Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Wetten van de manier der offeranden die gedaan moesten worden voor de zonden die uit afdwaling geschieden zouden, vs. 1, enz. Of van den hogepriester, 3. Of van de gehele gemeente, 13. Of van een vorst en overste, 22. Of van een privaat en gewoon man, 27. |
Het zondoffer |
1 VERDER sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: | | |
2 Spreek tot de kinderen Israëls, zeggende: Als 1een ziel zal gezondigd hebben door 2afdwaling van 3enige 4geboden des HEEREN, 5dat niet zou gedaan worden, en tegen een van die zal gedaan 6hebben; | | 1 Dat is, een mens. Zie Lev. 2 op vers 1, en zo dikwijls in het volgende. Lev. 2:1 (kt.) ALS nu een ziel een offerande van spijsoffer den HEERE zal offeren, zijn offerande zal meelbloem zijn; en hij zal olie daarop gieten en wierook daarop leggen. |
2 Dat is, door onwetendheid, als iemand zich vergrijpt, niet wetende dat het zonde is wat hij doet, of door onvoorzichtigheid, haastigheid en onbedachtzaamheid in enige zonde valt, hetwelk hij na de daad eerst begint te bedenken. |
3 Hebr. van alle, dat is, van een, of enige van alle geboden Gods, gelijk in het einde van dit vers verklaard wordt. |
4 Te weten, waardoor iets verboden wordt. Alzo 1 Kon. 2:43. En zo wordt gebieden voor verbieden gebruikt Deut. 2:37; 4:23. 1 Kon. 2:43 Waarom dan hebt gij den eed des HEEREN niet gehouden, en het gebod dat ik over u geboden had? Deut. 2:37 Behalve tot het land van de kinderen Ammons naderdet gij niet, noch tot de ganse streek der beek Jabbok, noch tot de steden van het gebergte, noch tot iets dat de HEERE onze God ons verboden had. Deut. 4:23 Wacht u, dat gij het verbond des HEEREN uws Gods, hetwelk Hij met u gemaakt heeft, niet vergeet, dat gij u een gesneden beeld zoudt maken, de gelijkenis van iets dat de HEERE uw God u verboden heeft. |
5 Alzo vss. 13, 22. Zie Gen. 20 op vers 9. vers 13 Indien nu de gehele vergadering Israëls afgedwaald zal zijn, en de zaak voor de ogen der gemeente verborgen is, en zij iets gedaan zullen hebben tegen
enige van alle geboden des HEEREN, dat niet zou gedaan worden, en zijn schuldig geworden; vers 22 Als een overste zal gezondigd hebben, en tegen een van de geboden des HEEREN zijns Gods door afdwaling gedaan zal hebben, hetwelk niet zou gedaan worden, zodat hij schuldig is; Gen. 20:9 (kt.) En Abimélech riep Abraham en zeide tot hem: Wat hebt gij ons gedaan, en wat heb ik aan u gezondigd, dat gij over mij en over mijn koninkrijk een grote zonde gebracht hebt? Gij hebt daden met mij gedaan, die niet zouden gedaan worden. |
6 Versta hierop, dat men dan de offeranden zal doen die in het volgende bevolen worden. |
3 Indien de priester die 7gezalfd is, zal 8gezondigd hebben tot 9schuld des volks, zo zal hij voor zijn zonde die hij gezondigd heeft, offeren een var, een volkomen 10jong rund, den HEERE 11ten zondoffer. | | 7 Versta den overpriester; die naderhand alleen gezalfd werd, Ex. 29:7; 30:30. Lev. 21:10. Ook Lev. 10:7. Num. 3:3. Nu werden de gemene priesters ook wel gezalfd, maar voor eens alleen, dienende zulke zalving ook voor hun nakomelingen, Ex. 29:29; 40:15. Ex. 29:7 En gij zult de zalfolie nemen en op zijn hoofd gieten; alzo zult gij hem zalven. Ex. 30:30 Gij zult ook Aäron en zijn zonen zalven, en gij zult hen heiligen om Mij het priesterambt te bedienen. Lev. 21:10 En hij die de hogepriester onder zijn broederen is, op wiens hoofd de zalfolie gegoten is en wiens hand men gevuld heeft om die klederen aan te trekken, zal zijn hoofd niet ontbloten, noch zijn klederen scheuren. Lev. 10:7 Gij zult ook uit de deur van de tent der samenkomst niet uitgaan, opdat gij niet sterft; want de zalfolie des HEEREN is op u. En zij deden naar het woord van Mozes. Num. 3:3 Dit zijn de namen der zonen van Aäron, der priesters die gezalfd waren; welker hand men gevuld had om het priesterambt te bedienen. Ex. 29:29 De heilige klederen nu die van Aäron zullen geweest zijn, zullen van zijn zonen na hem zijn, opdat men hen in dezelve zalve en dat men hun hand in dezelve vulle. Ex. 40:15 En gij zult hen zalven, gelijk als gij hun vader gezalfd zult hebben, dat zij Mij het priesterambt bedienen. En het zal geschieden dat hun hun zalving zal zijn tot een eeuwig priesterdom bij hun geslachten. |
8 In leer of in leven. |
9 Zodat hij door zijn zonde een schuld over het volk brengt, doordat het zijn valse leer aanneemt of het kwade voorbeeld van zijn leven navolgt. Vgl. 1 Kron. 21:3. Anders: naar de schuld des volks, dat is, in gelijke manier als iemand van het gewone volk mocht zondigen. 1 Kron. 21:3 Toen zeide Joab: De HEERE doe tot Zijn volk, gelijk zij nu zijn, honderdmaal meer; zijn zij niet allen, o mijn heer koning, mijn heer tot knechten? Waarom verzoekt mijn heer dit? Waarom zou het Israël tot schuld worden? |
10 Hebr. de zoon van het rund. Alzo vers 14. Zie Lev. 1 op vers 14. vers 14 En die zonde die zij daartegen gezondigd zullen hebben, bekend is geworden, zo zal de gemeente een var, een jong rund, ten zondoffer offeren en dien voor de tent der samenkomst brengen; Lev. 1:14 (kt.) En indien zijn offerande voor den HEERE een brandoffer van gevogelte is, zo zal hij zijn offerande van tortelduiven of van jonge duiven offeren. |
11 Hebr. tot zonde; dat is, een offerande die gedaan wordt voor de zonde. Alzo wordt het woord zonde en schuld genomen Lev. 6:17. Ez. 45:23. 2 Kor. 5:21. Lev. 6:17 Het zal niet gedesemd gebakken worden; het is hun deel dat Ik gegeven heb van Mijn vuuroffers; het is een heiligheid der heiligheden, gelijk het zondoffer en gelijk het schuldoffer. Ez. 45:23 En de zeven dagen van het feest zal hij een brandoffer den HEERE bereiden, van zeven varren en zeven rammen, die volkomen zijn, dagelijks, de zeven dagen lang, en een zondoffer van een geitenbok, dagelijks. 2 Kor. 5:21 Want Dien Die geen zonde gekend heeft, heeft Hij zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem. |
4 En hij zal dien var brengen tot de deur van de tent der samenkomst, voor het aangezicht des HEEREN; en hij zal zijn hand op het hoofd van dien var leggen, en 12hij zal dien var slachten voor het aangezicht des HEEREN. | | 12 Namelijk een van de andere priesters, die het altaar dienden. Want hij wordt onderscheiden van den priester die in het volgende vers de gezalfde genoemd wordt. |
5 Daarna zal die gezalfde priester avan het bloed van den var nemen, en hij zal dat tot de tent der samenkomst brengen. | | a Lev. 16:14. Num. 19:4. Lev. 16:14 En hij zal van het bloed van den var nemen en zal met zijn vinger op het verzoendeksel oostwaarts sprengen; en vóór het verzoendeksel zal hij zevenmaal met zijn vinger van dat bloed sprengen. Num. 19:4 En Eleázar, de priester, zal van haar bloed met zijn vinger nemen, en hij zal van haar bloed recht tegenover de tent der samenkomst zevenmaal sprengen. |
6 En de priester zal zijn vinger in dat bloed dopen; en van dat bloed zal hij zevenmaal sprengen voor het aangezicht des HEEREN, voor den 13voorhang van het heilige. | | 13 Versta een zeer kostelijk tapijt, waarmede het heilige of het voorste deel van den tabernakel, van het heilige der heiligen of het allerheiligste, hetwelk was het achterste deel (hier ook het heilige genoemd), onderscheiden wordt. Zie Ex. 26:31, 32, 33; 35:12; 40:3, 21. Num. 4:5. Ex. 26:31 Daarna zult gij een voorhang maken van hemelsblauw en purper en scharlaken en fijn getweernd linnen; van het allerkunstelijkste werk zal men hem maken met cherubs, Ex. 26:32 En zult hem hangen aan vier pilaren van sittim hout, met goud overtogen; hun haken zullen van goud zijn, staande op vier zilveren voeten. Ex. 26:33 En gij zult den voorhang onder de haakjes hangen, en gij zult de ark der getuigenis aldaar binnen den voorhang brengen; en deze voorhang zal ulieden een scheiding maken tussen het heilige en tussen het heilige der heiligen. Ex. 35:12 De ark en haar handbomen, het verzoendeksel en den voorhang des deksels; Ex. 40:3 En gij zult aldaar zetten de ark der getuigenis, en gij zult de ark met den voorhang bedekken. Ex. 40:21 En hij bracht de ark in den tabernakel, en hij hing den voorhang van het deksel op en bedekte de ark der getuigenis; gelijk als de HEERE Mozes geboden had. Num. 4:5 In het optrekken des legers, zo zullen Aäron en zijn zonen komen en den voorhang des deksels afnemen, en zullen daarmede de ark der getuigenis bedekken. |
7 Ook zal de priester van dat bloed 14doen bop de 15hoornen des 16reukaltaars der welriekende specerijen, voor het aangezicht des HEEREN, Die 17in de tent der samenkomst is; dan zal hij al het bloed van den var uitgieten aan 18den bodem van het altaar des brandoffers, hetwelk is 19aan de deur van de tent der samenkomst. | | 14 Hebr. geven. Alzo vers 18. Ex. 29:12. vers 18 En van dat bloed zal hij doen op de hoornen des altaars dat voor het aangezicht des HEEREN is, Die in de tent der samenkomst is; dan zal hij al het bloed uitgieten aan den bodem van het altaar des brandoffers, hetwelk is voor de deur van de tent der samenkomst. Ex. 29:12 Daarna zult gij van het bloed van den var nemen en met uw vinger op de hoornen des altaars doen; en al het bloed zult gij uitgieten aan den bodem des altaars. |
b Lev. 9:9. Lev. 9:9 En de zonen van Aäron brachten het bloed tot hem en hij doopte zijn vinger in dat bloed en deed het op de hoornen des altaars; daarna goot hij het bloed uit aan den bodem des altaars. |
15 Zie Ex. 27:2; 38:2. Ex. 27:2 En gij zult zijn hoornen maken op zijn vier hoeken; uit hetzelve zullen zijn hoornen zijn, en gij zult het met koper overtrekken. Ex. 38:2 En hij maakte deszelfs hoornen op zijn vier hoeken; uit hetzelve waren zijn hoornen; en hij overtrok het met koper. |
16 Hebr. des altaars van de roking der welriekende specerijen. |
17 Te weten binnen in het voorste deel, vóór aan het heiligdom, Ex. 30:6. Ex. 30:6 En gij zult het zetten vóór den voorhang die vóór de ark der getuigenis zijn zal; vóór het verzoendeksel, hetwelk zijn zal boven de getuigenis, waarheen Ik met u samenkomen zal. |
18 Dat is, aan den grond of het onderste deel van het altaar. Alzo vss. 18, 25, 30, 34. vers 18 En van dat bloed zal hij doen op de hoornen des altaars dat voor het aangezicht des HEEREN is, Die in de tent der samenkomst is; dan zal hij al het bloed uitgieten aan den bodem van het altaar des brandoffers, hetwelk is voor de deur van de tent der samenkomst. vers 25 Daarna zal de priester van het bloed des zondoffers met zijn vinger nemen en dat op de hoornen van het altaar des brandoffers doen; dan zal hij zijn bloed aan den bodem van het altaar des brandoffers uitgieten. vers 30 Daarna zal de priester van haar bloed met zijn vinger nemen en het doen op de hoornen van het altaar des brandoffers; dan zal hij al het bloed daarvan aan den bodem van dat altaar uitgieten. vers 34 Daarna zal de priester van het bloed des zondoffers met zijn vinger nemen en zal het doen op de hoornen van het altaar des brandoffers; dan zal hij al het bloed daarvan aan den bodem van dat altaar uitgieten. |
19 Dat is, vóór aan den ingang van het voorste deel des tabernakels, genaamd het heilige. |
8 Verder, al het vet van den var des zondoffers zal hij daarvan opnemen: chet vet bedekkende het ingewand, en al het vet dat aan het ingewand is; | | c Lev. 3:3, 4. Lev. 3:3 Daarna zal hij van dat dankoffer een vuuroffer den HEERE offeren: het vet dat het ingewand bedekt, en al het vet dat aan het ingewand is. Lev. 3:4 Dan zal hij beide de nieren en het vet dat daaraan is, dat aan de weekdarmen is, en het net over de lever, met de nieren, dat zal hij afnemen. |
9 Daartoe de twee nieren en het vet dat daaraan is, dat aan de weekdarmen is, en het net over de lever, met de nieren, dat zal hij afnemen; | | |
10 Gelijk als het van den os des dankoffers opgenomen wordt; den de priester zal die aansteken op het altaar des brandoffers. | | d Lev. 3:5. Lev. 3:5 En de zonen van Aäron zullen dat aansteken op het altaar, op het brandoffer, hetwelk op het hout zal zijn dat op het vuur is; het is een vuuroffer tot een lieflijken reuk den HEERE. |
11 Maar de ehuid van dien var en al zijn vlees, met zijn hoofd en met zijn schenkels, en zijn ingewand en zijn mest, | | e Ex. 29:14. Num. 19:5. Ex. 29:14 Maar het vlees van den var en zijn vel en zijn drek zult gij met vuur verbranden, buiten het leger; het is een zondoffer. Num. 19:5 Voorts zal men deze vaars voor zijn ogen verbranden; haar vel en haar vlees en haar bloed met haar mest zal men verbranden. |
12 En dien gehelen var fzal hij tot buiten het leger uitvoeren, aan een reine plaats, 20waar men de as uitstort, en zal hem met vuur op het hout verbranden; bij de uitgegoten as zal hij verbrand worden. | | f Lev. 16:27. Num. 19:3. Hebr. 13:11. Lev. 16:27 Maar den var des zondoffers en den bok des zondoffers, welker bloed ingebracht is om verzoening te doen in het heilige, zal men tot buiten het leger uitvoeren; doch hun vellen, hun vlees en hun mest zullen zij met vuur verbranden. Num. 19:3 En gij zult die geven aan Eleázar, den priester; en hij zal ze uitbrengen tot buiten het leger en men zal ze voor zijn aangezicht slachten. Hebr. 13:11 Want welker dieren bloed voor de zonde gedragen werd in het heiligdom door den hogepriester, derzelver lichamen werden verbrand buiten de legerplaats. |
20 Hebr. aan de uitstorting der as, dat is, bij de uitgestorte as. Versta een plaats buiten het leger, waar de as die van de verbrande offeranden kwam, met andere vuiligheden van de offerande komende, uitgeschud werd. Zij is te onderscheiden van de asplaats die aan de oostzijde van het voorhof des tabernakels was, alwaar de as eerst van het altaar gedragen werd. Zie Lev. 1 op vers 16. Van beide plaatsen tezamen zie Lev. 6:10, 11. Lev. 1:16 (kt.) En zijn krop met zijn vederen zal hij wegdoen, en zal het werpen bij het altaar, oostwaarts, aan de plaats van de as. Lev. 6:10 En de priester zal zijn linnen kleed aantrekken en de linnen onderbroek over zijn vlees aantrekken, en zal de as opnemen, als het vuur het brandoffer op het altaar zal verteerd hebben, en zal die bij het altaar leggen. Lev. 6:11 Daarna zal hij zijn klederen uittrekken en zal andere klederen aandoen, en zal de as tot buiten het leger uitdragen aan een reine plaats. |
13 Indien nu gde gehele vergadering Israëls 21afgedwaald zal zijn, en de zaak voor de ogen der gemeente verborgen is, en zij 22iets gedaan zullen hebben tegen
23enige van alle geboden des HEEREN, dat niet zou gedaan worden, en zijn 24schuldig geworden; | | g Lev. 9:15. Num. 15:24, enz. Lev. 9:15 Daarna deed hij de offerande des volks toebrengen; en nam den bok des zondoffers die voor het volk was, en slachtte hem en bereidde hem ten zondoffer, gelijk het eerste. Num. 15:24 Zo zal het geschieden, indien iets bij dwaling gedaan en voor de ogen der vergadering verborgen is, dat de ganse vergadering één var, een jong rund, zal bereiden ten brandoffer, tot een lieflijken reuk den HEERE, met zijn spijsoffer en zijn drankoffer, naar de wijze; en één geitenbok ten zondoffer. |
21 Te weten door onwetendheid, en misverstand, als vers 2. vers 2 Spreek tot de kinderen Israëls, zeggende: Als een ziel zal gezondigd hebben door afdwaling van enige geboden des HEEREN, dat niet zou gedaan worden, en tegen een van die zal gedaan hebben; |
22 Hebr. een, dat is, ietwat, enig ding. |
23 Hebr. tegen alle geboden, dat is, tegen een, of enige van alle. Zie op vers 2. vers 2 (kt.) Spreek tot de kinderen Israëls, zeggende: Als een ziel zal gezondigd hebben door afdwaling van enige geboden des HEEREN, dat niet zou gedaan worden, en tegen een van die zal gedaan hebben; |
24 Dat is, gevallen in zonde, en daarover strafwaardig. Vgl. vers 3. vers 3 Indien de priester die gezalfd is, zal gezondigd hebben tot schuld des volks, zo zal hij voor zijn zonde die hij gezondigd heeft, offeren een var, een volkomen jong rund, den HEERE ten zondoffer. |
14 En die zonde die zij 25daartegen gezondigd zullen hebben, bekend is geworden, zo zal de gemeente een var, een jong rund, ten zondoffer offeren en dien 26voor de tent der samenkomst brengen; | | 25 Te weten tegen enig gebod des HEEREN. |
26 Hebr. voor het aangezicht der tent. |
15 En de 27oudsten der vergadering zullen hun handen op het hoofd van den var, voor het aangezicht des HEEREN, leggen; en 28hij zal den var slachten voor het aangezicht des HEEREN. | | 27 Die in de regering, en in het leerambt boven anderen gesteld waren. Zie Ex. 3 op vers 16. Matth. 26:57. Ex. 3:16 (kt.) Ga heen en verzamel de oudsten van Israël en zeg tot hen: De HEERE, uwer vaderen God, is mij verschenen, de God Abrahams, Izaks en Jakobs, zeggende: Ik heb ulieden getrouwelijk bezocht en hetgeen dat ulieden in Egypte is aangedaan; Matth. 26:57 Die nu Jezus gevangen hadden, leidden Hem heen tot Kájafas, den hogepriester, alwaar de schriftgeleerden en ouderlingen vergaderd waren. |
28 Namelijk de priester, wiens ambt was dit te doen. Zie Lev. 1 op vers 5. Lev. 1:5 (kt.) Daarna zal hij het jonge rund slachten voor het aangezicht des HEEREN; en de zonen van Aäron, de priesters, zullen het bloed offeren en dat bloed sprengen rondom dat altaar hetwelk voor de deur van de tent der samenkomst is. |
16 Daarna zal die 29gezalfde priester van het bloed van den var tot de tent der samenkomst brengen. | | 29 Zie op vers 3. vers 3 (kt.) Indien de priester die gezalfd is, zal gezondigd hebben tot schuld des volks, zo zal hij voor zijn zonde die hij gezondigd heeft, offeren een var, een volkomen jong rund, den HEERE ten zondoffer. |
17 En de priester zal zijn vinger 30indopen, nemende van dat bloed; en hij zal zevenmaal sprengen voor het aangezicht des HEEREN, voor 31den voorhang. | | 30 Het Hebreeuwse woord, gevoegd zijnde met een ander woordje min, dat is, uit, van, sluit tezamen in zich de betekenis van het woord nemen. Vgl. hiermede de aant. Gen. 12 op vers 15. Insgelijks Lev. 5:15. Men kan ook deze woorden overzetten: dopen in wat van dat bloed. Gen. 12:15 (kt.) Ook zagen haar Farao’s vorsten en prezen haar bij Farao; en de vrouw werd weggenomen naar Farao’s huis. Lev. 5:15 Als een mens door overtreding overtreden en door afdwaling gezondigd zal hebben, wat ontwendende van de heilige dingen des HEEREN, zo zal hij tot zijn schuldoffer den HEERE brengen een volkomen ram uit de kudde, met uw schatting aan zilveren sikkelen, naar den sikkel des heiligdoms, ten schuldoffer. |
31 Zie op vers 6. vers 6 (kt.) En de priester zal zijn vinger in dat bloed dopen; en van dat bloed zal hij zevenmaal sprengen voor het aangezicht des HEEREN, voor den voorhang van het heilige. |
18 En van dat bloed zal hij doen op de hoornen des altaars dat voor het aangezicht des HEEREN is, 32Die in de tent der samenkomst is; dan zal hij al het bloed uitgieten aan den bodem van het altaar des brandoffers, hetwelk is voor de deur van de tent der samenkomst. | | 32 Te weten HEERE, als vers 7. vers 7 Ook zal de priester van dat bloed doen op de hoornen des reukaltaars der welriekende specerijen, voor het aangezicht des HEEREN, Die in de tent der samenkomst is; dan zal hij al het bloed van den var uitgieten aan den bodem van het altaar des brandoffers, hetwelk is aan de deur van de tent der samenkomst. |
19 Daartoe zal hij al zijn vet van hem opnemen, en op het altaar aansteken. | | |
20 En hij zal dezen var doen, gelijk als hij den var des zondoffers gedaan heeft; alzo zal hij hem doen; en de priester zal voor hen 33verzoening doen, en het zal hun 34vergeven worden. | | 33 Dat is, aandienen het teken en zegel van de verzoening die door den Middelaar geschieden zou. Zie Lev. 1 op vers 4 en vgl. 2 Kor. 5:19, 20. Lev. 1:4 (kt.) En hij zal zijn hand op het hoofd des brandoffers leggen, opdat het voor hem aangenaam zij om hem te verzoenen. 2 Kor. 5:19 Want God was in Christus de wereld met Zichzelven verzoenende, hun zonden hun niet toerekenende, en heeft het woord der verzoening in ons gelegd. 2 Kor. 5:20 Zo zijn wij dan gezanten van Christuswege, alsof God door ons bade; wij bidden van Christuswege: Laat u met God verzoenen. |
34 Te weten uit genade, door het geloof, om het uitgestorte bloed van Christus, Rom. 3:25, niet der beesten, Hebr. 10:4, welker bloedstorting maar een voorbeeld was van Christus’ offerande, Hebr. 10:1, enz. Rom. 3:25 Welken God voorgesteld heeft tot een Verzoening door het geloof in Zijn bloed, tot een betoning van Zijn rechtvaardigheid, door de vergeving der zonden die tevoren geschied zijn onder de verdraagzaamheid Gods, Hebr. 10:4 Want het is onmogelijk dat het bloed van stieren en bokken de zonden wegneme. Hebr. 10:1 WANT
de wet, hebbende een schaduw der toekomende goederen, niet het beeld zelf der zaken, kan met dezelfde offeranden die zij alle jaar geduriglijk opofferen, nimmermeer heiligen degenen die daar toegaan. |
21 Daarna zal hij dien var tot buiten het leger uitvoeren en zal hem verbranden, gelijk als hij den 35eersten var verbrand heeft; het is een zondoffer der gemeente. | | 35 Zie vers 12. vers 12 En dien gehelen var zal hij tot buiten het leger uitvoeren, aan een reine plaats, waar men de as uitstort, en zal hem met vuur op het hout verbranden; bij de uitgegoten as zal hij verbrand worden. |
22 Als een overste zal gezondigd hebben, en tegen 36een van de geboden des HEEREN zijns Gods 37door afdwaling gedaan zal hebben, hetwelk niet zou gedaan worden, zodat hij schuldig is; | | 36 Hebr. alle. Zie op vers 13. vers 13 (kt.) Indien nu de gehele vergadering Israëls afgedwaald zal zijn, en de zaak voor de ogen der gemeente verborgen is, en zij iets gedaan zullen hebben tegen
enige van alle geboden des HEEREN, dat niet zou gedaan worden, en zijn schuldig geworden; |
37 Zie op vers 2. En versta dit vers van de afdwaling die door onvoorzichtigheid geschiedt, als iemand zijn zonde wel bemerkt door zichzelven, maar na de daad. De andere, van dewelke het volgende vers spreekt, komt uit enkel onwetendheid, waardoor men niet verstaat dat het zonde is hetgeen men gedaan heeft, dan van een ander onderricht zijnde. vers 2 (kt.) Spreek tot de kinderen Israëls, zeggende: Als een ziel zal gezondigd hebben door afdwaling van enige geboden des HEEREN, dat niet zou gedaan worden, en tegen een van die zal gedaan hebben; |
23 38Of men zijn zonde die hij daartegen gezondigd heeft, aan hem zal bekendgemaakt hebben, zo zal hij tot zijn offer brengen 39een geitenbok, een volkomen mannetje. | | 38 Anders: als of zo zijn zonde, enz. |
39 Dat is, een jongen en nog zuigenden bok. Alzo vers 28 een geitenbokkin voor een jonge geit. Insgelijks Lev. 5:6, enz. vers 28 Of men zijn zonde die hij gezondigd heeft, aan hem zal bekendgemaakt hebben, zo zal hij tot zijn offerande brengen een jonge geit, een volkomen wijfje, voor zijn zonde die hij gezondigd heeft. Lev. 5:6 En tot zijn schuldoffer den HEERE voor zijn zonde die hij gezondigd heeft, brengen zal een wijfje van kleinvee, een lam of een jonge geit, voor de zonde; zo zal de priester voor hem vanwege zijn zonde verzoening doen. |
24 En hij zal zijn hand op het hoofd van den bok leggen, en 40zal hem slachten in de plaats 41waar men het brandoffer slacht, voor het aangezicht des HEEREN; het is een zondoffer. | | 40 Namelijk de priester. |
41 Te weten voor de deur van de tent der samenkomst. Zie Ex. 29:10, 11. Lev. 1:3. Ex. 29:10 En gij zult den var nabij brengen voor de tent der samenkomst; en Aäron en zijn zonen zullen hun handen op het hoofd van den var leggen. Ex. 29:11 En gij zult den var slachten voor het aangezicht des HEEREN, voor de deur van de tent der samenkomst. Lev. 1:3 Indien zijn offerande een brandoffer van runderen is, zo zal hij een volkomen mannetje offeren; aan de deur van de tent der samenkomst zal hij dat offeren, naar zijn welgevallen, voor het aangezicht des HEEREN. |
25 Daarna zal de priester van het bloed des zondoffers met zijn vinger nemen en dat op de hoornen van het altaar des brandoffers doen; dan zal hij zijn bloed aan den bodem van het altaar des brandoffers uitgieten. | | |
26 Hij zal ook al zijn vet op het altaar aansteken, gelijk het vet des dankoffers; zo zal de priester voor 42hem verzoening doen van zijn zonde, en het zal hem vergeven worden. | | 42 Zie op vers 20. vers 20 (kt.) En hij zal dezen var doen, gelijk als hij den var des zondoffers gedaan heeft; alzo zal hij hem doen; en de priester zal voor hen verzoening doen, en het zal hun vergeven worden. |
27 hEn zo enig 43mens 44van het volk des lands 45door afdwaling zal gezondigd hebben, dewijl hij iets doet tegen een van de geboden des HEEREN, dat niet gedaan zou worden, zodat hij schuldig is; | | h Num. 15:27. Num. 15:27 En indien een ziel door afdwaling gezondigd zal hebben, die zal een eenjarige geit ten zondoffer offeren. |
43 Hebr. ziel. Zie Lev. 2 op vers 1. Lev. 2:1 (kt.) ALS nu een ziel een offerande van spijsoffer den HEERE zal offeren, zijn offerande zal meelbloem zijn; en hij zal olie daarop gieten en wierook daarop leggen. |
44 Versta het gewone volk, niet alleen van de Israëlieten, maar ook van de vreemdelingen die door de besnijdenis het volk Gods ingelijfd waren, Ex. 12:49. Num. 15:16. Ex. 12:49 Enerlei wet zij voor den ingeborene en voor den vreemdeling die als vreemdeling in het midden van u verkeert. Num. 15:16 Enerlei wet en enerlei recht zal ulieden zijn en den vreemdeling die bij ulieden als vreemdeling verkeert. |
45 Zie de verklaring hiervan vers 22. vers 22 Als een overste zal gezondigd hebben, en tegen een van de geboden des HEEREN zijns Gods door afdwaling gedaan zal hebben, hetwelk niet zou gedaan worden, zodat hij schuldig is; |
28 Of men zijn zonde die hij gezondigd heeft, aan hem zal bekendgemaakt hebben, zo zal hij tot zijn offerande brengen een 46jonge geit, een volkomen wijfje, voor zijn zonde die hij gezondigd heeft. | | 46 Hebr. een geit of bokkin der geiten, dat is, een jonge zuigende geit. Zie op vers 23. vers 23 (kt.) Of men zijn zonde die hij daartegen gezondigd heeft, aan hem zal bekendgemaakt hebben, zo zal hij tot zijn offer brengen een geitenbok, een volkomen mannetje. |
29 En hij zal zijn hand op het hoofd des zondoffers leggen; en men zal dat zondoffer slachten 47in de plaats des brandoffers. | | 47 Dat is, waar men het brandoffer slacht. Zie Lev. 1 op vers 3. Lev. 1:3 (kt.) Indien zijn offerande een brandoffer van runderen is, zo zal hij een volkomen mannetje offeren; aan de deur van de tent der samenkomst zal hij dat offeren, naar zijn welgevallen, voor het aangezicht des HEEREN. |
30 Daarna zal de priester van haar bloed met zijn vinger nemen en het doen op de hoornen van het altaar des brandoffers; dan zal hij al het bloed daarvan aan den bodem van dat altaar uitgieten. | | |
31 iEn al haar vet zal hij afnemen, gelijk als het vet van het dankoffer afgenomen wordt, en de priester kzal het aansteken op het altaar tot een lieflijken reuk den HEERE; en de priester 48zal voor hem verzoening doen, en het zal hem vergeven worden. | | i Lev. 3:3, 4, 14. Lev. 3:3 Daarna zal hij van dat dankoffer een vuuroffer den HEERE offeren: het vet dat het ingewand bedekt, en al het vet dat aan het ingewand is. Lev. 3:4 Dan zal hij beide de nieren en het vet dat daaraan is, dat aan de weekdarmen is, en het net over de lever, met de nieren, dat zal hij afnemen. Lev. 3:14 Dan zal hij daarvan zijn offerande offeren, een vuuroffer den HEERE: het vet bedekkende het ingewand, en al het vet dat aan het ingewand is; |
k Ex. 29:18. Ex. 29:18 Alzo zult gij den gehelen ram aansteken op het altaar; het is een brandoffer den HEERE, tot een lieflijken reuk, het is een vuuroffer den HEERE. |
48 Zie op vers 20. vers 20 (kt.) En hij zal dezen var doen, gelijk als hij den var des zondoffers gedaan heeft; alzo zal hij hem doen; en de priester zal voor hen verzoening doen, en het zal hun vergeven worden. |
32 Maar zo hij een lam voor zijn offerande ten zondoffer brengt, het zal een volkomen wijfje zijn dat hij brengt. | | |
33 En hij zal zijn hand op het hoofd des zondoffers leggen, en 49hij zal dat slachten tot een zondoffer, in de plaats waar men het brandoffer slacht. | | 49 Te weten de priester. Zie Lev. 1 op vers 5. Lev. 1:5 (kt.) Daarna zal hij het jonge rund slachten voor het aangezicht des HEEREN; en de zonen van Aäron, de priesters, zullen het bloed offeren en dat bloed sprengen rondom dat altaar hetwelk voor de deur van de tent der samenkomst is. |
34 Daarna zal de priester van het bloed des zondoffers met zijn vinger nemen en zal het doen op de hoornen van het altaar des brandoffers; dan zal hij al het bloed daarvan aan den bodem van dat altaar uitgieten. | | |
35 En al het vet daarvan zal hij afnemen, gelijk als het vet van het lam des dankoffers afgenomen wordt; en de priester zal 50die aansteken op het altaar, 51op de vuuroffers des HEEREN; en de priester zal voor hem verzoening doen over zijn zonde die hij gezondigd heeft, en het zal hem vergeven worden. | | 50 Te weten vettigheden, die verscheiden waren, gelijk af te leiden is uit vss. 8, 9. vers 8 Verder, al het vet van den var des zondoffers zal hij daarvan opnemen: het vet bedekkende het ingewand, en al het vet dat aan het ingewand is; vers 9 Daartoe de twee nieren en het vet dat daaraan is, dat aan de weekdarmen is, en het net over de lever, met de nieren, dat zal hij afnemen; |
51 Zie Lev. 3 op vers 5. Lev. 3:5 (kt.) En de zonen van Aäron zullen dat aansteken op het altaar, op het brandoffer, hetwelk op het hout zal zijn dat op het vuur is; het is een vuuroffer tot een lieflijken reuk den HEERE. |