikt van Goddelijke besluiten of gezette vonnissen Zijner straffen en oordelen, zie aldaar. verwijsteksten
 
12 Te dien dage zal 62het ook komen tot u toe, van 63Assur af, zelfs tot de 64vaste steden toe; en van de 65vestingen tot aan de 66rivier, en van 67zee tot zee, en van gebergte tot gebergte.
62 Te weten het voorgemelde besluit. Of: men zal tot u komen, verstaande zulks van den toeloop der volken tot de kerke Gods. Vgl. Jes. 19:23, 24, enz. Anders: Hij (de Messias) zal tot u komen, enz. verwijsteksten
63 Noordwaarts van Kanaän af gelegen.
64 Namelijk Egypte, gelegen in het zuiden, zijnde zeer vast door de natuurlijke ligging van wateren en groten arbeid en kunst der mensen. Hebr. steden der vesting. Hebr. mazor, dat enige gelijkheid heeft met Mizraïm, dat is, Egypte. Vgl. Jes. 19, de aant. op vers 6. verwijsteksten
65 Hebr. vesting of vastigheid.
66 Eufraat.
67 Hebr. tot zee van zee, dat is, van de ene zee tot de andere, van het ene gebergte tot het andere; van het noorden tot het zuiden, van het oosten tot het westen. Kanaän had gebergten in het noorden, oosten en zuiden, en de Dode Zee was in het oosten, de Middellandse in het westen; door welke ligging en grenzen van Kanaän de uitbreiding van het Evangelie door de ganse wereld en de vereniging der Joden en heidenen in Christus wordt afgebeeld.
 
13 68Maar dit land zal worden tot een verwoesting, 69zijner inwoners halve, vanwege de h70vrucht hunner handelingen.
68 Of: Nadat, of: Als dit land zal geworden zijn, enz.; of: Evenwel, nochtans zal dit land, versta Kanaän. Dit is eerst geschied ten tijde der Babylonische verwoesting, en naderhand bij de tijden des Nieuwen Testaments, en continueert nog vast ten huidigen dage. Vgl. Dan. 9:26, 27, enz. verwijsteksten
69 Of: met zijn inwoners.
h Jer. 21:14. verwijsteksten
70 Dat is, verdienste, loon. Zie Spr. 1 op vers 31. verwijsteksten
 
14 71Gij dan, iweid Uw 72volk met Uw 73staf, de 74kudde Uwer 75erfenis, die 76alleen woont in het woud, in het midden van een 77vruchtbaar land; laat ze weiden in 78Basan en Gilead, als in de dagen vanouds.
71 Hier spreekt de kerk (verheugd zijnde in den geest) den Messias, den oppersten Herder der kerk, Jezus Christus, aan alsof zij Hem zag staan weiden en Zijn Herdersambt verrichten. Vgl. Micha 5:3. Dit dient tot verklaring en vervolg van vss. 11, 12. verwijsteksten
i Micha 5:3. verwijsteksten
72 Dat is, kerk, verstrooid op aarde en gehaat van de kinderen dezer wereld.
73 Dat is, Woord en Geest. Vgl. Ps. 23:4. verwijsteksten
74 De schaapskudde, waarbij de gelovigen hier en elders dikwijls worden vergeleken.
75 Zie Deut. 32:9 met de aant. verwijsteksten
76 Als een afgezonderd volk Gods, niet vermengd met de wereld, ketterijen noch sekten (waarom zij ook dikwijls vervolgd en in eenzaamheid verdreven wordt), levende nochtans in zekerheid en vertrouwen tegen alle vijanden en de poorten der hel, onder de bescherming van haar Herder. Zie Num. 23:9. Deut. 33:28. Joh. 15:19. 1 Petr. 2:9. 1 Joh. 5:19, en vergelijk de manier van spreken met Jer. 49:31. verwijsteksten
77 Hebr. karmel. Zie Jer. 2:7 met de aant. verwijsteksten
78 Overvloeiende van schone weiden. Zie Deut. 32 op vers 14. Ps. 22 op vers 13. Jer. 50 op vers 19, en van Gilead Gen. 31:21. Jer. 22:6, met de aantt. verwijsteksten
 
15 Ik zal 79haar kwonderen doen zien, als in de dagen toen 80gij uit Egypteland uittoogt.
79 Mijn kudde, dat is, kerk, waarvan in het voorgaande vers. Dit is Jezus Christus’ antwoord op de voorgaande aanspraak der kerk.
k Joël 2:26, 30. verwijsteksten
80 O Israël.
 
16 De 81heidenen zullen het zien en beschaamd zijn, 82vanwege al hun macht; zij zullen de 83hand op den mond leggen; hun oren zullen 84doof worden.
81 Of: natiën (te weten de vijanden der kerk) zullen de heerlijkheid van het Koninkrijk van Christus, of van Zijn kerk, moeten aanschouwen. Sommigen verstaan dit van de uitverkorenen onder de heidenen, die met schaamte en bekentenis hunner zonden tot gemeenschap der kerk zullen aankomen, uit vergelijking met Hos. 3:5; 11:10, 11. Insgelijks Jes. 45:14. verwijsteksten
82 Omdat al hun woelen en woeden tegen Gods werk en kerk vergeefs is; of (als sommigen) om de geestelijke macht, die God Zijn kerk bij de predicatie van het Evangelie zal verlenen. Zie 2 Kor. 10:4, 5, 6, en vgl. Micha 5:5, 8, enz. Ps. 149:6, 7, 8, 9, met de aantt. verwijsteksten
83 Niet kunnende of durvende tegenspreken. Zie Richt. 18 op vers 19. Job 21 op vers 5. verwijsteksten
84 Van hetgeen zij zullen moeten horen en niet kunnen verdragen; of (als sommigen): de zaken die zij zullen horen, zullen zo vreemd, wonderlijk en groot zijn, dat hun de oren van het horen vanwege verwondering (om zo te spreken) verdoven zullen.
 
17 Zij zullen het l85stof lekken als de slang; als 86kruipende dieren der aarde zullen zij 87zich beroeren uit hun sloten; zij zullen 88met vervaardheid komen tot den HEERE onzen God, en zullen voor 89U vrezen.
l Ps. 72:9. Jes. 49:23. verwijsteksten
85 Tot een teken van de uiterste vrees en onderwerping, zijnde hun pracht en hoogmoed als ter aarde nedergeworpen, gelijk men in de oosterse landen zich placht ter aarde neder te buigen, tot teken van onderwerping en nederigheid. Zie Ps. 72:9 met de aant., en vgl. Jes. 49:23, alwaar diergelijks gezegd wordt van de bekeerde heidenen. verwijsteksten
86 Of: slangen, wormen der aarde, enz. Zie Deut. 32:24 met de aant. verwijsteksten
87 Dat is, met beroerte, al vrezende, bevende en kruipende uit hun sloten, of vaste, besloten plaatsen voortkomen (vgl. 2 Sam. 22:46. Ps. 18:46, met de aant.), gelijk slangen of andere kruipende dieren uit hun holen voortkruipen. verwijsteksten
88 Hebr. zij zullen vervaard zijn of vrezen tot den Heere, enz., als Hos. 3:5. Zie aldaar, en vgl. Hos. 11:10, 11. Anders: zij zullen vrezen of vervaard zijn voor den Heere, enz. verwijsteksten
89 Versta (veranderende den persoon, als elders) God Zelven, den Messias, Dien de profeet met opheffing des harten en verwondering aanspreekt, als in het volgende; of: de kerk, met de heerlijkheid en macht van haar Hoofd begenadigd zijnde. Vgl. Jes. 19:16, 17, 18, enz., met de aantt. verwijsteksten
 
18 Wie is een God gelijk Gij, Die de ongerechtigheid m90vergeeft en de overtreding van het 91overblijfsel Zijner erfenis 92voorbijgaat? Hij 93houdt Zijn toorn niet in eeuwigheid, 94want Hij heeft lust aan goedertierenheid.
m Ex. 34:6, 7. verwijsteksten
90 Of: wegneemt. Zie Ps. 25 op vers 18. verwijsteksten
91 Dat is, Zijn uitverkorenen, gelovigen, of kerk. Zie vers 14. verwijsteksten
92 Dat is, overziet, niet toerekent, niet aanziet naar Zijn gerechtigheid of in toorn. Vgl. 2 Sam. 12:13 met de aant. verwijsteksten
93 Vgl. Jer. 3:5, 12, en zie het tegendeel ten aanzien van Gods en Zijns volks vijanden Nah. 1:2. verwijsteksten
94 Of: maar.
 
19 Hij zal Zich onzer 95weder ontfermen; Hij zal onze ongerechtigheden 96dempen; ja, Gij zult al 97hun zonden in de 98diepten der zee werpen.
95 Hebr. Hij zal wederkeren, Hij zal Zich onzer ontfermen. Vgl. Ps. 71:20; 85:7, met de aantt. Insgelijks Num. 11 op vers 4. Ps. 45 op vers 5. verwijsteksten
96 Of: ten onder brengen, onderwerpen, zodat zij niet kunnen opkomen of opstaan tegen ons in het gericht; en voorts door Zijn Geest de heerschappij en tirannie der zonden (onder dewelke wij als dienstknechten en slaven verkocht waren) afschaffen, en ons heilig maken en vernieuwen, hier aanvankelijk, hierna volkomenlijk, op welke laatste weldaad dit sommigen alleen duiden. Zie Jes. 52:1. Romeinen 6; 7. verwijsteksten
97 Der uitverkorenen en gelovigen.
98 Een schone en zeer troostelijke gelijkenis, betekenende dat onze zonden van God niet aangezien, maar in eeuwige vergetenis gesteld, bedekt en als ongeacht en versmoord zullen zijn. Vgl. Ps. 103:12. Jes. 43:25. Jer. 31:34, 37, enz. verwijsteksten
 
20 Gij zult 99Jakob de trouw, Abraham de goedertierenheid 100geven, die Gij onzen vaderen van 1oude dagen af gezworen hebt.
99 Dat is, Jakobs en Abrahams nakomelingen. Zie Rom. 9:6, 7, 8. Of: de trouw of waarheid van Jakob, de goedertierenheid of weldadigheid van Abraham, dat is, die Gij hun beloofd hebt. Vgl. Jer. 2 op vers 2, en versta hierdoor den Messias, den Middelaar van het genadeverbond, en alles met Hem. Vgl. Luk. 1:68, 69, 70, 71, 72, 73. Rom. 8:32. Een heerlijk besluit dezer profetie, vol van geloof en verwachting van den Messias. verwijsteksten
100 Of: leveren, dat is, daarstellen, metterdaad bewijzen en volbrengen.
1 Hebr. van de dagen der oudheid, dat is, voor langen tijd.

Einde Micha 7