Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Wee over de onrechtvaardigen |
1 WEE dien die ongerechtigheid bedenken en kwaad werken op hun legers; in het licht van den morgenstond doen zij het, dewijl het in de macht van hunlieder hand is. |
2 En zij abegeren akkers, en roven ze, en huizen, en nemen ze weg; alzo doen zij geweld aan den man en zijn huis, ja, aan een iegelijk en zijn erfenis. a Jes. 5:8. |
a Jes. 5:8 Wee dengenen die huis aan huis trekken, akker aan akker brengen, totdat er geen plaats meer zij, en dat gijlieden alleen inwoners gemaakt wordt in het midden des lands. |
3 Daarom, alzo zegt de HEERE: Zie, Ik denk een kwaad over dit geslacht, waaruit gijlieden uw halzen niet zult uittrekken, en zo rechtop niet gaan; want het zal een bboze tijd zijn. b Amos 5:13. |
b Amos 5:13 Daarom zal de verstandige te dien tijde zwijgen; want het zal een boze tijd zijn. |
4 Te dien dage zal men een spreekwoord over ulieden opnemen; en men zal een klaaglijke klacht klagen en zeggen: Wij zijn ten enenmale verwoest; Hij verwisselt mijns volks deel; hoe ontwendt Hij mij! Hij deelt uit, afwendende onze akkers. |
5 Daarom zult gij niemand hebben die het snoer cwerpe in het lot, in de gemeente des HEEREN. c Deut. 32:8, 9. |
c Deut. 32:8 Toen de Allerhoogste den volken de erfenissen uitdeelde, toen Hij Adams kinderen vaneenscheidde, heeft Hij de landpalen der volken gesteld naar het getal der kinderen Israëls. Deut. 32:9 Want des HEEREN deel is Zijn volk, Jakob is het snoer Zijner erve. |
6
Profeteert gijlieden niet, dzeggen zij, laat die profeteren; zij profeteren niet als die; men wijkt niet af van
smaadheden. d Jes. 30:10. Amos 7:16. |
d Jes. 30:10 Die daar zeggen tot de zieners: Ziet niet; en tot de schouwers: Schouwt ons niet wat recht is; spreekt tot ons zachte dingen, schouwt ons bedriegerijen; Amos 7:16 Nu dan, hoor des HEEREN woord: Gij zegt: Gij zult niet profeteren tegen Israël, noch druppen tegen het huis van Izak. |
7 O gij die Jakobs huis geheten zijt: Is dan de Geest des HEEREN verkort? Zijn dat Zijn werken? Doen Mijn woorden geen goed bij dien die recht wandelt? |
8 Maar gisteren stelde zich Mijn volk op tot vijand tegenover een kleed; gij stroopt een mantel van degenen die zeker voorbijgaan, wederkomende van den strijd. |
9 De vrouwen Mijns volks verdrijft gij, elkeen uit het huis harer vermakingen; van haar kinderkens neemt gij Mijn sieraad in eeuwigheid. |
10 Maakt u dan op en gaat heen, want dit land zal de rust niet zijn; omdat het verontreinigd is, zal het u verderven, en dat met een geweldige verderving. |
11 Zo er iemand is die met wind omgaat en valselijk liegt, zeggende: Ik zal u profeteren voor wijn en voor sterken drank; dat is een profeet dezes volks. |
Belofte van een genadetijd |
12 Voorzeker zal Ik u, o Jakob, gans verzamelen; voorzeker zal Ik Israëls overblijfsel vergaderen; Ik zal het tezamen zetten als schapen van Bozra; als een kudde in het midden harer kooi zullen zij van mensen deunen. |
13 De Doorbreker zal voor hun aangezicht optrekken; zij zullen doorbreken en door de poort gaan, en door dezelve uittrekken; en hun Koning zal voor hun aangezicht heen gaan, en de HEERE in hun spits. |