Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De twist des HEEREN |
1 HOORT nu wat de HEERE zegt: Maak u op, twist met de bergen, en laat de heuvelen uw stem horen. |
2 Hoort, gij bergen, den twist des HEEREN, mitsgaders gij sterke fundamenten der aarde; want de aHEERE heeft een twist met Zijn volk, en Hij zal Zich met Israël in rechte begeven. a Hos. 4:1. |
a Hos. 4:1 HOORT des HEEREN woord, gij kinderen Israëls; want de HEERE heeft een twist met de inwoners des lands, omdat er geen trouw, noch weldadigheid, noch kennis Gods in het land is, |
3 O Mijn volk, wat heb Ik u gedaan, en waarmede heb Ik u vermoeid? Betuig tegen Mij. |
4 Immers heb Ik u uit bEgypteland opgevoerd, en u uit het diensthuis verlost; en Ik heb voor uw aangezicht heen gezonden Mozes, Aäron en Mirjam. b Ex. 12:51; 14:30. |
b Ex. 12:51 En het geschiedde even ten zelven dage, dat de HEERE de kinderen Israëls uit Egypteland leidde, naar hun heiren. Ex. 14:30 Alzo verloste de HEERE Israël aan dien dag uit de hand der Egyptenaars; en Israël zag de Egyptenaars dood aan den oever der zee. |
5 Mijn volk, gedenk toch wat cBalak, de koning van Moab, beraadslaagde, en wat hem Bíleam, de zoon van Beor, antwoordde, en wat geschied is van dSittim af tot eGilgal toe, opdat gij de gerechtigheden des HEEREN kent. c Num. 22:5; 23:7. d Numeri 25. e Jozua 5. |
c Num. 22:5 Die zond boden aan Bíleam, den zoon van Beor, te Pethor, hetwelk aan de rivier is, in het land der kinderen zijns volks, om hem te roepen, zeggende: Zie, er is een volk uit Egypte getogen; zie, het heeft het gezicht des lands bedekt en het blijft liggen recht tegenover mij. Num. 23:7 Toen hief hij zijn spreuk op en zeide: Uit Syrië heeft mij Balak, de koning der Moabieten, laten halen, van het gebergte tegen het oosten, zeggende: Kom, vervloek mij Jakob, en kom, scheld Israël. d Numeri 25 EN Israël verbleef te Sittim, en het volk begon te hoereren met de dochteren der Moabieten. e Jozua 5 EN het geschiedde toen al de koningen der Amorieten die aan deze zijde van de Jordaan westwaarts, en al de koningen der Kanaänieten die aan de zee waren, hoorden dat de HEERE de wateren van de Jordaan had uitgedroogd voor het aangezicht der kinderen Israëls, totdat wij daar doorgegaan waren, zo versmolt hun hart en er was geen moed meer in hen voor het aangezicht der kinderen Israëls. |
6 Waarmede zal ik den HEERE tegenkomen, en mij bukken voor den hogen God? Zal ik Hem tegenkomen met brandoffers, met eenjarige kalveren? |
7 Zou de HEERE een welgevallen hebben aan duizenden van rammen, aan tienduizenden van oliebeken? Zal ik mijn eerstgeborene geven voor mijn overtreding? De vrucht mijns buiks voor de zonde mijner ziel? |
8 Hij heeft u bekendgemaakt, o mens, wat goed is; en wat feist de HEERE van u, dan recht te doen en weldadigheid lief te hebben, en ootmoediglijk te wandelen met uw God? f Deut. 10:12. |
f Deut. 10:12 Nu dan, Israël, wat eist de HEERE uw God van u, dan den HEERE uw God te vrezen, in al Zijn wegen te wandelen en Hem lief te hebben, en den HEERE uw God te dienen, met uw ganse hart en met uw ganse ziel; |
9 De stem des HEEREN roept tot de stad (want Uw Naam ziet het wezen): Hoort de roede en Wie ze besteld heeft. |
10 Zijn er niet nog, in eenieders goddelozen huis, schatten der goddeloosheid, en een schaarse efa, die te verfoeien is? |
11 Zou Ik rein zijn met een goddeloze gweegschaal, en met een zak van bedrieglijke weegstenen? g Hos. 12:8. |
g Hos. 12:8 In des koopmans hand is een bedrieglijke weegschaal, hij bemint te verdrukken; |
12 Dewijl haar rijke lieden vol zijn van geweld, en haar inwoners leugen spreken, en hun tong hbedrieglijk is in hun mond, h Jer. 9:8. |
h Jer. 9:8 Hun tong is een moordpijl, zij spreekt bedrog; eenieder spreekt met zijn naaste van vrede met zijn mond, maar in zijn binnenste legt hij zijn lagen. |
13 Zo zal Ik u ook krenken, u slaande en verwoestende om uw zonden. |
14 Gij zult ieten, maar niet verzadigd worden, en uw nederdrukking zal in het midden van u zijn; en gij zult aangrijpen, maar niet wegbrengen, en wat gij zult wegbrengen, zal Ik aan het zwaard overgeven. i Hos. 4:10. |
i Hos. 4:10 En zij zullen eten, maar niet zat worden, zullen hoereren, maar niet uitbreken in menigte; want zij hebben nagelaten den HEERE in achting te nemen. |
15 Gij zult kzaaien, maar niet maaien; gij zult olijven treden, maar u met olie niet zalven; en most, maar geen wijn drinken. k Deut. 28:38. Hagg. 1:6. |
k Deut. 28:38 Gij zult veel zaad op den akker uitbrengen, maar gij zult weinig inzamelen, want de sprinkhaan zal het verteren. Hagg. 1:6 Gij zaait veel, en gij brengt weinig in; gij eet, maar niet tot verzadiging; gij drinkt, maar niet tot dronken wordens toe; gij kleedt u, maar niet tot uw verwarming; en wie loon ontvangt, die ontvangt dat loon in een doorboorden buidel. |
16 Want de inzettingen van lOmri worden onderhouden, en het ganse werk van het huis van mAchab; en gij wandelt in derzelver raadslagen; opdat Ik u stelle tot verwoesting, en haar inwoners tot aanfluiting; alzo zult gij de smaadheid Mijns volks dragen. l 1 Kon. 16:25, 26. m 1 Kon. 16:30, enz. |
l 1 Kon. 16:25 En Omri deed wat kwaad was in de ogen des HEEREN, ja, hij deed erger dan allen die vóór hem geweest waren. 1 Kon. 16:26 En hij wandelde in alle wegen van Jeróbeam, den zoon van Nebat, en in zijn zonde waarmede hij Israël had doen zondigen, verwekkende den HEERE, den God Israëls, tot toorn door hun ijdelheden. m 1 Kon. 16:30 En Achab, de zoon van Omri, deed wat kwaad was in de ogen des HEEREN, meer dan allen die vóór hem geweest waren. |