Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Door het gezicht van een korf met zomervruchten wordt afgebeeld, dat Israëls einde was nakende, vs. 1, enz. Om de onderdrukking der armen, goddeloze gierigheid, bedrieglijken koophandel, schenderij en afgodisch zweren, 4, enz. (insgelijks 14). Zweert God Israël de uiterste algemene ruïnering en rouw, 7. Met troosteloosheid, vanwege gebrek van Zijn woord, 11. |
De korf met zomervruchten |
1 DE Heere HEERE deed mij aldus 1zien; en zie, een 2korf met zomervruchten. |
| 1 Als Amos 7:1, 4, 7. |
| Amos 7:1 DE Heere HEERE deed mij aldus zien; en zie, Hij formeerde sprinkhanen, in het begin des opkomens van het nagras; en zie, het was het nagras na des konings afmaaiingen. Amos 7:4 Wijders deed mij de Heere HEERE aldus zien; en zie, de Heere HEERE riep uit dat Hij wilde twisten met vuur; en het verteerde een groten afgrond, ook verteerde het een stuk land. Amos 7:7 Nog deed Hij mij aldus zien; en zie, de Heere stond op een muur die naar het paslood gemaakt was; en een paslood was in Zijn hand. |
| 2 Sommigen verstaan door het Hebreeuwse woord een haak, waarmede men de vruchten die in de toppen der bomen zitten, afneemt. Jer. 5:27 wordt het genomen voor een vogelkorf of kouw. |
| Jer. 5:27 Gelijk een kouw vol is van gevogelte, alzo zijn hun huizen vol van bedrog; daarom zijn zij groot en rijk geworden. |
|
2 En Hij zeide: Wat ziet gij, Amos? En ik zeide: Een korf met zomervruchten. Toen zeide de HEERE tot mij: Het 3einde is gekomen over Mijn volk Israël; Ik zal het voortaan niet meer 4voorbijgaan. |
| 3 In het Hebreeuws komt het woord zomer of zomervrucht, en het woord einde zeer na overeen, zodat de naam van het ene aan het andere kon doen gedenken. Vgl. Jer. 1:11. |
| Jer. 1:11 Wijders geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende: Wat ziet gij, Jeremía? En ik zeide: Ik zie een amandelroede. |
| 4 Zie Amos 7 op vers 8. |
| Amos 7:8 (kt.) En de HEERE zeide tot mij: Wat ziet gij, Amos? En ik zeide: Een paslood. Toen zeide de Heere: Zie, Ik zal het paslood stellen in het midden van Mijn volk Israël; Ik zal het voortaan niet meer voorbijgaan. |
|
3 Maar de gezangen des 5tempels zullen 6te dien dage huilen, spreekt de Heere HEERE; vele dode lichamen zullen er zijn, in alle 7plaatsen zal 8men ze stilzwijgend wegwerpen. |
| 5 Het gezang of de muziek, die zij in den afgodischen tempel te Bethel en elders plachten te gebruiken (Amos 5:23), zal in gehuil veranderd worden. Zie vers 10. |
| Amos 5:23 Doe het getier uwer liederen van Mij weg; ook mag Ik uwer luiten spel niet horen. vers 10 En Ik zal uw feesten in rouw, en al uw liederen in weeklage veranderen, en op alle lendenen een zak en op alle hoofd kaalheid opbrengen; en Ik zal het land stellen in rouw, als er is over een enigen zoon, en deszelfs einde als een bitteren dag. |
| 6 Ten tijde der straf. |
| 7 Hebr. plaats. |
| 8 Of: men zal horen: Werp weg, zwijg. Of: in alle plaatsen zal hij die ze weggeworpen heeft, zeggen: Zwijg. Vgl. Amos 6:10. De zin is, dat er zulke menigte van doden zal zijn, dat men daarvan geen werk zal maken, noch zich moeien met begrafenis, maar men zal ze stillekens en zonder beweging wegwerpen of wegstoppen. |
| Amos 6:10 En de naaste vriend zal een iegelijk van die opnemen, of die hem verbrandt, om de beenderen uit het huis uit te brengen, en zal zeggen tot dien die binnen de zijden van het huis is: Zijn er nog meer bij u? En hij zal zeggen: Niemand. Dan zal hij zeggen: Zwijg, want zij waren niet om des HEEREN Naam te vermelden. |
Honger naar het woord des HEEREN |
4 Hoort dit, gij die 9den nooddruftige 10opslokt, en dat om te 11vernielen de 12ellendigen des lands, |
| 9 Of: naar den nooddruftige hijgt. |
| 10 Hebr. opslorpt. |
| 11 Hebr. doen ophouden, en voorts wegdoen, vernielen, verwijderen, gelijk het Hebreeuwse woord ook gebruikt wordt. |
| 12 Of: zachtmoedigen, nederigen. |
|
5 Zeggende: Wanneer zal 13de nieuwe maan overgaan, dat wij leeftocht mogen verkopen? En de sabbat, dat wij 14koren mogen openen? Verkleinende de 15efa, en den 16sikkel vergrotende, en 17verkeerdelijk handelende amet bedrieglijke weegschalen; |
| 13 Wanneer men moest vieren en den godsdienst waarnemen. Zie Num. 10:10; 28:11, enz. Dit was dezen wolven verdrietelijk, dat zij zo lang moesten stilstaan. Anders: deze maand, dat er een andere mag komen, waarin alles duurder is; maar het volgende van den sabbat past beter op de nieuwe maand of maan. |
| Num. 10:10 Desgelijks ten dage uwer vrolijkheid en in uw gezette hoogtijden en in de beginselen uwer maanden zult gij ook met de trompetten blazen over uw brandoffers en over uw dankoffers; en zij zullen u ter gedachtenis zijn voor het aangezicht uws Gods; Ik ben de HEERE uw God. Num. 28:11 En in de beginselen uwer maanden zult gij een brandoffer den HEERE offeren: twee jonge varren en één ram, zeven volkomen eenjarige lammeren; |
| 14 Dat is, de korenhuizen openen, om koren veil te houden. |
| 15 Zie Lev. 5 op vers 11. Ez. 45:10, 11. Gebruikende kleine en valse maat in het uitleveren en verkopen, en nemende daarentegen hogen prijs en zwaar geld, gebruikende een zwaar gewicht in het ontvangen van geld, tegen de wet, Deut. 25:13. |
| Lev. 5:11 (kt.) Maar indien zijn hand niet reiken kan aan twee tortelduiven of twee jonge duiven, zo zal hij die gezondigd heeft, tot zijn offerande brengen het tiende deel van een efa meelbloem ten zondoffer; hij zal geen olie daarover doen, noch wierook daarop leggen, want het is een zondoffer. Ez. 45:10 Een rechte waag en een rechte efa en een rechten bath zult gijlieden hebben. Ez. 45:11 Een efa en een bath zullen van enerlei maat zijn, dat een bath het tiende deel van een homer houde; ook een efa het tiende deel van een homer; de maat daarvan zal zijn naar den homer. Deut. 25:13 Gij zult geen tweeërlei weegstenen in uw zak hebben, een groten en een kleinen. |
| 16 Zie Gen. 23:15; 24:22, met de aantt. Insgelijks Ez. 45:12. De sikkel wordt hier genomen voor het gewicht van den sikkel. |
| Gen. 23:15 Mijn heer, hoor mij; een land van vierhonderd sikkelen zilver, wat is dat tussen mij en tussen u? Begraaf slechts uw dode. Gen. 24:22 En het geschiedde als de kemels voleind hadden te drinken, dat die man een gouden voorhoofdsiersel nam, welks gewicht was een halve sikkel, en twee armringen aan haar handen, welker gewicht was tien sikkelen goud. Ez. 45:12 En de sikkel zal zijn van twintig gera; twintig sikkelen, vijf en twintig sikkelen en vijftien sikkelen zal ulieden een pond zijn. |
| 17 Dat is, dat wij de waag vervalsende, daarmede bedriegen mogen. Of aldus: verkerende den koop met bedrieglijke of valse weegschalen. Hebr. verkerende de weegschalen des bedrogs. |
| a Hos. 12:8. |
| Hos. 12:8 In des koopmans hand is een bedrieglijke weegschaal, hij bemint te verdrukken; |
|
6 Dat wij de armen voor bgeld mogen 18kopen, en den nooddruftige om een paar schoenen; 19dan zullen wij 20het kaf van het koren verkopen. |
| b Amos 2:6. |
| Amos 2:6 Alzo zegt de HEERE: Om drie overtredingen van Israël, en om vier, zal Ik dat niet afwenden; omdat zij den rechtvaardige voor geld verkopen, en den nooddruftige om een paar schoenen; |
| 18 Niet alleen hen van goed beroven, maar ook hun personen ons tot slaven mogen maken, tegen Gods wet, Lev. 25:39, 40. Vgl. Amos 2:6. |
| Lev. 25:39 Desgelijks wanneer uw broeder bij u zal verarmd zijn en zich aan u verkocht zal hebben, gij zult hem niet doen dienen den dienst van een slaaf; Lev. 25:40 Als een dagloner, als een bijwoner zal hij bij u zijn; tot het jubeljaar zal hij bij u dienen. Amos 2:6 Alzo zegt de HEERE: Om drie overtredingen van Israël, en om vier, zal Ik dat niet afwenden; omdat zij den rechtvaardige voor geld verkopen, en den nooddruftige om een paar schoenen; |
| 19 Of: ja, dat wij mogen, enz. |
| 20 Hebr. den afval, dat is, het kaf en andere vuiligheid die van het koren afvalt. Anders: kaf voor koren. |
|
7 De HEERE heeft gezworen bij Jakobs 21Heerlijkheid: 22Zo Ik 23al hun werken in eeuwigheid zal vergeten! |
| 21 Of: Excellentie, Hoogheid, Uitnemendheid, dat is, bij Zichzelven, Die Israëls eer en roem was, en behoorde te zijn. Zie Ps. 106:20 met de aant. Vgl. Amos 4:2; 6:8, met de aantt. |
| Ps. 106:20 En zij veranderden hun Eer in de gedaante van een os, die gras eet. Amos 4:2 De Heere HEERE heeft gezworen bij Zijn heiligheid, dat er, zie, dagen over ulieden zullen komen, dat men u zal optrekken met haken en uw nakomelingen met visangels. Amos 6:8 De Heere HEERE heeft gezworen bij Zichzelven (spreekt de HEERE, de God der heirscharen): Ik heb een gruwel van Jakobs hovaardij en Ik haat zijn paleizen; daarom zal Ik de stad en haar volheid overleveren. |
| 22 Een afgebroken rede in het eedzweren gebruikelijk. Zie Ez. 34 op vers 8, enz. |
| Ez. 34:8 (kt.) Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere HEERE, zo Ik niet! Omdat Mijn schapen geworden zijn tot een roof, en Mijn schapen al het wild gedierte des velds tot spijze geworden zijn, omdat er geen herder is, en Mijn herders naar Mijn schapen niet vragen; en de herders weiden zichzelven, maar Mijn schapen weiden zij niet; |
| 23 Of: enige van deze hun werken, enz. |
|
8 24Zou het land hierover niet beroerd worden, en al wie daarin woont treuren? Ja, 25het zal geheel oprijzen als een 26rivier, en het zal heen en weder 27gedreven en verdronken worden, als door de 28rivier van Egypte. |
| 24 Alsof God zeide: Zouden zulke zonden niet genoeg zijn om het ganse land met plagen te ruïneren en te doen overzwemmen, gelijk de rivier Nijl Egypteland jaarlijks overloopt? Immers ja. Vgl. Amos 9:5. Versta door het land de inwoners, als volgt. |
| Amos 9:5 Want de Heere HEERE der heirscharen is het Die het land aanroert dat het versmelte, en allen die daarin wonen, treuren; en dat
het geheel oprijze als een rivier, en verdronken worde als door de rivier van Egypte. |
| 25 Land. Anders: zou het niet geheel, enz., en alzo het volgende vraagsgewijze. |
| 26 Die opzwelt en overloopt. Of: als de rivier, namelijk Nijl; als in het volgende. |
| 27 Als de baren van een holle zee. Anders: weggeraapt worden. |
| 28 Zie Ez. 29:3. |
| Ez. 29:3 Spreek en zeg: Zo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik wil aan u, o Farao, koning van Egypte, dien groten zeedraak, die in het midden zijner rivieren ligt; die daar zegt: Mijn rivier is mijne, en ik heb die voor mij gemaakt. |
|
9 En het zal te dien dage geschieden, spreekt de Heere HEERE, dat Ik de zon op den 29middag zal doen 30ondergaan, en het land bij 31lichten dag verduisteren. |
| 29 Als zij zullen menen in hun fleur te zijn, zal Ik hen met de uiterste ellenden overvallen, betekend door de duisternis, enz. Zie Gen. 15 op vers 12, en vgl. Jes. 59:9, 10. Jer. 15:9. Joël 2:2, 30, 31, met de aantt. |
| Gen. 15:12 (kt.) En het geschiedde als de zon was aan het ondergaan, zo viel een diepe slaap op Abram; en zie, een schrik en grote duisternis viel op hem. Jes. 59:9 Daarom is het recht verre van ons, en de gerechtigheid achterhaalt ons niet; wij wachten op het licht, maar zie, er is duisternis; op een groten glans, maar wij wandelen in donkerheden. Jes. 59:10 Wij tasten naar den wand gelijk de blinden, en gelijk die geen ogen hebben, tasten wij; wij stoten ons in den middag als in de schemering, wij zijn in woeste plaatsen gelijk de doden. Jer. 15:9 Zij die zeven baarde, is zwak geworden; zij heeft haar ziel uitgeblazen, haar zon is ondergegaan als het nog dag was, zij is beschaamd en schaamrood geworden; en hunlieder overblijfsel zal Ik ten zwaarde overgeven voor het aangezicht hunner vijanden, spreekt de HEERE. Joël 2:2 Een dag van duisternis en donkerheid, een dag van wolken en dikke duisterheid, als de dageraad uitgespreid over de bergen; een groot en machtig volk, desgelijks vanouds niet geweest is, en na hetzelve niet meer zal zijn tot in jaren van vele geslachten. Joël 2:30 En Ik zal wondertekenen geven in den hemel en op de aarde: bloed en vuur en rookpilaren. Joël 2:31 De zon zal veranderd worden in duisternis, en de maan in bloed, eer dat die grote en vreselijke dag des HEEREN komt. |
| 30 Hebr. ingaan, te weten in haar slaapkamer, dat is, ondergaan. Zie Ps. 19:6. |
| Ps. 19:6 En die is als een bruidegom, uitgaande uit zijn slaapkamer; zij is vrolijk als een held om het pad te lopen. |
| 31 Hebr. dag des lichts. |
|
10 En Ik zal uw feesten in rouw, en al uw liederen in weeklage veranderen, en op alle lendenen een 32zak en op alle hoofd 33kaalheid opbrengen; en Ik zal het 34land stellen in rouw, als er is over een enigen zoon, en 35deszelfs einde als een bitteren dag. |
| 32 Zie Gen. 37 op vers 34, en vgl. Jes. 15:3. Jer. 48:37. Ez. 7:18, enz. |
| Gen. 37:34 (kt.) Toen scheurde Jakob zijn klederen en legde een zak om zijn lendenen; en hij bedreef rouw over zijn zoon vele dagen. Jes. 15:3 Op haar wijken hebben zij zakken aangegord; op haar daken en op haar straten huilen zij altemaal, afgaande met geween. Jer. 48:37 Want alle hoofden zijn kaal en alle baarden afgekort; op alle handen zijn insnijdingen, en op de lendenen is een zak. Ez. 7:18 Ook zullen zij zakken aangorden, gruwen zal hen bedekken, en over alle aangezichten zal schaamte wezen, en op al hun hoofden kaalheid. |
| 33 Zie Jer. 16 op vers 6. |
| Jer. 16:6 (kt.) Zodat groten en kleinen in dit land zullen sterven, zij zullen niet begraven worden; en men zal hen niet beklagen, noch zichzelven insnijden, noch kaal maken om hunnentwil. |
| 34 Dat is, Ik zal maken, dat de inwoners des lands over Mijn plagen zo bitterlijk zullen treuren, als ouders over den dood van een lieven enigen zoon plegen te doen. Zie Jer. 6:26. Zach. 12:10. |
| Jer. 6:26 O dochter Mijns volks, gord een zak aan en wentel u in de as, maak u rouw eens enigen zoons, een zeer bitter misbaar; want de verstoorder zal ons snellijk overkomen. Zach. 12:10 Doch over het huis Davids en over de inwoners van Jeruzalem zal Ik uitstorten den Geest der genade en der gebeden, en zij zullen Mij aanschouwen, Dien zij doorstoken hebben; en zij zullen over Hem rouwklagen als met de rouwklage over een enigen zoon; en zij zullen over Hem bitterlijk kermen, gelijk men bitterlijk kermt over een eerstgeborene. |
| 35 Te weten des lands, zal Ik stellen, maken, enz. Of aldus: deszelfs einde (Hebr. achterste, uiterste, laatste. Zie Ps. 37 op vers 37) zal zijn als een bittere dag. |
| Ps. 37:37 (kt.) Schin. Let op den vrome en zie naar den oprechte, want het einde van dien man zal vrede zijn. |
|
11 Zie, de dagen komen, spreekt de Heere HEERE, dat Ik een honger 36in het land zal zenden; niet een honger naar brood, noch dorst naar water, maar om te horen de 37woorden des HEEREN. |
| 36 Of: op de aarde. |
| 37 Om door dezelve enigen troost en verlichting te verkrijgen, en uit den mond van een profeet te vernemen wanneer er eens een einde zal zijn van al deze ellenden. Vgl. Ps. 74:9 met de aantt. |
| Ps. 74:9 Wij zien onze tekenen niet; er is geen profeet meer, noch iemand bij ons, die weet hoelang. |
|
12 En zij zullen zwerven van zee tot zee, en van het noorden tot het 38oosten; zij zullen omlopen om het woord des HEEREN te zoeken, maar zullen het niet vinden. |
| 38 Hebr. opgang, te weten der zon, dat is, oosten. |
|
13 Te dien dage zullen de schone jonkvrouwen en de jongelingen van dorst 39versmachten; |
| 39 Of: bezwijken, bezwijmen. Vgl. Hos. 2:2. |
| Hos. 2:2 Opdat Ik haar niet naakt uitstrope en zette haar als ten dage toen zij geboren werd, ja, make haar als een woestijn en zette haar als een dor land, en dode haar door dorst; |
|
14 Die daar zweren bij de 40schuld van Samaría, en zeggen: Zo waarachtig als uw god 41van Dan leeft, en de 42weg van cBerséba leeft. En zij zullen vallen en niet weder 43opstaan. |
| 40 Dat is, bij de afgoden, door dewelke de Israëlieten zich schuldig maakten voor God, te Samaria, Dan, enz., waar dezelve afgoden waren opgericht. Vgl. Deut. 9:21. Jes. 27:9. Hos. 10:8, met de aantt. |
| Deut. 9:21 Maar uw zonde, het kalf dat gij hadt gemaakt, nam ik en verbrandde het met vuur en stampte het, malende het wel, totdat het verdund werd tot stof; en zijn stof wierp ik in de beek die van den berg afvliet. Jes. 27:9 Daarom zal daardoor de ongerechtigheid van Jakob verzoend worden, en dit is de ganse vrucht, dat Hij deszelfs zonde zal wegdoen, wanneer Hij al de stenen des altaars maken zal als verstrooide kalkstenen; de bossen en de zonnebeelden zullen niet bestaan. Hos. 10:8 En de hoogten van Aven, Israëls zonde, zullen verdelgd worden; doornen en distelen zullen op hunlieder altaren opkomen; en zij zullen zeggen tot de bergen: Bedekt ons; en tot de heuvelen: Valt op ons. |
| 41 Of: o Dan. |
| 42 Dat is, de god die te Berseba als god geëerd en gediend wordt, naar den godsdienst die aldaar gebruikelijk is. Zie Amos 5:5 met de aant. Weg voor godsdienst, religie, wijze van God te dienen, hier in het kwade, elders in het goede. Zie Jer. 32 op vers 39. |
| Amos 5:5 Maar zoekt Bethel niet, en komt niet te Gilgal, en gaat niet over naar
Berséba; want Gilgal zal voorzeker gevankelijk worden weggevoerd, en Bethel zal worden tot niet. Jer. 32:39 (kt.) En Ik zal hun enerlei hart en enerlei weg geven, om Mij te vrezen al de dagen, hun ten goede, mitsgaders hun kinderen na hen. |
| c Amos 5:5. |
| Amos 5:5 Maar zoekt Bethel niet, en komt niet te Gilgal, en gaat niet over naar
Berséba; want Gilgal zal voorzeker gevankelijk worden weggevoerd, en Bethel zal worden tot niet. |
| 43 Als Amos 5:2. |
| Amos 5:2 De jonkvrouw Israëls is gevallen, zij zal niet weder opstaan; zij is verlaten op haar land, er is niemand die haar opricht. |