Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Samaría en Jeruzalem bestraft |
1 HET woord des HEEREN dat geschied is tot Micha, den Morastiet, in de dagen van Jotham, Achaz en Jehizkía, koningen van Juda; dat hij gezien heeft over Samaría en Jeruzalem. |
2 Hoort, agij volken altemaal; merk op, gij aarde, mitsgaders derzelver volheid: De Heere HEERE nu zal tot een Getuige zijn tegen ulieden, de Heere uit den tempel Zijner heiligheid. a Deut. 32:1. Jes. 1:2. |
a Deut. 32:1 NEIG de oren, gij hemel, en ik zal spreken; en de aarde hore de redenen mijns monds. Jes. 1:2 Hoort, gij hemelen, en neem ter ore, gij aarde, want de HEERE spreekt: Ik heb kinderen groot gemaakt en verhoogd, maar zij hebben tegen Mij overtreden. |
3 Want zie, bde HEERE gaat uit van Zijn cplaats, en Hij zal nederdalen en treden op de dhoogten der aarde. b Jes. 26:21. c Ps. 115:3. d Deut. 32:13; 33:29. |
b Jes. 26:21 Want zie, de HEERE zal uit Zijn plaats uitgaan om de ongerechtigheid van de inwoners der aarde over hen te bezoeken; en de aarde zal haar bloed ontdekken en zal haar doodgeslagenen niet langer bedekt houden. c Ps. 115:3 Onze God is toch in den hemel, Hij doet al wat Hem behaagt. d Deut. 32:13 Hij deed hem rijden op de hoogten der aarde, dat hij at de inkomsten des velds; en Hij deed hem honing zuigen uit de steenrots, en olie uit den kei der rots; Deut. 33:29 Welgelukzalig zijt gij, o Israël! Wie is u gelijk? Gij zijt een volk, verlost door den HEERE, het Schild uwer hulp, en Die een Zwaard is uwer hoogheid; daarom zullen zich uw vijanden geveinsdelijk aan u onderwerpen, en gij zult op hun hoogten treden. |
4 En de bergen zullen eonder Hem versmelten en de dalen gekloofd worden, gelijk was voor het vuur, gelijk wateren die uitgestort worden in de laagte. e Ps. 97:5. Amos 9:5. |
e Ps. 97:5 De bergen smelten als was voor het aanschijn des HEEREN, voor het aanschijn des Heeren der ganse aarde. Amos 9:5 Want de Heere HEERE der heirscharen is het Die het land aanroert dat het versmelte, en allen die daarin wonen, treuren; en dat
het geheel oprijze als een rivier, en verdronken worde als door de rivier van Egypte. |
5 Dit alles, om de overtreding van Jakob en om de zonden van het huis Israëls; wie is het begin van
de overtreding van Jakob? Is het niet Samaría? En wie van de hoogten van Juda? Is het niet Jeruzalem? |
6 Daarom zal Ik Samaría stellen tot een steenhoop des velds, tot plantingen eens wijngaards; en Ik zal haar stenen in de vallei storten, en haar fundamenten ontdekken. |
7 En al haar gesneden beelden zullen vermorzeld worden, en al haar hoerenbeloningen zullen met vuur verbrand worden, en al haar afgoden zal Ik stellen tot een woestheid; want zij heeft ze van hoerenloon vergaderd, en zij zullen tot hoerenloon wederkeren. |
8 Hierom zal ik misbaar bedrijven en huilen; ik zal beroofd en naakt gaan; ik zal misbaar maken als de fdraken, en treuring als de jonge struisen. f Job 30:29. |
f Job 30:29 Ik ben den draken een broeder geworden, en een metgezel der jonge struisen. |
9 Want haar plagen zijn dodelijk; want zij zijn gekomen tot aan Juda; hij is geraakt tot aan de poort mijns volks, tot aan Jeruzalem. |
10 gVerkondigt het niet te Gath, weent zo jammerlijk niet; hwentelt u in het stof in het huis van Afra. g 2 Sam. 1:20. h Jer. 6:26. |
g 2 Sam. 1:20 Verkondigt het niet te Gath, boodschapt het niet op de straten van Askelon; opdat de dochters der Filistijnen zich niet verblijden, opdat de dochters der onbesnedenen niet opspringen van vreugde. h Jer. 6:26 O dochter Mijns volks, gord een zak aan en wentel u in de as, maak u rouw eens enigen zoons, een zeer bitter misbaar; want de verstoorder zal ons snellijk overkomen. |
11 Ga door, gij inwoneres van Safir, met iblote schaamte; de inwoneres van Zaänan gaat niet uit; rouwklage is te Beth-Haëzel; Hij zal Zijn stand van ulieden nemen. i Jes. 47:3. |
i Jes. 47:3 Uw schaamte zal ontdekt worden, ook zal uw schande gezien worden; Ik zal wraak nemen, en Ik zal op u niet aanvallen als een mens. |
12 Want de inwoneres van Marôth is krank om des goeds wil; want een kkwaad is van den HEERE afgedaald, tot aan de poort van Jeruzalem. k Amos 3:6. |
k Amos 3:6 Zal de bazuin in de stad geblazen worden, dat het volk niet siddere? Zal er een kwaad in de stad zijn, dat de HEERE niet doet? |
13 Span de snelle dieren aan den wagen, gij inwoneres van Lachis (deze is der dochter Sions het beginsel der zonde), want in u zijn Israëls overtredingen gevonden. |
14 Daarom, geef geschenken aan Moréseth-Gaths; de huizen van Achzib zullen den koningen Israëls tot een leugen zijn. |
15 Ik zal u nog een erfgenaam toebrengen, gij inwoneres van Marésa; hij zal komen tot aan Adullam, tot aan de heerlijkheid Israëls. |
16 Maak u kaal en scheer u om uw troetelkinderen; verwijd uw kaalheid als de arend, omdat zij gevankelijk van u zijn weggevoerd. |