Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Nadat Mozes, volgens Gods bevel, de gemeente der Israëlieten verzameld had, vs. 1, enz. Wast hij Aäron en zijn zonen, 6. Trekt Aäron de hogepriesterlijke klederen aan, 7. Zalft den tabernakel met het altaar en het wasvat, 10. Zalft Aäron, 12. Doet zijn zonen de heilige klederen aan, 13. Doet voor hen offeranden, 14. Voegt daarbij nog andere ceremoniën omtrent hun leden en klederen, met een spijsoffer, 23. Geeft hun enige geboden, 31. Dewelke zij nakomen, 36. |
Aäron en zijn zonen afgezonderd tot den dienst |
1 VERDER sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: | | |
2 aNeem Aäron en zijn zonen met hem, en 1de klederen en 2de bzalfolie; daartoe den var 3des zondoffers en de twee rammen en den 4korf van de ongezuurde broden; | | a Ex. 28:1, 2. Ex. 28:1 DAARNA zult gij uw broeder Aäron en zijn zonen met hem tot u doen naderen uit het midden der kinderen Israëls, om Mij het priesterambt te bedienen: namelijk Aäron, Nadab en Abíhu, Eleázar en Ithamar, de zonen van Aäron. Ex. 28:2 En gij zult uw broeder Aäron heilige klederen maken, tot heerlijkheid en tot sieraad. |
1 Versta de heilige en priesterlijke klederen, dewelke God te maken bevolen had, Ex. 28:2, en naar dit bevel zijn gemaakt geweest, Ex. 39:1. Ex. 28:2 En gij zult uw broeder Aäron heilige klederen maken, tot heerlijkheid en tot sieraad. Ex. 39:1 ZIJ maakten ook ambtsklederen om in het heilige te dienen, van hemelsblauw en purper en scharlaken; ook maakten zij de heilige klederen die voor Aäron waren, gelijk de HEERE Mozes geboden had. |
2 Hebr. olie der zalving; alzo in het volgende. Zie van deze Ex. 30:23, 24, 25; 37:29. Ex. 30:23 Gij nu, neem u de voornaamste specerijen, de zuiverste mirre, vijfhonderd sikkelen, en specerijkaneel half zoveel, namelijk tweehonderd en vijftig sikkelen, ook specerijkalmoes, tweehonderd en vijftig sikkelen; Ex. 30:24 Ook kassie, vijfhonderd, naar den sikkel des heiligdoms, en olie van olijfbomen een hin; Ex. 30:25 En maak daarvan een olie der heilige zalving, een zalf heel kunstiglijk gemaakt, naar apothekerswerk; het zal een olie der heilige zalving zijn. Ex. 37:29 Hij maakte ook de heilige zalfolie en het reukwerk der zuiverste welriekende specerijen, apothekerswerk. |
b Ex. 30:25. Ex. 30:25 En maak daarvan een olie der heilige zalving, een zalf heel kunstiglijk gemaakt, naar apothekerswerk; het zal een olie der heilige zalving zijn. |
3 Dat is, die tot een zondoffer geofferd moest zijn. Zie hiervan en van de volgende dingen Ex. 29:1, enz. Ex. 29:1 DIT nu is de zaak die gij hun doen zult om hen te heiligen, dat zij Mij het priesterambt bedienen: neem één var, het jong eens runds en twee volkomen rammen; |
4 Waarin de ongezuurde of ongedesemde dingen zijn die men Gode heeft geofferd. |
3 En verzamel de ganse vergadering, aan de deur van de tent der samenkomst. | | |
4 Mozes nu deed gelijk als de HEERE hem geboden had; en de vergadering werd verzameld aan de deur van de tent der samenkomst. | | |
5 Toen zeide Mozes tot de vergadering: Dit is 5de zaak cdie de HEERE 6geboden heeft te doen. | | 5 Hebr. het woord. Zie Gen. 20 op vers 10. Gen. 20:10 (kt.) Voorts zeide Abimélech tot Abraham: Wat hebt gij gezien, dat gij deze zaak gedaan hebt? |
c Ex. 29:4. Ex. 29:4 Alsdan zult gij Aäron en zijn zonen doen naderen aan de deur van de tent der samenkomst, en gij zult hen met water wassen. |
6 Zie Exodus 29; 30 en vgl. die twee hoofdstukken met dit. Exodus 29 DIT nu is de zaak die gij hun doen zult om hen te heiligen, dat zij Mij het priesterambt bedienen: neem één var, het jong eens runds en twee volkomen rammen; Exodus 30 GIJ zult ook een reukaltaar des reukwerks maken; van sittimhout zult gij het maken. |
6 En Mozes deed Aäron en zijn zonen naderen, en wies hen met 7dat water. | | 7 Zie Lev. 6 op vers 28 en onder, vers 11. Lev. 6:28 (kt.) En het aarden vat waarin het gezoden is, zal gebroken worden; maar zo het in een koperen vat gezoden is, zo zal het geschuurd en in water gespoeld worden. vers 11 En hij sprengde daarvan op het altaar zevenmaal, en hij zalfde het altaar en al zijn gereedschap, mitsgaders het wasvat en zijn voet, om die te heiligen. |
7 dDaarna deed hij 8hem 9den rok aan, en gordde hem met den gordel en trok hem den mantel aan; ook deed hij hem 10den efod aan, en gordde dien met den kunstelijken riem des efods en ombond hem daarmede. | | d Ex. 28:4. Ex. 28:4 Dit nu zijn de klederen die zij maken zullen: een borstlap en een efod en een mantel en een rok vol oogjes, een hoed en gordel; zij zullen dan voor uw broeder Aäron heilige klederen maken, en voor zijn zonen, om Mij het priesterambt te bedienen. |
8 Namelijk Aäron. |
9 Zie van dit priesterlijk gewaad Ex. 28:4. Ex. 28:4 Dit nu zijn de klederen die zij maken zullen: een borstlap en een efod en een mantel en een rok vol oogjes, een hoed en gordel; zij zullen dan voor uw broeder Aäron heilige klederen maken, en voor zijn zonen, om Mij het priesterambt te bedienen. |
10 Zie van dit kleed Ex. 28:4, 6, 7. Het was tweeërlei. Het ene, van den hogepriester, van kostelijke stof gemaakt, Ex. 28:6, waarvan hier gesproken wordt. Het andere, van linnen, voor de andere priesters, de Levieten, en koningen, 1 Sam. 2:18; 22:18. 1 Kron. 15:27. Ex. 28:4 Dit nu zijn de klederen die zij maken zullen: een borstlap en een efod en een mantel en een rok vol oogjes, een hoed en gordel; zij zullen dan voor uw broeder Aäron heilige klederen maken, en voor zijn zonen, om Mij het priesterambt te bedienen. Ex. 28:6 En zullen den efod maken, van goud, hemelsblauw en purper, scharlaken en fijn getweernd linnen, van het allerkunstelijkste werk. Ex. 28:7 Hij zal twee samenvoegende schouderbanden hebben aan zijn beide einden, waarmede hij samengevoegd zal worden. Ex. 28:6 En zullen den efod maken, van goud, hemelsblauw en purper, scharlaken en fijn getweernd linnen, van het allerkunstelijkste werk. 1 Sam. 2:18 Doch Samuël diende voor het aangezicht des HEEREN, zijnde een jongeling, omgord met den linnen lijfrok. 1 Sam. 22:18 Toen zeide de koning tot Doëg: Wend gij u en val aan op de priesters. Toen wendde zich Doëg, de Edomiet, en hij viel aan op de priesters en doodde te dien dage vijf en tachtig mannen die den linnen lijfrok droegen. 1 Kron. 15:27 David nu was gekleed met een mantel van fijn linnen, ook al de Levieten die de ark droegen en de zangers en Chenánja, de overste van het opheffen der zangers; ook had David een lijfrok aan van linnen. |
8 Voorts deed hij hem den borstlap aan, en voegde aan den eborstlap 11de Urim en de Thummim. | | e Ex. 28:30. Ex. 28:30 Gij zult ook in den borstlap des gerichts de Urim en de Thummim zetten, dat zij op het hart van Aäron zijn, als hij voor het aangezicht des HEEREN ingaan zal; alzo zal Aäron dat gericht der kinderen Israëls geduriglijk op zijn hart dragen, voor het aangezicht des HEEREN. |
11 Zie van dezen Ex. 28:30. De woorden betekenen lichten en volmaaktheden, dingen die niet door enige kunst der mensen zijn gemaakt geweest, maar van God aan Mozes gegeven, om die aan den heiligen borstlap in te voegen. Ex. 28:30 Gij zult ook in den borstlap des gerichts de Urim en de Thummim zetten, dat zij op het hart van Aäron zijn, als hij voor het aangezicht des HEEREN ingaan zal; alzo zal Aäron dat gericht der kinderen Israëls geduriglijk op zijn hart dragen, voor het aangezicht des HEEREN. |
9 En hij zette den hoed op zijn hoofd; en aan den hoed 12boven zijn aangezicht zette hij de gouden 13plaat, 14de kroon der heiligheid, fgelijk als de HEERE Mozes geboden had. | | 12 Hebr. tegenover. Vgl. Ex. 28:37, 38; 29:6. Ex. 28:37 En gij zult dezelve aanhechten met een hemelsblauw snoer, alzo dat zij aan den hoed zij; aan de voorste zijde des hoeds zal zij zijn. Ex. 28:38 En zij zal op het voorhoofd van Aäron zijn, opdat Aäron drage de ongerechtigheid der heilige dingen welke de kinderen Israëls zullen geheiligd hebben, in alle gaven hunner geheiligde dingen; en zij zal geduriglijk aan zijn voorhoofd zijn om henlieden voor het aangezicht des HEEREN aangenaam te maken. Ex. 29:6 En gij zult den hoed op zijn hoofd zetten; de kroon der heiligheid zult gij aan den hoed zetten. |
13 Of: blad. Hebr. de bloem van het goud. |
14 Zo genoemd omdat zij (zo enigen schrijven) bijna als een kroon gemaakt was. Zie wijders Ex. 29 op vers 6. Ex. 29:6 (kt.) En gij zult den hoed op zijn hoofd zetten; de kroon der heiligheid zult gij aan den hoed zetten. |
f Ex. 28:36; 29:6. Ex. 28:36 Verder zult gij een plaat maken van louter goud, en gij zult daarin graveren, gelijk men de zegelen graveert: DE HEILIGHEID DES HEEREN. Ex. 29:6 En gij zult den hoed op zijn hoofd zetten; de kroon der heiligheid zult gij aan den hoed zetten. |
10 Toen nam Mozes de zalfolie en zalfde den 15tabernakel en al wat daarin was, en 16heiligde ze. | | 15 De tent der samenkomst. |
16 Dat is, heeft ze afgezonderd tot een heilig gebruik. Alzo in de twee volgende verzen. Insgelijks Gen. 2:3. Ex. 28:41; 29:1. 2 Kron. 7:7. Joël 1:14. Gen. 2:3 En God heeft den zevenden dag gezegend en dien geheiligd; omdat Hij op denzelven gerust heeft van al Zijn werk, hetwelk God geschapen had om te volmaken. Ex. 28:41 En gij zult dezelve uw broeder Aäron en ook zijn zonen aantrekken; en gij zult hen zalven en hun hand vullen en hen heiligen, dat zij Mij het priesterambt bedienen. Ex. 29:1 DIT nu is de zaak die gij hun doen zult om hen te heiligen, dat zij Mij het priesterambt bedienen: neem één var, het jong eens runds en twee volkomen rammen; 2 Kron. 7:7 En Sálomo heiligde het middelste des voorhofs hetwelk voor het huis des HEEREN was, dewijl hij daar de brandoffers en het vette der dankoffers bereid had; want het koperen altaar dat Sálomo gemaakt had, kon het brandoffer en het spijsoffer en het vette niet vatten. Joël 1:14 Heiligt een vasten, roept een verbodsdag uit, verzamelt de oudsten en alle inwoners dezes lands ten huize des HEEREN uws Gods, en roept tot den HEERE. |
11 En hij sprengde daarvan op het altaar zevenmaal, en hij zalfde het altaar en al zijn gereedschap, mitsgaders het 17wasvat en zijn voet, om die te heiligen. | | 17 Dat is, een vat in hetwelk de priesters, als zij in den tabernakel gingen, hun handen en voeten, mitsgaders het vlees der offeranden, en het gereedschap behorende tot den godsdienst, wiesen. Zie Ex. 30:18, 19, 20; 40:7, 30. Lev. 6:28. Ex. 30:18 Gij zult ook een koperen wasvat maken met zijn koperen voet, om te wassen; en gij zult het zetten tussen de tent der samenkomst en tussen het altaar, en gij zult water daarin doen; Ex. 30:19 Dat Aäron en zijn zonen zich daaruit wassen, hun handen en hun voeten. Ex. 30:20 Wanneer zij in de tent der samenkomst zullen gaan, zo zullen zij zich met water wassen, opdat zij niet sterven, of wanneer zij tot het altaar naderen om te dienen, dat zij het vuuroffer den HEERE aansteken; Ex. 40:7 En gij zult het wasvat zetten tussen de tent der samenkomst en tussen het altaar, en gij zult water daar in doen. Ex. 40:30 Hij zette ook het wasvat tussen de tent der samenkomst en tussen het altaar; en hij deed water daarin om te wassen. Lev. 6:28 En het aarden vat waarin het gezoden is, zal gebroken worden; maar zo het in een koperen vat gezoden is, zo zal het geschuurd en in water gespoeld worden. |
12 Daarna ggoot hij van de zalfolie op Aärons hoofd, en hij zalfde hem, om hem te heiligen. | | g Ps. 133:2. Ps. 133:2 Het is gelijk de kostelijke olie op het hoofd, nederdalende op den baard, den baard van Aäron, die nederdaalt tot op den zoom zijner klederen. |
13 Ook deed Mozes de zonen van Aäron naderen, en trok hun rokken aan en gordde hen met een gordel en bond hun mutsen op, hgelijk als de HEERE Mozes geboden had. | | h Ex. 29:9. Ex. 29:9 En gij zult hen met den gordel omgorden, namelijk Aäron en zijn zonen; en gij zult hun de mutsen opbinden, opdat zij het priesterambt hebben tot een eeuwige inzetting. Voorts zult gij Aärons hand vullen en de hand zijner zonen. |
14 iToen deed hij den var des zondoffers bijkomen; en Aäron en zijn zonen 18legden hun handen op het hoofd van den var des zondoffers; | | i Ex. 29:1. Ex. 29:1 DIT nu is de zaak die gij hun doen zult om hen te heiligen, dat zij Mij het priesterambt bedienen: neem één var, het jong eens runds en twee volkomen rammen; |
18 Anders: steunden of leunden met hun handen op het hoofd, enz. Alzo vers 18. Zie Lev. 1 op vers 4. vers 18 Daarna deed hij den ram des brandoffers bijbrengen; en Aäron en zijn zonen legden hun handen op het hoofd van den ram. Lev. 1:4 (kt.) En hij zal zijn hand op het hoofd des brandoffers leggen, opdat het voor hem aangenaam zij om hem te verzoenen. |
15 En men slachtte hem; en Mozes nam het bloed en deed het met zijn vinger rondom op de hoornen des altaars en 19ontzondigde het altaar; daarna goot hij 20het bloed uit aan den bodem des altaars en heiligde het, om voor 21hetzelve verzoening te doen. | | 19 Dat is, zonderde het af van het gemeen en onheilig gebruik. Alzo Ex. 29:36. Lev. 14:49. Ex. 29:36 Gij zult ook des daags een var des zondoffers bereiden tot de verzoeningen, en gij zult het altaar ontzondigen, mits doende de verzoening over hetzelve; en gij zult het zalven om het te heiligen. Lev. 14:49 Daarna zal hij, om dat huis te ontzondigen, twee vogeltjes nemen, mitsgaders cederhout en scharlaken en hysop. |
20 Te weten het andere of overige van het bloed. Zie Ex. 29 op vers 12. Ex. 29:12 (kt.) Daarna zult gij van het bloed van den var nemen en met uw vinger op de hoornen des altaars doen; en al het bloed zult gij uitgieten aan den bodem des altaars. |
21 Dat is, om het door deze offerande tot een heilig gebruik bekwaam te maken, of: om op hetzelve verzoening te doen, dat is, om op hetzelve de offeranden der verzoening voor de mensen te offeren. Alzo ook Ex. 29:36. Ex. 29:36 Gij zult ook des daags een var des zondoffers bereiden tot de verzoeningen, en gij zult het altaar ontzondigen, mits doende de verzoening over hetzelve; en gij zult het zalven om het te heiligen. |
16 Voorts nam hij al het vet dat 22aan het ingewand is, en het net der lever en de twee nieren en haar vet; en Mozes stak het aan op het altaar. | | 22 Anders: op, over. |
17 Maar den var met zijn huid en zijn vlees en zijn mest heeft hij buiten het leger met vuur verbrand, kgelijk als de HEERE Mozes geboden had. | | k Ex. 29:14. Lev. 4:11. Ex. 29:14 Maar het vlees van den var en zijn vel en zijn drek zult gij met vuur verbranden, buiten het leger; het is een zondoffer. Lev. 4:11 Maar de huid van dien var en al zijn vlees, met zijn hoofd en met zijn schenkels, en zijn ingewand en zijn mest, |
18 Daarna deed hij den ram des brandoffers bijbrengen; en Aäron en zijn zonen legden hun handen op het hoofd van den ram. | | |
19 En men slachtte hem; en Mozes sprengde het bloed op het altaar rondom. | | |
20 23Hij deelde ook den ram in zijn delen; en Mozes stak het hoofd aan, en die delen en het smeer; | | 23 Zie Lev. 1:6. Lev. 1:6 Dan zal hij het brandoffer de huid aftrekken en het in zijn stukken delen. |
21 Doch het ingewand en de schenkels wies hij 24met water; en Mozes stak dien gehelen ram aan op het altaar; het was een brandoffer 25des lieflijken reuks, een vuuroffer was het den HEERE, lgelijk als de HEERE Mozes geboden had. | | 24 Zie op vers 11. vers 11 (kt.) En hij sprengde daarvan op het altaar zevenmaal, en hij zalfde het altaar en al zijn gereedschap, mitsgaders het wasvat en zijn voet, om die te heiligen. |
25 Zie Lev. 1 op vers 9 en Gen. 8:21. Lev. 1:9 (kt.) Doch zijn ingewand en zijn schenkels zal men met water wassen; en de priester zal dat alles aansteken op het altaar; het is een brandoffer, een vuuroffer tot een lieflijken reuk den HEERE. Gen. 8:21 En de HEERE rook dien lieflijken reuk, en de HEERE zeide in Zijn hart: Ik zal voortaan den aardbodem niet meer vervloeken om des mensen wil, want het gedichtsel van des mensen hart is boos van zijn jeugd aan; en Ik zal voortaan niet meer al het levende slaan, gelijk als Ik gedaan heb. |
l Ex. 29:18. Ex. 29:18 Alzo zult gij den gehelen ram aansteken op het altaar; het is een brandoffer den HEERE, tot een lieflijken reuk, het is een vuuroffer den HEERE. |
22 Daarna deed hij den anderen ram, den ram 26des vuloffers bijbrengen; en Aäron met zijn zonen legden hun handen op het hoofd van den ram. | | 26 Hebr. der vervullingen, dat is, met de offerande van welken ram zij in hun priesterambt bevestigd werden. Zie Lev. 7 op vers 37. Lev. 7:37 (kt.) Dit is de wet des brandoffers, des spijsoffers en des zondoffers en des schuldoffers, en des vuloffers en des dankoffers; |
23 En men slachtte hem; en Mozes nam van zijn bloed en deed het op het 27lapje van Aärons rechteroor, en op den duim zijner rechterhand en op den groten teen van zijn rechtervoet. | | 27 Versta het tere en weke van het onderste deel van het oor, anders genoemd het oorlapje of oortipje. |
24 Hij deed ook de zonen van Aäron naderen; en Mozes deed van dat bloed op het lapje van hun rechteroor en op den duim van hun rechterhand en op den groten teen van hun rechtervoet; daarna sprengde Mozes 28dat bloed rondom op het altaar. | | 28 Te weten het andere of overige bloed. Alzo vers 15. vers 15 En men slachtte hem; en Mozes nam het bloed en deed het met zijn vinger rondom op de hoornen des altaars en ontzondigde het altaar; daarna goot hij het bloed uit aan den bodem des altaars en heiligde het, om voor hetzelve verzoening te doen. |
25 mEn hij nam het vet en den staart en al het vet dat aan het ingewand is en het net der lever, en beide de nieren en haar vet, daartoe den rechterschouder. | | m Ex. 29:22. Ex. 29:22 Daarna zult gij van den ram nemen het vet mitsgaders den staart, ook het vet dat het ingewand bedekt, en het net der lever, en de beide nieren met het vet dat aan dezelve is, en den rechterschouder; want het is een ram der vuloffers; |
26 Ook nam hij uit den korf van de ongezuurde broden, die 29voor het aangezicht des HEEREN was, één ongezuurden koek en 30één geolieden broodkoek en één vlade, en hij legde ze op dat vet en op den rechterschouder. | | 29 Zie Lev. 1 op vers 3. Lev. 1:3 (kt.) Indien zijn offerande een brandoffer van runderen is, zo zal hij een volkomen mannetje offeren; aan de deur van de tent der samenkomst zal hij dat offeren, naar zijn welgevallen, voor het aangezicht des HEEREN. |
30 Hebr. een koek van het brood der olie. |
27 nEn hij gaf dat alles in de 31handen van Aäron en in de handen zijner zonen; en bewoog die ten 32beweegoffer voor het aangezicht des HEEREN. | | n Ex. 29:24. Ex. 29:24 En leg ze alle op de handen van Aäron en op de handen zijner zonen, en beweeg ze ten beweegoffer voor het aangezicht des HEEREN. |
31 Hebr. palmen, en zo in het volgende. |
32 Zie Lev. 7 op vers 30. Lev. 7:30 (kt.) Zijn handen zullen de vuuroffers des HEEREN brengen; het vet aan de borst zal hij met die borst brengen, om die tot een beweegoffer voor het aangezicht des HEEREN te bewegen. |
28 Daarna nam Mozes ze uit hun handen en stak ze aan op het altaar, op het brandoffer; dat waren 33vuloffers des lieflijken reuks; het was een vuuroffer den HEERE. | | 33 Hebr. vervullingen, en zo in het volgende. Zie Lev. 7 op vers 37. Lev. 7:37 (kt.) Dit is de wet des brandoffers, des spijsoffers en des zondoffers en des schuldoffers, en des vuloffers en des dankoffers; |
29 Voorts nam Mozes de borst en bewoog ze ten beweegoffer voor het aangezicht des HEEREN; zij werd Mozes ten 34deel van den ram des vuloffers, ogelijk als de HEERE Mozes geboden had. | | 34 Welverstaande, ten aanzien van dien tijd, als het priesterdom eerst ingesteld werd, en Mozes het ambt eens priesters extraordinairlijk bediende. Want daarna heeft hij dat niet meer gedaan, zich houdende bij de bediening van het politieke en profetische ambt, en zijn kinderen onder de gemene Levieten stellende. |
o Ex. 29:26. Lev. 7:33. Ex. 29:26 En neem de borst van den ram der vuloffers, die van Aäron is, en beweeg hem ten beweegoffer voor het aangezicht des HEEREN; en het zal u ten deel zijn. Lev. 7:33 Wie uit de zonen van Aäron het bloed des dankoffers en het vet offert, dien zal de rechterschouder ten deel zijn. |
30 pMozes nam ook van de zalfolie en van het bloed hetwelk op het altaar was, en sprengde het op Aäron, op zijn klederen en op zijn zonen en op de klederen zijner zonen met hem; en 35hij heiligde Aäron, zijn klederen en zijn zonen en de klederen zijner zonen met hem. | | p Ex. 29:21. Ex. 29:21 Dan zult gij nemen van het bloed dat op het altaar is, en van de zalfolie, en gij zult op Aäron en op zijn klederen sprengen, en op zijn zonen en op de klederen zijner zonen met hem; opdat hij geheiligd zij en zijn klederen, ook zijn zonen en de klederen zijner zonen met hem. |
35 Zie op vers 10. vers 10 (kt.) Toen nam Mozes de zalfolie en zalfde den tabernakel en al wat daarin was, en heiligde ze. |
31 En Mozes zeide tot Aäron en tot zijn zonen: Ziedt dat vlees voor de deur van de tent der samenkomst qen eet hetzelve daar, mitsgaders het brood dat in den korf des vuloffers is; gelijk als ik geboden heb, zeggende: Aäron en zijn zonen zullen 36dat eten. | | q Ex. 29:32. Lev. 24:9. Ex. 29:32 Aäron nu en zijn zonen zullen het vlees van dezen ram eten en het brood dat in den korf zal zijn, bij de deur van de tent der samenkomst. Lev. 24:9 En het zal van Aäron en zijn zonen zijn, die dat in de heilige plaats zullen eten; want het is voor hem een heiligheid der heiligheden, uit de vuuroffers des HEEREN, een eeuwige inzetting. |
36 Te weten het overige van het vlees en het brood dat in den korf is. |
32 Maar het overige van het vlees en van het brood zult gij met vuur verbranden. | | |
33 Ook zult gij uit de deur van de tent der samenkomst zeven dagen niet uitgaan, tot aan den dag dat vervuld worden de dagen uws vuloffers; want zeven dagen zal men 37uw handen vullen. | | 37 Dat is, door zekere ceremoniën in uw priesterambt bevestigen. Zie Lev. 7 op vers 37. Lev. 7:37 (kt.) Dit is de wet des brandoffers, des spijsoffers en des zondoffers en des schuldoffers, en des vuloffers en des dankoffers; |
34 Gelijk als men gedaan heeft op dezen dag, heeft de HEERE te doen geboden, om voor u verzoening te doen. | | |
35 Gij zult dan aan de deur van de tent der samenkomst dag en nacht zeven dagen blijven, en zult de 38wacht des HEEREN waarnemen, 39opdat gij niet sterft; want alzo is het mij geboden. | | 38 Of: deze ordinantie des Heeren onderhouden. Versta den schuldigen plicht van de priesters in het waarnemen en onderhouden van al wat hun in den tabernakel te doen bevolen was, en bijzonderlijk wat deze hun wijding aanging. Vgl. Num. 3:7, 8; 9:19. 2 Kon. 11:5. Num. 3:7 En dat zij waarnemen zijn wacht en de wacht der gehele vergadering, vóór de tent der samenkomst, om den dienst des tabernakels te bedienen; Num. 3:8 En dat zij al het gereedschap van de tent der samenkomst en de wacht der kinderen Israëls waarnemen, om den dienst des tabernakels te bedienen. Num. 9:19 En als de wolk vele dagen over den tabernakel verbleef, zo namen de kinderen Israëls de wacht des HEEREN waar en verreisden niet. 2 Kon. 11:5 En hij gebood hun, zeggende: Dit is de zaak die gij doen zult: een derde deel van u, die op den sabbat ingaan, zullen de wacht waarnemen van het huis des konings; |
39 Gelijk Nadab en Abihu naderhand wedervaren is, als zij, tegen de ordinantie, vreemd vuur den Heere geofferd hebben. |
36 Aäron nu en zijn zonen deden al de dingen die de HEERE 40door den dienst van Mozes geboden had. | | 40 Hebr. door de hand van Mozes, dat is, door zijn dienst en beleid. Zie Ex. 4 op vers 13. Alzo Lev. 10:11. Num. 16:40. Joz. 14:2. Ex. 4:13 (kt.) Doch hij zeide: Och Heere, zend toch door de hand desgenen dien Gij zoudt zenden. Lev. 10:11 En om den kinderen Israëls te leren al de inzettingen die de HEERE door den dienst van Mozes tot hen gesproken heeft. Num. 16:40 Ter gedachtenis voor de kinderen Israëls, opdat niemand vreemds, die niet uit het zaad van Aäron is, nadere om reukwerk aan te steken voor het aangezicht des HEEREN; opdat hij niet worde als Korach en zijn vergadering, gelijk als hem de HEERE door den dienst van Mozes gesproken had. Joz. 14:2 Door het lot hunner erfenis; gelijk als de HEERE door den dienst van Mozes geboden had aangaande de negen stammen en den halven stam. |