Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Wetten rakende degenen die hun naaste wat ontvreemd hadden, vs. 1, enz. Breder verklaring van de wettige wijze van het brandoffer, 8. Van het spijsoffer, zowel dat wat gemeen was, 14. Als dat wat in de inwijding van Aäron en zijn zonen geofferd moest worden, 19. En eindelijk van het zondoffer, 24. |
|
1 VERDER 1sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: | | 1 De eerste zeven verzen van dit hoofdstuk worden van anderen, naar uitwijzen van den Hebreeuwsen tekst, bij het voorgaande vijfde hoofdstuk gevoegd; en dat niet zonder reden, dewijl hier nog van de schuldoffers gehandeld wordt. |
2 Als een 2mens gezondigd en 3tegen den HEERE door overtreding overtreden zal hebben, dat hij aan zijn naaste zal 4gelogen hebben van hetgeen hem in bewaring gegeven of 5ter hand gesteld was, of van roof, of dat hij 6met geweld zijn naaste onthoudt; | | 2 Hebr. ziel, en zo in het volgende. Zie Gen. 12 op vers 5. Gen. 12:5 (kt.) En Abram nam Sarai, zijn huisvrouw, en Lot, zijns broeders zoon, en al hun have die zij verworven hadden, en de zielen die zij verkregen hadden in Haran; en zij togen uit om te gaan naar het land Kanaän, en zij kwamen in het land Kanaän. |
3 Wie zijn naaste misdoet, zondigt ook tegen den Heere; niet alleen omdat de mens Gods schepsel is en Hem toebehoort; maar ook omdat God zijn naaste te lieven en niet te beschadigen bevolen heeft; en omdat dikwijls in en over de zonden tegen den naaste begaan, de Naam des Heeren misbruikt wordt. |
4 Anders: geloochend. |
5 Hebr. van stelling der hand, dat is, wat iemand in handen gegeven en besteld is, hetzij van één alleen, of van velen, met dewelke hij door handgeving, handtekening of anderszins in gemeenschap of maatschap getreden is, om dat wel te bezorgen en waar te nemen. |
6 Of: bedrieglijk zijn naaste onttrokken heeft. |
3 Of dat hij het verlorene gevonden en daarover gelogen en met valsheid gezworen zal hebben, aover iets van alles wat de mens doet, daarin zondigende; | | a Num. 5:6. Num. 5:6 Spreek tot de kinderen Israëls: Wanneer een man of vrouw iets van enige menselijke zonden gedaan zullen hebben, overtreden hebbende door overtreding tegen den HEERE, zo is diezelve ziel schuldig. |
4 Het zal dan geschieden, dewijl hij gezondigd heeft en schuldig geworden is, dat hij wederuitkeren zal den roof dien hij geroofd, of het onthoudene dat hij met geweld onthoudt, of het bewaarde dat bij hem te bewaren gegeven was, of het verlorene dat hij gevonden heeft; | | |
5 Of van alles waarover hij valselijk gezworen heeft, dat hij hetzelve 7in zijn hoofdsom wedergeven en nog het vijfde deel daarenboven toedoen zal; wiens dat is, dien zal hij dat geven 8op den dag zijner schuld. | | 7 Hebr. in zijn hoofd, dat is, in het principale zelf dat ontvreemd is, of: in de kapitale som. |
8 Dat is, als hij zal schuldig bevonden en verklaard worden. Anders: ten dage zijns schuldoffers, dat is, als hij de offerande voor zijn schuld zal moeten offeren om zich te verzoenen met God; dan zal hij meteen zijn naaste voldoen. Vgl. Matth. 5:23. Matth. 5:23 Zo gij dan uw gave zult op het altaar offeren, en aldaar gedachtig wordt dat uw broeder iets tegen u heeft, |
6 En hij zal den HEERE zijn schuldoffer brengen, tot den priester, een volkomen ram uit de kudde, 9met uw schatting, ten schuldoffer. | | 9 Zie Lev. 5 op vers 15. Lev. 5:15 (kt.) Als een mens door overtreding overtreden en door afdwaling gezondigd zal hebben, wat ontwendende van de heilige dingen des HEEREN, zo zal hij tot zijn schuldoffer den HEERE brengen een volkomen ram uit de kudde, met uw schatting aan zilveren sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms, ten schuldoffer. |
7 Dan zal de priester voor 10hem verzoening doen voor het aangezicht des HEEREN, en het zal hem vergeven worden, over iets van al wat hij doet, 11waaraan hij schuld heeft. | | 10 Zie Lev. 1 op vers 4. Lev. 1:4 (kt.) En hij zal zijn hand op het hoofd des brandoffers leggen, opdat het voor hem aangenaam zij om hem te verzoenen. |
11 Hebr. ter schuld daarin. |
Het brandoffer |
8 Verder sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: | | |
9 Gebied Aäron en zijn zonen, zeggende: 12Dit is de wet des brandoffers: 13het is hetgeen dat door de branding op het altaar den gansen nacht tot aan den morgen opvaart, alwaar 14het vuur des altaars zal brandende gehouden worden. | | 12 Dat is, het voorschrift van de manier hoe men brandoffer doen zal; of het dagelijkse, Ex. 29:38, of het vrijwillige, Leviticus 1, of dat wat de wet voor enige zonde beveelt. Ex. 29:38 Dit nu is het wat gij op het altaar bereiden zult: twee lammeren, die eenjarig zijn, des daags, geduriglijk. Leviticus 1 EN de HEERE riep Mozes, en sprak tot hem uit de tent der samenkomst, zeggende: |
13 Te weten het brandoffer. Het is een beschrijving van het brandoffer; dewelke vgl. met de aant. op Gen. 8:20. Gen. 8:20 (kt.) En Noach bouwde den HEERE een altaar; en hij nam van al het reine vee en van al het rein gevogelte en offerde brandoffers op dat altaar. |
14 Te weten, dat op dit altaar, als de eerste offerande daarop geschiedde, uit den hemel gevallen is, en daarna altijd brandende onderhouden moest worden, vss. 12, 13. vers 12 Het vuur nu op het altaar zal daarop brandende gehouden worden, het zal niet uitgeblust worden; maar de priester zal daar elken morgen hout aansteken, en zal daarop het brandoffer schikken en het vet der dankoffers daarop aansteken. vers 13 Het vuur zal geduriglijk op het altaar brandende gehouden worden; het zal niet uitgeblust worden. |
10 En de priester zal zijn 15linnen kleed aantrekken en de linnen onderbroek over zijn vlees aantrekken, en zal de as opnemen, als het vuur het brandoffer op het altaar zal verteerd hebben, en zal 16die bij het altaar leggen. | | 15 Zie hiervan Ex. 28:39, 40. Ex. 28:39 Gij zult ook een rok vol oogjes maken, van fijn linnen; gij zult ook den hoed van fijn linnen maken, maar den gordel zult gij van geborduurd werk maken. Ex. 28:40 Voor de zonen van Aäron zult gij ook rokken maken en gij zult voor hen gordels maken; ook zult gij voor hen mutsen maken, tot heerlijkheid en sieraad. |
16 Te weten as. Zie Lev. 1 op vers 16. Lev. 1:16 (kt.) En zijn krop met zijn vederen zal hij wegdoen, en zal het werpen bij het altaar, oostwaarts, aan de plaats van de as. |
11 Daarna zal hij zijn klederen uittrekken en zal andere klederen aandoen, en zal de as 17tot buiten het leger uitdragen aan een reine plaats. | | 17 Zie Lev. 4 op vers 12. Lev. 4:12 (kt.) En dien gehelen var zal hij tot buiten het leger uitvoeren, aan een reine plaats, waar men de as uitstort, en zal hem met vuur op het hout verbranden; bij de uitgegoten as zal hij verbrand worden. |
12 Het vuur nu op het altaar zal daarop brandende gehouden worden, het zal niet uitgeblust worden; maar de priester zal 18daar 19elken morgen hout aansteken, en zal daarop het brandoffer schikken en het vet der dankoffers daarop aansteken. | | 18 Te weten op het altaar. |
19 Hebr. in den morgen, in den morgen. Zie Gen. 39 op vers 10. Gen. 39:10 (kt.) En het geschiedde als zij Jozef dag op dag aansprak, en hij naar haar niet hoorde om bij haar te liggen en bij haar te zijn, |
13 Het vuur zal geduriglijk op het altaar brandende gehouden worden; het zal niet uitgeblust worden. | | |
Het spijsoffer |
14 Dit is nu de wet bdes 20spijsoffers: een der zonen van Aäron zal dat voor het aangezicht des HEEREN offeren, 21vóór aan het altaar. | | b Num. 15:4, enz. Num. 15:4 Zo zal hij die zijn offerande den HEERE offert, een spijsoffer offeren van een tiende meelbloem, gemengd met een vierendeel van een hin olie. |
20 Zie Lev. 2 op vers 1. Lev. 2:1 (kt.) ALS nu een ziel een offerande van spijsoffer den HEERE zal offeren, zijn offerande zal meelbloem zijn; en hij zal olie daarop gieten en wierook daarop leggen. |
21 Anders: op het altaar. Hebr. aan het aangezicht des altaars. |
15 En hij zal daarvan opnemen zijn hand vol, uit de meelbloem des spijsoffers en van deszelfs olie, en al den wierook die op het spijsoffer is; dan zal hij het aansteken op het altaar; het is 22een lieflijke reuk c23tot deszelfs gedachtenis voor den HEERE. | | 22 Zie Lev. 1 op vers 9. Lev. 1:9 (kt.) Doch zijn ingewand en zijn schenkels zal men met water wassen; en de priester zal dat alles aansteken op het altaar; het is een brandoffer, een vuuroffer tot een lieflijken reuk den HEERE. |
c Lev. 2:9. Lev. 2:9 En de priester zal van dat spijsoffer deszelfs gedenkoffer opnemen en op het altaar aansteken; het is een vuuroffer tot een lieflijken reuk den HEERE. |
23 Zie Lev. 2 op vers 2. Lev. 2:2 (kt.) En hij zal het brengen tot de zonen van Aäron, de priesters, een van welke daarvan zijn hand vol grijpen zal uit deszelfs meelbloem en uit deszelfs olie, met al deszelfs wierook; en de priester zal deszelfs gedenkoffer aansteken op het altaar; het is een vuuroffer tot een lieflijken reuk den HEERE. |
16 En het overblijvende daarvan 24zullen Aäron en zijn zonen eten; ongezuurd zal het gegeten worden, in de heilige plaats; 25in het voorhof van de tent der samenkomst zullen zij dat eten. | | 24 Deze wet had drie redenen: I. opdat het geheiligde niet in kleinachting zou komen door het gemeen gebruik; II. opdat hetzelve niet daarna van de gemeente door vertoning, eergierigheid, overdaad of anderszins misbruikt zou worden; III. opdat de priesters die het altaar dienden, van het altaar zouden leven, 1 Kor. 9:13. 1 Kor. 9:13 Weet gij niet dat degenen die de heilige dingen bedienen, van het heilige eten? En die steeds bij het altaar zijn, met het altaar delen? |
25 Hiermede wordt uitgedrukt welke de heilige plaats is, waar het heilige van de priesters gegeten moest worden. Zie ook vers 26 en Lev. 10:12, 13. vers 26 De priester die dat voor de zonde offert, zal het eten; in de heilige plaats zal het gegeten worden, in het voorhof van de tent der samenkomst. Lev. 10:12 En Mozes sprak tot Aäron en tot Eleázar en tot Ithamar, zijn overgebleven zonen: Neemt het spijsoffer dat van de vuuroffers des HEEREN overgebleven is, en eet hetzelve ongezuurd bij het altaar; want het is een heiligheid der heiligheden. Lev. 10:13 Daarom zult gij dat eten in de heilige plaats, dewijl het uw bescheiden deel en het bescheiden deel uwer zonen uit des HEEREN vuuroffers is; want alzo is mij geboden. |
17 Het zal niet gedesemd gebakken worden; het is hun deel dat Ik gegeven heb van Mijn vuuroffers; het is 26een heiligheid der heiligheden, gelijk het zondoffer en gelijk het schuldoffer. | | 26 Zie Lev. 2 op vers 3. Lev. 2:3 (kt.) Wat nu overblijft van het spijsoffer zal van Aäron en zijn zonen zijn; het is een heiligheid der heiligheden van de vuuroffers des HEEREN. |
18 Al wat mannelijk is onder de zonen van Aäron zal dat eten; het zij een 27eeuwige inzetting voor uw geslachten van de vuuroffers des HEEREN; al d28wat 29die zal aanroeren, zal 30heilig zijn. | | 27 Hebr. inzetting der eeuwigheid. Zie Gen. 13 op vers 15. Gen. 13:15 (kt.) Want al dit land, dat gij ziet, dat zal Ik u geven, en uw zaad tot in eeuwigheid. |
d Ex. 29:37. Ex. 29:37 Zeven dagen zult gij verzoening doen voor het altaar en zult het heiligen; alsdan zal dat altaar een heiligheid der heiligheden zijn; al wat het altaar aanroert, zal heilig zijn. |
28 Of: al wie. |
29 Te weten, de dingen vermeld in de twee voorgaande verzen. |
30 Dat is, voor heilig geacht, en niet gebruikelijk in enige andere zaken; maar moest of gebroken of gewassen of ook geschuurd en afgespoeld worden. Zie vss. 27, 28. vers 27 Al wat deszelfs vlees zal aanroeren, zal heilig zijn; zo wie van zijn bloed op een kleed zal gesprengd hebben, dat waarop hij gesprengd zal hebben, zult gij in de heilige plaats wassen. vers 28 En het aarden vat waarin het gezoden is, zal gebroken worden; maar zo het in een koperen vat gezoden is, zo zal het geschuurd en in water gespoeld worden. |
19 Wijders sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: | | |
20 Dit is de offerande van Aäron en van zijn zonen, die zij den HEERE offeren zullen ten dage als 31hij zal gezalfd worden: het tiende deel ener 32efa meelbloem, 33een spijsoffer gedurig; 34de helft daarvan op den morgen en de helft daarvan op den avond. | | 31 Namelijk Aäron of een zijner zonen. |
32 Zie Lev. 5 op vers 11. Lev. 5:11 (kt.) Maar indien zijn hand niet reiken kan aan twee tortelduiven of twee jonge duiven, zo zal hij die gezondigd heeft, tot zijn offerande brengen het tiende deel van een efa meelbloem ten zondoffer; hij zal geen olie daarover doen, noch wierook daarop leggen, want het is een zondoffer. |
33 Dat is, óf gelijk het gedurig spijsoffer, óf met het gedurig spijsoffer, óf ten gedurigen spijsoffer, te weten in de zalving der priesters. Aangaande het gedurig spijsoffer zie Ex. 29:40. Ex. 29:40 Met een tiende deel meelbloem, gemengd met een vierendeel van een hin gestoten olie; en tot drankoffer een vierde deel van een hin wijn, tot het ene lam. |
34 Dat is, een helft van de meelbloem voor het morgenoffer, en de andere voor het avondoffer. |
21 Het zal in een pan met olie gemaakt worden; 35geroost zult gij dat brengen; en de 36gebakken stukken des spijsoffers zult gij offeren tot een lieflijken reuk den HEERE. | | 35 Anders: gefruit, en zo gezoden dat het opbobbelt en door de koking opgeblazen wordt, en tot enige verheffing komt. Alzo Lev. 7:12. Lev. 7:12 Indien hij dat tot een lof offer offert, zo zal hij nevens het lofoffer ongezuurde koeken met olie gemengd, en ongezuurde vladen met olie bestreken, offeren; en zullen die koeken met olie gemengd, van geroost meelbloem zijn. |
36 Hebr. kooksels des spijsoffers der stukken, dat is, gekookte of gebakken stukken des spijsoffers. |
22 Ook zal de priester die uit zijn zonen in zijn plaats de 37gezalfde zal worden, hetzelve doen; het zij een eeuwige inzetting; het zal voor den HEERE geheel 38aangestoken worden. | | 37 Te weten, om na zijn dood in zijn ambt te treden. |
38 Te weten, om ganselijk verbrand te worden. |
23 39Alzo zal alle spijsoffer des priesters ganselijk zijn; het zal niet gegeten worden. | | 39 Te weten, dat het gans aangestoken en verbrand zal worden. Anders: zal geheel verbrand worden. |
Het zondoffer |
24 Verder sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: | | |
25 Spreek tot Aäron en tot zijn zonen, zeggende: Dit is de wet des 40zondoffers: 41in de plaats waar het brandoffer geslacht wordt, zal het zondoffer voor het aangezicht des HEEREN geslacht worden; 42het is een heiligheid der heiligheden. | | 40 Zie Lev. 4 op vers 3. Lev. 4:3 (kt.) Indien de priester die gezalfd is, zal gezondigd hebben tot schuld des volks, zo zal hij voor zijn zonde die hij gezondigd heeft, offeren een var, een volkomen jong rund, den HEERE ten zondoffer. |
41 Zie Lev. 1 op vers 3. Lev. 1:3 (kt.) Indien zijn offerande een brandoffer van runderen is, zo zal hij een volkomen mannetje offeren; aan de deur van de tent der samenkomst zal hij dat offeren, naar zijn welgevallen, voor het aangezicht des HEEREN. |
42 Zie Lev. 2 op vers 3. Lev. 2:3 (kt.) Wat nu overblijft van het spijsoffer zal van Aäron en zijn zonen zijn; het is een heiligheid der heiligheden van de vuuroffers des HEEREN. |
26 eDe priester die dat 43voor de zonde offert, zal het eten; in de heilige plaats zal het gegeten worden, in het voorhof van de tent der samenkomst. | | e Hos. 4:8. Hos. 4:8 Zij eten de zonde Mijns volks, en verlangen, eenieder met zijn ziel, naar hun ongerechtigheid. |
43 Hebr. ontzondigt, dat is, voor de zonde offert. |
27 Al 44wat deszelfs vlees zal aanroeren, zal 45heilig zijn; zo wie van zijn bloed op een kleed zal gesprengd hebben, 46dat waarop hij gesprengd zal hebben, zult gij in 47de heilige plaats wassen. | | 44 Of: wie. |
45 Zie op vers 18. vers 18 (kt.) Al wat mannelijk is onder de zonen van Aäron zal dat eten; het zij een eeuwige inzetting voor uw geslachten van de vuuroffers des HEEREN; al wat die zal aanroeren, zal heilig zijn. |
46 Te weten kleed. |
47 Zie op vers 16. vers 16 (kt.) En het overblijvende daarvan zullen Aäron en zijn zonen eten; ongezuurd zal het gegeten worden, in de heilige plaats; in het voorhof van de tent der samenkomst zullen zij dat eten. |
28 En het aarden vat waarin het gezoden is, zal gebroken worden; maar zo het in een koperen vat gezoden is, zo zal het geschuurd en in 48water gespoeld worden. | | 48 Te weten in het heilige water. Zie Ex. 40:7, 30 en Lev. 8 op vers 11. Ex. 40:7 En gij zult het wasvat zetten tussen de tent der samenkomst en tussen het altaar, en gij zult water daar in doen. Ex. 40:30 Hij zette ook het wasvat tussen de tent der samenkomst en tussen het altaar; en hij deed water daarin om te wassen. Lev. 8:11 (kt.) En hij sprengde daarvan op het altaar zevenmaal, en hij zalfde het altaar en al zijn gereedschap, mitsgaders het wasvat en zijn voet, om die te heiligen. |
29 Al wat mannelijk is onder de priesters, zal dat eten; het is een heiligheid der heiligheden. | | |
30 Maar geen 49zondoffer fvan welks bloed in de tent der samenkomst zal gebracht worden om in het heiligdom te verzoenen, zal gegeten worden; het zal in het vuur verbrand worden. | | 49 Zodanig waren de zondoffers die voor de vergrijping van den hogepriester, en van de gehele gemeente geofferd werden, Lev. 4:5, 16. Insgelijks het jaarlijks zondoffer op den dag der verzoening, Lev. 16:27. Lev. 4:5 Daarna zal die gezalfde priester van het bloed van den var nemen, en hij zal dat tot de tent der samenkomst brengen. Lev. 4:16 Daarna zal die gezalfde priester van het bloed van den var tot de tent der samenkomst brengen. Lev. 16:27 Maar den var des zondoffers en den bok des zondoffers, welker bloed ingebracht is om verzoening te doen in het heilige, zal men tot buiten het leger uitvoeren; doch hun vellen, hun vlees en hun mest zullen zij met vuur verbranden. |
f Lev. 4:5. Hebr. 13:11. Lev. 4:5 Daarna zal die gezalfde priester van het bloed van den var nemen, en hij zal dat tot de tent der samenkomst brengen. Hebr. 13:11 Want welker dieren bloed voor de zonde gedragen werd in het heiligdom door den hogepriester, derzelver lichamen werden verbrand buiten de legerplaats. |