Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Jona’s roeping en vlucht |
1 EN het woord des HEEREN geschiedde tot Jona, den zoon van Amitthai, zeggende: |
2 Maak u op, ga naar de agrote stad Ninevé en predik tegen haar; want hunlieder boosheid is opgeklommen voor Mijn aangezicht. a Gen. 10:11, 12. Jona 3:3. |
a Gen. 10:11 Uit ditzelve land is Assur uitgegaan, en heeft gebouwd Ninevé en Rehobôth, Ir en Kálach, Gen. 10:12 En Resen, tussen Ninevé en tussen Kálach; dat is die grote stad. Jona 3:3 Toen maakte zich Jona op en ging naar Ninevé, naar het woord des HEEREN. Ninevé nu was een grote stad Gods, van drie dagreizen. |
3 Maar Jona maakte zich op om te vluchten naar Tarsis, van het aangezicht des HEEREN; en hij kwam af te Jafo, en vond een schip, gaande naar Tarsis, en hij gaf de vracht daarvan en ging neder in hetzelve om met henlieden te gaan naar Tarsis, van het aangezicht des HEEREN. |
4 Maar de HEERE wierp een groten wind op de zee, en er werd een grote storm in de zee, zodat het schip dacht te breken. |
5 Toen vreesden de zeelieden en riepen een iegelijk tot zijn god, en wierpen de vaten die in het schip waren, in de zee om het van dezelve te verlichten; maar Jona was nedergegaan aan de zijden van het schip, en lag neder en was met een diepen slaap bevangen. |
6 En de opperschipper naderde tot hem en zeide tot hem: Wat is u, gij hardslapende? Sta op, roep tot uw God; misschien zal die God aan ons gedenken, dat wij niet vergaan. |
7 Voorts zeiden zij eenieder tot zijn metgezel: Komt en laat ons loten werpen, opdat wij mogen weten om wiens wil ons dit kwaad overkomt. Alzo wierpen zij loten, en het lot viel op Jona. |
8 Toen zeiden zij tot hem: Verklaar ons nu om wiens wil ons dit kwaad overkomt. Wat is uw werk en vanwaar komt gij? Welk is uw land en van welk volk zijt gij? |
9 En hij zeide tot hen: Ik ben een Hebreeër; en ik vrees den HEERE, den God des hemels, Die de zee en het droge gemaakt heeft. |
10 Toen vreesden die mannen met grote vreze en zeiden tot hem: Wat hebt gij dit gedaan? Want de mannen wisten dat hij van des HEEREN aangezicht vlood, want hij had het hun te kennen gegeven. |
11 Voorts zeiden zij tot hem: Wat zullen wij u doen, opdat de zee stil worde van ons? Want de zee werd hoe langer hoe onstuimiger. |
12 En hij zeide tot hen: Neemt mij op, en werpt mij in de zee, zo zal de zee stil worden van ulieden; want ik weet dat deze grote storm ulieden om mijnentwil overkomt. |
13 Maar de mannen roeiden om het schip weder te brengen aan het droge, doch zij konden niet; want de zee werd hoe langer hoe onstuimiger tegen hen. |
14 Toen riepen zij tot den HEERE en zeiden: Och HEERE, laat ons toch niet vergaan om dezes mans ziel, en leg geen onschuldig bloed op ons; want Gij, HEERE, hebt gedaan gelijk als het U heeft behaagd. |
15 En zij namen Jona op en wierpen hem in de zee. Toen stond de zee stil van haar verbolgenheid. |
16 Dies vreesden de mannen den HEERE met grote vreze; en zij slachtten den HEERE slachtoffer en beloofden geloften. |
17 De HEERE nu beschikte een groten vis om Jona in te slokken; en Jona was in het ingewand van den vis, bdrie dagen en drie nachten. b Matth. 12:40; 16:4. Luk. 11:30. |
b Matth. 12:40 Want gelijk Jona drie dagen en drie nachten was in den buik van den walvis, alzo zal de Zoon des mensen drie dagen en drie nachten wezen in het hart der aarde. Matth. 16:4 Het boos en overspelig geslacht verzoekt een teken; en hun zal geen teken gegeven worden dan het teken van Jona, den profeet. En hen verlatende, ging Hij weg. Luk. 11:30 Want gelijk Jona voor de Ninevieten een teken geweest is, alzo zal ook de Zoon des mensen zijn voor dit geslacht. |