Statenvertaling.nl

sample header image

Leviticus 26 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Leviticus 26

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

Nadat God de afgoderij verboden en de onderhouding van Zijn sabbatten mitsgaders van den gehelen godsdienst bevolen heeft, vs. 1, enz. Doet Hij vele uitnemende beloften aan degenen die naar Zijn wet zouden leven, 3. Maar schrikkelijke dreigementen tegen de overtreders derzelve, 14. Belovende nochtans dengenen die zich bekeren zouden, genadig te zijn en alle weldaden te bewijzen, 40. Met een besluit tonende van Wien, aan wien, waar, en door wien deze wetten gegeven waren, 46.
 
Zegen en vloek
1 GIJ azult ulieden geen 1afgoden maken; noch gesneden beeld noch 2opgericht beeld zult gij u stellen, noch 3gebeelden steen in uw land zetten, om u daarvoor te buigen; want Ik ben de HEERE uw God.
a Ex. 20:4. Deut. 5:8; 16:22. Ps. 97:7. verwijsteksten
1 Zie Lev. 19 op vers 4. verwijsteksten
2 Het Hebreeuwse woord betekent al wat pilaarsgewijze opgericht of op enigen pilaar gesteld werd ter ere van de afgoden, Ex. 23:24. Deut. 16:22. verwijsteksten
3 Hebr. steen des beelds of der afbeelding.
 
2 Mijn sabbatten zult gij houden ben Mijn heiligdom zult gij 4vrezen; Ik ben de HEERE.
b Lev. 19:30. verwijsteksten
4 Zie Lev. 19 op vers 30. verwijsteksten
 
3 cIndien gij in Mijn inzettingen wandelen, en Mijn geboden houden en die doen zult,
c Deut. 28:1, enz. verwijsteksten
 
4 Zo zal Ik 5uw regens geven op hun tijd; en het land zal zijn inkomst geven en het geboomte des velds zal zijn vrucht geven.
5 Die gij van node hebt, te weten den vroegen en spaden regen.
 
5 En de 6dorstijd zal u reiken tot den wijnoogst, en de wijnoogst zal reiken tot den zaaitijd; en gij zult uw brood eten dtot 7verzadens toe en zult zeker in uw land wonen.
6 De zin is, dat de oogst zo overvloedig zou zijn, dat zij al het graan niet zouden kunnen dorsen vóór den wijnoogst, en dat de wijnoogst ook zo overvloedig zou zijn, dat zij den wijn niet zouden kunnen kelderen vóór den zaaitijd; zodat zij door het werk zouden overvallen worden.
d Lev. 25:19. verwijsteksten
7 Alzo Lev. 25:19. verwijsteksten
 
6 Ook zal Ik vrede geven in het land, edat gij zult 8te slapen liggen en niemand zij die verschrikke; en Ik zal het boos gedierte uit het land doen ophouden en het zwaard 9zal door uw land niet doorgaan.
e Job 11:18, 19. verwijsteksten
8 Of: slapen of nederliggen. Alzo Gen. 19:4. verwijsteksten
9 Dat is, zal met geen oorlog gekweld worden. Alzo is het woord zwaard voor oorlog genomen Num. 14:3. 2 Sam. 12:10. Jes. 1:20. Ez. 30:4. Vgl. Gen. 27 de aant. op vers 40. verwijsteksten
 
7 En gij zult uw vijanden vervolgen, en zij zullen voor uw aangezicht 10door het zwaard vallen.
10 Dat is, door den oorlog vergaan. Alzo in het volgende vers en Num. 14:3. 2 Sam. 3:29. Ps. 78:64. Jer. 20:4. verwijsteksten
 
8 11fVijf uit u zullen honderd vervolgen en honderd uit u zullen tienduizend vervolgen; en uw vijanden zullen voor uw aangezicht door het zwaard vallen.
11 Een zeker getal wordt hier gesteld voor een onzeker, als vss. 18, 26. Gen. 4:15, 24, enz. Num. 14:22. 1 Sam. 18:7. Job 5:19. De zin is hier, dat weinige Israëlieten velen hunner vijanden verslaan zouden. verwijsteksten
f Joz. 23:10. verwijsteksten
 
9 En Ik zal 12Mij tot u wenden en zal u vruchtbaar maken en u vermenigvuldigen, en Mijn verbond zal Ik met u bevestigen.
12 Of: op u het gezicht hebben, te weten, om u goed te doen.
 
10 En gij zult het 13oude dat verouderd is, eten; 14en het oude zult gij 15vanwege het nieuwe uitbrengen.
13 Versta dit van de vruchten die men lang bewaren kan, blijvende smakelijk en bekwaam tot voeding.
14 Dat is, zulken overvloed zal Ik geven, dat de oude vruchten uit de schuren nog niet zullen geruimd noch verteerd zijn, als de nieuwe daarin zullen moeten gebracht of verzameld worden.
15 Hebr. van het aangezicht des, enz.
 
11 gEn Ik zal Mijn 16tabernakel in het midden van u zetten, en Mijn ziel zal van u niet 17walgen.
g Ez. 37:26. 2 Kor. 6:16. verwijsteksten
16 Dat is, Ik wil maken dat Mijn genade en woord en godsdienst u steeds bijblijven zal, opdat Ik uw God blijve en gij Mijn volk. Vgl. het volgende vers.
17 Het Hebreeuwse woord betekent iets met grote verfoeiing verwerpen en een afkering daarvan hebben. Alzo vss. 15, 30, 43, 44. verwijsteksten
 
12 En Ik zal in het midden van u 18wandelen 19en zal u tot een God zijn, en gij zult Mij 20tot een volk zijn.
18 Te weten, om u in het geestelijke te onderwijzen, te heiligen en te geleiden ter eeuwige zaligheid; en in het lichamelijke met overvloed van gezondheid, vruchtbaarheid, rijkdom en vrede te zegenen.
19 Zie Gen. 17 op vers 7. Ez. 11:20. verwijsteksten
20 Dat is, dat Ik uit genade door den beloofden Messias verlichten, rechtvaardigen en heiligen zal ter eeuwige zaligheid, 1 Kor. 1:30. verwijsteksten
 
13 Ik ben de HEERE uw God, Die u uit het land der Egyptenaars uitgevoerd heb, opdat gij hun slaven niet zoudt zijn; en Ik heb de 21disselbomen van uw juk verbroken en heb u doen 22rechtop gaan.
21 De disselboom aan een wagen is het middelhout, waaraan de paarden tezamen vastgemaakt zijn; of versta de banden en zelen, waarmede zij aan den disselboom vastgemaakt en gebonden worden. Hierbij wordt vergeleken de dienstbaarheid die de Israëlieten als een juk in Egypte moesten dragen. Zie deze en gelijke manier van spreken Jer. 27:2, 8; 28:2, 13, 14. Insgelijks Nah. 1:13. verwijsteksten
22 Hebr. met oprichting; dat is, met opgerichten hals, komende uit een gerust, welverzekerd en mannelijk gemoed.
 
14 hMaar indien gij Mij niet zult horen, en al deze geboden niet zult doen,
h Deut. 28:15. Klgld. 2:17. Mal. 2:2. verwijsteksten
 
15 En zo gij Mijn inzettingen zult smadelijk verwerpen en zo uw ziel van Mijn rechten zal walgen, dat gij niet doet al Mijn geboden, om Mijn verbond 23te vernietigen,
23 Dat is, te maken dat het krachteloos zij, en dat Ik Mijn beloften niet volbrenge, om uw ongeloof en ongehoorzaamheid. Alzo Jes. 24:5. verwijsteksten
 
16 Dit zal Ik u ook doen, dat Ik 24over u stellen zal verschrikking, tering en koorts, die 25de ogen verteren en de ziel pijnigen; gij zult ook uw zaad tevergeefs zaaien en uw vijanden zullen dat opeten.
24 Te weten als oversten, die over u als strenge rechters heersende, u straffen en plagen zullen, om Mijn rechtvaardige oordelen tegen u uit te voeren. Vgl. deze manier van spreken met een andere gelijke 2 Kon. 8:1 en zie aldaar de aant. verwijsteksten
25 Zie 1 Sam. 2:33. verwijsteksten
 
17 Daartoe zal Ik Mijn 26aangezicht tegen ulieden zetten, dat gij geslagen zult worden voor het aangezicht uwer vijanden; en uw haters zullen over u heerschappij hebben, en igij zult vlieden als u niemand vervolgt.
26 Zie Lev. 17 op vers 10. verwijsteksten
i Spr. 28:1. verwijsteksten
 
18 En 27zo gij Mij tot deze dingen toe nog niet horen zult, Ik zal nog daartoe doen, om u 28zevenvoudig over uw zonden te tuchtigen.
27 Dat is, als Ik zo ver met Mijn straffen zal voortgegaan zijn en gij door dezelve nog tot Mijn gehoorzaamheid niet zult bewogen worden.
28 Zie op vers 8. verwijsteksten
 
19 Want Ik zal 29de hovaardigheid uwer kracht verbreken, en zal uw hemel 30als ijzer maken en uw aarde 31als koper.
29 Dat is, de sterkte waarover gij hovaardig zijt.
30 Dat is, droog, zonder regen te geven.
31 Dat is, hard en onvruchtbaar.
 
20 32En uw macht zal ijdellijk verdaan worden; en uw land zal zijn inkomst niet geven en het geboomte des lands zal zijn vrucht niet geven.
32 Dat is, gij zult arbeiden met lichaam, met ziel en met al uw middelen, om u te helpen; maar het zal alles ijdele en vergeefse arbeid wezen.
 
21 En zo gij met Mij 33in tegenheid wandelen zult en Mij niet zult willen horen, zo zal Ik over u, naar uw zonden, zevenvoudig slagen toedoen.
33 Dat is, met opzet en moedwil u tegen Mij stellen, of Mij als tegenpartijders bejegenen, recht (als men zegt) tegen Mij wilt aangaan; verachtende Mijn geboden, omdat gij tegen dezelve doorgaans moedwilliglijk zult zondigen. Anders: lichtvaardiglijk, roekelooslijk, zonder zorg of achterdocht, omdat zij zichzelven zullen wijsmaken dat hun wel of kwalijk varen niet van Mij komt, maar bijgeval, en daarom Mij den behoorlijken eerbied en gehoorzaamheid zullen weigeren. Het woordje in wordt hier en vers 23 ingevoegd uit vss. 24, 40, 41. verwijsteksten
 
22 Want Ik zal onder u zenden het gedierte des velds, hetwelk 34u beroven en uw vee uitroeien en u verminderen zal; en uw 35wegen zullen woest worden.
34 Te weten van uw kinderen. Zie Ez. 5:17. verwijsteksten
35 Te weten, die in uw landen zijn, die niemand zal durven gebruiken, uit vrees voor het wild, verslindend gedierte.
 
23 Indien gij nog door deze dingen Mij niet getuchtigd zult zijn, maar met Mij 36in tegenheid wandelen,
36 Zie op vers 21. verwijsteksten
 
24 Zo zal Ik ook kmet u 37in tegenheid wandelen, en Ik zal u ook zevenvoudig over uw zonden slaan.
k 2 Sam. 22:27. Ps. 18:27. verwijsteksten
37 Dat is, u met Mijn rechtvaardige straffen en oordelen tegenkomen. Anders: in of bij geval, te weten, als Die geen zorg meer voor u zal dragen om u wel te doen. Maar zo zal Ik met u handelen, dat alle plagen u als bij ongeluk zullen schijnen te overvallen. Vgl. Ps. 18:27. verwijsteksten
 
25 Want Ik zal een zwaard over u brengen, dat de 38wrake des verbonds wreken zal, zodat gij in uw steden vergaderd zult worden; dan zal Ik de pest in het midden van u zenden en gij zult in de hand des vijands overgegeven worden.
38 Dat is, de straf die gij verdiend zult hebben, omdat gij door uw afval en ongehoorzaamheid Mijn verbond zult krachteloos gemaakt hebben. Zie vers 15. verwijsteksten
 
26 Als Ik u den 39staf des broods zal gebroken hebben, dan zullen tien vrouwen uw brood 40in één oven bakken en zullen uw brood 41bij het gewicht wedergeven; en gij zult eten, maar niet verzadigd worden.
39 Dat is, de kracht van allerlei spijze om te voeden, en voornamelijk van het brood, waarop het leven van den mens door den zegen des Heeren steunt, gelijk een zwak lichaam op een staf is steunende. Zie deze manier van spreken ook Ez. 4:16. verwijsteksten
40 De zin is, dat er zulke schaarsheid van brood zal wezen, dat één oven voor vele vrouwen genoeg zal zijn om voor vele huisgezinnen te bakken, waar anders een huisgezin naar zijn grootte dikwijls wel een oven alleen behoeven zou.
41 Dat is, het brood zal zijn gewicht hebben, maar niet zijn kracht naar het gewicht.
 
27 Als gij ook hierom Mij niet horen zult, maar met Mij wandelen zult in tegenheid,
28 Zo zal Ik ook met u 42in heetgrimmige tegenheid wandelen, en Ik zal u ook zevenvoudig over uw zonden tuchtigen.
42 Hebr. in hittige gramschap der tegenheid of ontmoeting.
 
29 lWant gij zult het vlees uwer zonen eten, en het vlees uwer dochters zult gij eten.
l Deut. 28:53. 2 Kon. 6:28. Klgld. 4:10. verwijsteksten
 
30 En Ik zal uw 43hoogten verderven en muw 44zonnebeelden uitroeien en zal uw dode lichamen op de 45dode lichamen uwer 46drekgoden werpen; en Mijn ziel zal van u walgen.
43 Versta hoge plaatsen als bergen en heuvels, op dewelke men aan de afgoden offerande deed; of de hoge timmeringen der altaren. Zie van deze ook Num. 33:52. Ez. 6:3. verwijsteksten
m 2 Kron. 34:7. verwijsteksten
44 Het Hebreeuwse woord betekent beelden die hun naam hadden van hittigheid en warmte, of (zo men meent) omdat zij in de zon tentoon stonden. Anderen verstaan de huizen en altaren die ter ere van de zon opgericht waren. Of op welke het vuur als een god werd geëerd. Zie van deze beelden ook 2 Kron. 14:5. Ez. 6:4, enz. verwijsteksten
45 Alzo noemt Hij de afgebroken stukken der afgoden en de rompen derzelve, dewelke gelijk zij verachtelijk daarheen zouden geworpen worden, alzo zouden ook de lichamen der afgodendienaren veracht en der begraving niet waardig gehouden worden.
46 Hebr. drekken, dat is, welke van God niet anders dan mensendrek geacht worden; en die eenieder daarom billijk als stinkenden drek behoorde te verfoeien. En de beelden der afgoden worden dikwijls aldus genoemd, om ons van afgoderij, als van een afschuwelijke vuilheid, de walg te maken. Zie Deut. 29:17. 1 Kon. 15:12. 2 Kon. 17:12; 21:11. Jer. 50:2. Ez. 6:6; 14:3; 20:7, enz. verwijsteksten
 
31 En Ik zal uw steden een woestijn maken en uw 47heiligdommen verwoesten; en Ik zal uw 48lieflijken reuk niet rieken.
47 Versta den tempel, die ook alzo in het meervoud genoemd wordt Ez. 21:2. De reden is, omdat dezelve vele delen had, te weten het allerheiligste, het heilige en de voorhoven. verwijsteksten
48 Te weten, die van uw offerande komt; dat is, uw offers zullen Mij niet aangenaam zijn. Vgl. Gen. 8:21. Jes. 1:11, 12, 13, enz. verwijsteksten
 
32 Ja, Ik zal dat land verwoesten, dat uw vijanden die 49daarin zullen wonen, zich daarover ontzetten zullen.
49 Te weten, als gij daaruit verdreven zult zijn. Zie het volgende vers.
 
33 Daartoe zal Ik u onder de heidenen verstrooien en een zwaard achter u uittrekken, en uw land zal woest en uw steden zullen een woestijn zijn.
34 Dan zal het land aan zijn nsabbatten 50een welgevallen hebben, al de dagen der verwoesting, en gij zult in het land uwer vijanden zijn; dan zal het land rusten en aan zijn sabbatten een welgevallen hebben.
n Lev. 25:2. verwijsteksten
50 Dat is, het land zal zijn rust hebben, dewelke gij hetzelve zult geweigerd hebben, tegen Mijn wet Lev. 25:4. Zie het volgende vers. verwijsteksten
 
35 Al de dagen der verwoesting zal het rusten, overmits het niet rustte in uw sabbatten, als gij daarin woondet.
36 En aangaande de overgeblevenen onder u, 51Ik zal in hun hart een weekheid in de landen hunner vijanden laten komen; zodat het geruis van een gedreven blad hen jagen zal, en zij zullen vlieden 52zoals men vliedt voor een zwaard, en zullen vallen, daar niemand is die jaagt.
51 Dat is, Ik zal hun allen moed en courage benemen, en een vrees aanjagen dat zij zonder nood zullen verschrikt worden.
52 Hebr. de vlucht eens zwaards.
 
37 En zij zullen 53de een op den ander als voor het zwaard vallen, daar niemand is die jaagt; en gij zult voor het aangezicht uwer vijanden 54niet kunnen bestaan.
53 Hebr. de man op zijn broeder.
54 Hebr. voor u zal niet zijn of gij zult niet hebben de bestendigheid of opstanding of kracht om u op te richten.
 
38 Maar gij zult omkomen onder de heidenen, en het land uwer vijanden zal u verteren.
39 En de overgeblevenen onder u zullen om hun ongerechtigheid in de landen uwer vijanden uitteren; ja, ook 55om de ongerechtigheden hunner vaderen zullen zij met hen uitteren.
55 Te weten, die zij zullen nagevolgd hebben. Zie Gods dreigement Ex. 20:5. verwijsteksten
 
Bekering en vergeving
40 Dan zullen zij hun ongerechtigheid belijden en de ongerechtigheid hunner vaderen, met hun overtredingen waarmede zij tegen Mij overtreden hebben, en ook dat zij met Mij in tegenheid gewandeld hebben,
41 56Dat Ik ook met hen in tegenheid gewandeld en hen in het land hunner vijanden gebracht zal hebben. Zo dan hun 57onbesneden hart gebogen wordt en zij dan aan de 58straf hunner ongerechtigheid 59een welgevallen hebben,
56 Anders: Ja, Ik zal met hen in tegenheid wandelen en hen in het land hunner vijanden brengen. Immers dan zal hun onbesneden hart, enz. En Ik zal, enz.
57 Dat is, onboetvaardig, moedwillig, en de zonde van zich niet wegwerpende, maar die bij zich behoudende en voedende. Alzo Jer. 9:26. Ez. 44:7. Hand. 7:51. verwijsteksten
58 Hebr. ongerechtigheid. Zie Lev. 5 op vers 1. verwijsteksten
59 Dat is, zo zij recht bekennen de straf vanwege hun zonden verdiend te hebben en dienvolgens zich van harte bekeren.
 
42 Dan zal Ik gedenken aan Mijn verbond met Jakob, en ook aan Mijn verbond met Izak en ook aan Mijn verbond met Abraham zal Ik gedenken, en aan het land zal Ik gedenken;
43 Als het land om 60hunnentwil zal verlaten zijn geweest en aan zijn sabbatten een welgevallen gehad hebben, wanneer het 61om hunnentwil verwoest was, en zij aan de 62straf hunner ongerechtigheid een welgevallen zullen gehad hebben; daarom, en omdat zij Mijn rechten hadden verworpen en hun ziel van Mijn inzettingen gewalgd had.
60 Of: van hen.
61 Of: van hen.
62 Hebr. ongerechtigheid, als vers 41. verwijsteksten
 
44 En 63hierenboven is dit ook: Als zij in het land hunner vijanden zullen zijn, ozal Ik hen niet verwerpen, noch van hen walgen, om een einde van hen te maken, vernietigende Mijn verbond met hen; want Ik ben de HEERE hun God.
63 Dat is, boven dat Ik hunner gedachtig zal zijn, als zij zich tot Mij bekeren zullen, zo is het dat Ik hen ook gedenken zal, als zij onder hun vijanden gevankelijk zullen zijn en nog in onboetvaardigheid steken zullen.
o Deut. 4:31. Rom. 11:1, 26, enz. verwijsteksten
 
45 Maar Ik zal hun 64ten beste gedenken aan het verbond 65der voorouders, die Ik uit Egypteland voor de ogen der heidenen uitgevoerd heb, opdat Ik hun tot een God ware; Ik ben de HEERE.
64 Hebr. voor henlieden. Vgl. Ps. 79:8. verwijsteksten
65 Of: der vorigen, dat is, dat Ik met de ouden, te weten hun voorvaderen, die Ik uit Egypteland leidde, gemaakt heb.
 
46 Dit zijn die inzettingen en die rechten en die wetten, dewelke de HEERE gegeven heeft tussen Zich en tussen de kinderen Israëls, op den berg Sinaï, door de hand van Mozes.

Einde Leviticus 26