Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Wetten rakende de manier zoals men de dankoffers moest offeren, van runderen, vs. 1, enz. Van schapen en van geiten, 12. Met een verbod van het vet of bloed te eten, 17. |
Het dankoffer |
1 EN indien zijn offerande een 1dankoffer is: zo hij ze van de runderen offert, hetzij mannetje of wijfje, 2volkomen zal hij die offeren, voor het aangezicht des HEEREN. | | 1 Het Hebreeuwse woord betekent welvaren en voorspoedigheid, of vergelding; alsof men zeide: Een offerande waarmede men Gode dankzegging vergeldt voor allerlei welstand, voorspoed, vrede, en zegening; en die vergeldoffer genoemd zou kunnen worden. |
2 Zie Lev. 1 op vers 3. Lev. 1:3 (kt.) Indien zijn offerande een brandoffer van runderen is, zo zal hij een volkomen mannetje offeren; aan de deur van de tent der samenkomst zal hij dat offeren, naar zijn welgevallen, voor het aangezicht des HEEREN. |
2 En 3hij zal 4zijn hand op het hoofd zijner offerande leggen, en 5zal ze slachten voor de deur van de tent der samenkomst; en de zonen van Aäron, de priesters, zullen het bloed rondom op het altaar sprengen. | | 3 Namelijk die ze brengt om geofferd te worden. |
4 Zie Lev. 1 op vers 4. Lev. 1:4 (kt.) En hij zal zijn hand op het hoofd des brandoffers leggen, opdat het voor hem aangenaam zij om hem te verzoenen. |
5 Namelijk de priester, als Lev. 1:5. Lev. 1:5 Daarna zal hij het jonge rund slachten voor het aangezicht des HEEREN; en de zonen van Aäron, de priesters, zullen het bloed offeren en dat bloed sprengen rondom dat altaar hetwelk voor de deur van de tent der samenkomst is. |
3 Daarna zal hij van dat dankoffer een 6vuuroffer den HEERE offeren: ahet vet dat het ingewand bedekt, en al het vet dat 7aan het ingewand is. | | 6 Zie Lev. 1 op vers 9. Lev. 1:9 (kt.) Doch zijn ingewand en zijn schenkels zal men met water wassen; en de priester zal dat alles aansteken op het altaar; het is een brandoffer, een vuuroffer tot een lieflijken reuk den HEERE. |
a Ex. 29:13, 22. Ex. 29:13 Gij zult ook al het vet nemen hetwelk het ingewand bedekt, en het net over de lever, en beide nieren en het vet dat aan dezelve is, en gij zult ze aansteken op het altaar. Ex. 29:22 Daarna zult gij van den ram nemen het vet mitsgaders den staart, ook het vet dat het ingewand bedekt, en het net der lever, en de beide nieren met het vet dat aan dezelve is, en den rechterschouder; want het is een ram der vuloffers; |
7 Anders: over of op. |
4 Dan zal hij beide de nieren en het vet dat daaraan is, dat aan de 8weekdarmen is, en het net over de lever, 9met de nieren, dat zal hij 10afnemen. | | 8 Versta de darmen die in het weke van den buik, bij de Latijnen ilia genoemd, liggen. |
9 Hebr. boven, als Lev. 2:2, enz. Dat is, tezamen met de nieren, die hij niet alleen tot dit offer afzonderen moest, maar ook te zelven einde afnemen haar vet, enz., en het net van de lever. Lev. 2:2 En hij zal het brengen tot de zonen van Aäron, de priesters, een van welke daarvan zijn hand vol grijpen zal uit deszelfs meelbloem en uit deszelfs olie, met al deszelfs wierook; en de priester zal deszelfs gedenkoffer aansteken op het altaar; het is een vuuroffer tot een lieflijken reuk den HEERE. |
10 Of: afdoen, aftrekken. |
5 En de zonen van Aäron zullen dat aansteken bop het altaar, 11op het brandoffer, hetwelk op het hout zal zijn dat op het vuur is; het is een vuuroffer tot een lieflijken reuk den HEERE. | | b Ex. 29:25. Lev. 6:12. Ex. 29:25 Neem ze daarna van hun hand en steek ze aan op het altaar, op het brandoffer, tot een lieflijken reuk voor het aangezicht des HEEREN; het is een vuuroffer den HEERE. Lev. 6:12 Het vuur nu op het altaar zal daarop brandende gehouden worden, het zal niet uitgeblust worden; maar de priester zal daar elken morgen hout aansteken, en zal daarop het brandoffer schikken en het vet der dankoffers daarop aansteken. |
11 Te weten, dat men allen morgen of avond moest offeren; of dat men eerst na dit offer offeren zou. Of: op het brandoffer, dat is, dat naar de wijze van het brandoffer geofferd moest worden. Alzo Lev. 4:35; 5:12. Lev. 4:35 En al het vet daarvan zal hij afnemen, gelijk als het vet van het lam des dankoffers afgenomen wordt; en de priester zal die aansteken op het altaar, op de vuuroffers des HEEREN; en de priester zal voor hem verzoening doen over zijn zonde die hij gezondigd heeft, en het zal hem vergeven worden. Lev. 5:12 En hij zal dat tot den priester brengen, en de priester zal daarvan zijn hand vol tot deszelfs gedachtenis grijpen, en dat aansteken op het altaar, op de vuuroffers des HEEREN; het is een zondoffer. |
6 En indien zijn offerande van 12kleinvee is, den HEERE tot een dankoffer, hetzij mannetje of wijfje, volkomen zal hij die offeren. | | 12 Dat is, schapen en geiten, gelijk af te leiden is uit de vss. 7, 12. Zie Lev. 1 op vers 2. vers 7 Indien hij een lam tot zijn offerande offert, zo zal hij het offeren voor het aangezicht des HEEREN. vers 12 Indien nu zijn offerande een geit is, zo zal hij die offeren voor het aangezicht des HEEREN. Lev. 1:2 (kt.) Spreek tot de kinderen Israëls en zeg tot hen: Als een mens uit u den HEERE een offerande zal offeren, gij zult uw offeranden offeren van het vee, van runderen en van schapen. |
7 Indien hij een lam tot zijn offerande offert, zo zal hij het offeren 13voor het aangezicht des HEEREN. | | 13 Zie Lev. 1 op vers 3. Lev. 1:3 (kt.) Indien zijn offerande een brandoffer van runderen is, zo zal hij een volkomen mannetje offeren; aan de deur van de tent der samenkomst zal hij dat offeren, naar zijn welgevallen, voor het aangezicht des HEEREN. |
8 En hij zal zijn hand op het hoofd zijner offerande leggen, en 14hij zal die slachten voor de tent der samenkomst; en de zonen van Aäron zullen het bloed daarvan sprengen op het altaar rondom. | | 14 Te weten de priester. Zie Lev. 1 op vers 5. Lev. 1:5 (kt.) Daarna zal hij het jonge rund slachten voor het aangezicht des HEEREN; en de zonen van Aäron, de priesters, zullen het bloed offeren en dat bloed sprengen rondom dat altaar hetwelk voor de deur van de tent der samenkomst is. |
9 Daarna zal hij van dat dankoffer een vuuroffer den HEERE offeren: zijn vet, den gehelen staart, dien hij dicht aan de 15ruggengraat zal afnemen; en het vet bedekkende het ingewand, en al het vet dat aan het ingewand is; | | 15 Versta hiermede het uiterste deel of einde van de ruggengraat, eindigende in het stuitbeen, genoemd bij de Latijnen os sacrum. |
10 Ook beide de nieren en het vet dat daaraan is, dat aan de weekdarmen is; en het net over de lever, met de nieren, dat zal hij afnemen. | | |
11 En de priester zal dat aansteken op het altaar; het is een c16spijze 17des vuuroffers den HEERE. | | c Lev. 21:6, 8, 17, 21, 22; 22:25. Ez. 44:7. Mal. 1:12. Lev. 21:6 Zij zullen hun God heilig zijn en den Naam huns Gods zullen zij niet ontheiligen; want zij offeren de vuuroffers des HEEREN, de spijze huns Gods; daarom zullen zij heilig zijn. Lev. 21:8 Daarom zult gij hem heiligen, omdat hij de spijze uws Gods offert; hij zal u heilig zijn, want Ik ben heilig; Ik ben de HEERE, Die u heiligt. Lev. 21:17 Spreek tot Aäron, zeggende: Niemand uit uw zaad naar hun geslachten, in denwelken een gebrek zal zijn, zal naderen om de spijze zijns Gods te offeren. Lev. 21:21 Geen man uit het zaad van Aäron, den priester, in denwelken een gebrek is, zal toetreden om de vuuroffers des HEEREN te offeren; een gebrek is in hem, hij zal niet toetreden om de spijze zijns Gods te offeren. Lev. 21:22 De spijze zijns Gods, van de allerheiligste dingen, en van de heilige dingen, zal hij mogen eten; Lev. 22:25 Gij zult ook uit de hand des vreemden van al deze dingen uw God geen spijze offeren; want hun verdorvenheid is in hen, in dezelve is gebrek, zij zouden niet aangenaam zijn voor u. Ez. 44:7 Dewijl gijlieden vreemden hebt ingebracht, onbesnedenen van hart en onbesnedenen van vlees, om in Mijn heiligdom te zijn, om dat te ontheiligen, te weten Mijn huis; als gij Mijn brood, het vette en het bloed offerdet, en zij Mijn verbond verbraken, nevens al uw gruwelen. Mal. 1:12 Maar gij ontheiligt dien, als gij zegt: Des HEEREN tafel is ontreinigd, en haar inkomen, haar spijze is verachtelijk. |
16 Hebr. brood. |
17 Versta het vlees der offeranden, dat van het vuur, Gode ter ere, verteerd moest worden, als het brood of de spijze van den mond des mensen; of: wat van de offeranden den priesters toekwam om van hen gegeten te worden. Zie de plaatsen even tevoren aangetekend. |
12 Indien nu zijn offerande een geit is, zo zal hij die offeren voor het aangezicht des HEEREN. | | |
13 En hij zal zijn hand op haar hoofd leggen, en hij zal ze slachten voor de tent der samenkomst; en de zonen van Aäron zullen haar bloed sprengen op het altaar rondom. | | |
14 Dan zal hij daarvan zijn offerande offeren, een vuuroffer den HEERE: het vet bedekkende het ingewand, en al het vet dat aan het ingewand is; | | |
15 Mitsgaders beide de nieren en het vet dat daaraan is, dat aan de weekdarmen is; en het net over de lever, met de nieren, dat zal hij afnemen. | | |
16 En de priester zal die aansteken op het altaar; het is een spijze des vuuroffers tot 18een lieflijken reuk; 19alle vet zal des HEEREN zijn. | | 18 Zie Gen. 8 op vers 21. Gen. 8:21 (kt.) En de HEERE rook dien lieflijken reuk, en de HEERE zeide in Zijn hart: Ik zal voortaan den aardbodem niet meer vervloeken om des mensen wil, want het gedichtsel van des mensen hart is boos van zijn jeugd aan; en Ik zal voortaan niet meer al het levende slaan, gelijk als Ik gedaan heb. |
19 Dienvolgens mocht het vet van dat beest dat tot de offerande bekwaam was, noch door den priester, noch door den eigenaar gegeten worden, maar moest het den HEERE geheiligd en aangestoken zijn. Zie Lev. 7:23, enz. Lev. 7:23 Spreek tot de kinderen Israëls, zeggende: Geen vet van een os of schaap of geit zult gij eten. |
17 Dit zij een 20eeuwige inzetting voor uw geslachten, in al uw 21woningen; geen vet noch d22bloed zult gij eten. | | 20 Hebr. inzetting der eeuwigheid. Zie Gen. 13 op vers 15. Gen. 13:15 (kt.) Want al dit land, dat gij ziet, dat zal Ik u geven, en uw zaad tot in eeuwigheid. |
21 Hun wordt verboden het vet te eten van het vee, niet alleen dat in de tent der samenkomst Gode geofferd werd, maar ook dat zij te huis voor hun eigen gebruik slachtten. Doch versta niet alle vet zonder onderscheid, maar eigenlijk het smeer- en roetvet, dat aan de einden en vellen der spieren groeit en hangt, en door koude klonterende, hard en bros wordt, genoemd bij de Latijnen adeps. Welverstaande van die drie soorten die uitgedrukt worden Lev. 7:23, 24. Lev. 7:23 Spreek tot de kinderen Israëls, zeggende: Geen vet van een os of schaap of geit zult gij eten. Lev. 7:24 Maar het vet van een dood aas en het vet van het verscheurde mag tot alle werk gebezigd worden; doch gij zult dat ganselijk niet eten. |
d Gen. 9:4. Lev. 7:26; 17:10, 14. Gen. 9:4 Doch het vlees met zijn ziel, dat is zijn bloed, zult gij niet eten. Lev. 7:26 Ook zult gij in al uw woningen geen bloed eten, hetzij van het gevogelte of van het vee. Lev. 17:10 En eenieder uit het huis Israëls en uit de vreemdelingen die in het midden van hen als vreemdelingen verkeren, die enig bloed zal gegeten hebben, tegen diens ziel die dat bloed zal gegeten hebben, zal Ik Mijn aangezicht zetten en zal die uit het midden haars volks uitroeien. Lev. 17:14 Want het is de ziel van alle vlees; zijn bloed is voor zijn ziel; daarom heb Ik den kinderen Israëls gezegd: Gij zult geens vleses bloed eten; want de ziel van alle vlees, dat is zijn bloed; zo wie dat eet, zal uitgeroeid worden. |
22 Zie Gen. 9 op vers 4. Lev. 7:26; 17:10. Gen. 9:4 (kt.) Doch het vlees met zijn ziel, dat is zijn bloed, zult gij niet eten. Lev. 7:26 Ook zult gij in al uw woningen geen bloed eten, hetzij van het gevogelte of van het vee. Lev. 17:10 En eenieder uit het huis Israëls en uit de vreemdelingen die in het midden van hen als vreemdelingen verkeren, die enig bloed zal gegeten hebben, tegen diens ziel die dat bloed zal gegeten hebben, zal Ik Mijn aangezicht zetten en zal die uit het midden haars volks uitroeien. |