Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Nadat God de afgoderij verboden en de onderhouding van Zijn sabbatten mitsgaders van den gehelen godsdienst bevolen heeft, vs. 1, enz. Doet Hij vele uitnemende beloften aan degenen die naar Zijn wet zouden leven, 3. Maar schrikkelijke dreigementen tegen de overtreders derzelve, 14. Belovende nochtans dengenen die zich bekeren zouden, genadig te zijn en alle weldaden te bewijzen, 40. Met een besluit tonende van Wien, aan wien, waar, en door wien deze wetten gegeven waren, 46. |
Zegen en vloek |
1 GIJ azult ulieden geen 1afgoden maken; noch gesneden beeld noch 2opgericht beeld zult gij u stellen, noch 3gebeelden steen in uw land zetten, om u daarvoor te buigen; want Ik ben de HEERE uw God. |
| a Ex. 20:4. Deut. 5:8; 16:22. Ps. 97:7.  |
| Ex. 20:4 Gij zult u geen gesneden beeld, noch enige gelijkenis maken, van hetgeen dat boven in den hemel is, noch van hetgeen dat onder op de aarde is, noch van hetgeen dat in de wateren onder de aarde is. Deut. 5:8 Gij zult u geen gesneden beeld maken noch enige gelijkenis, van wat boven in den hemel of wat onder op de aarde is, of wat in het water onder de aarde is. Deut. 16:22 Ook zult gij u geen opgericht beeld stellen, hetwelk de HEERE uw God haat. Ps. 97:7 Beschaamd moeten wezen allen die de beelden dienen, die zich op afgoden beroemen; buigt u neder voor Hem, alle gij goden. |
| 1 Zie Lev. 19 op vers 4.  |
| Lev. 19:4 (kt.) Gij zult u tot de afgoden niet keren en u geen gegoten goden maken; Ik ben de HEERE uw God. |
| 2 Het Hebreeuwse woord betekent al wat pilaarsgewijze opgericht of op enigen pilaar gesteld werd ter ere van de afgoden, Ex. 23:24. Deut. 16:22.  |
| Ex. 23:24 Gij zult u voor hun goden niet buigen, noch hen dienen, ook zult gij naar hun werken niet doen; maar gij zult ze geheel afbreken en hun opgerichte beelden gans vermorzelen. Deut. 16:22 Ook zult gij u geen opgericht beeld stellen, hetwelk de HEERE uw God haat. |
| 3 Hebr. steen des beelds of der afbeelding. |
|
2 Mijn sabbatten zult gij houden ben Mijn heiligdom zult gij 4vrezen; Ik ben de HEERE. |
| b Lev. 19:30.  |
| Lev. 19:30 Gij zult Mijn sabbatten houden en Mijn heiligdom zult gij vrezen; Ik ben de HEERE. |
| 4 Zie Lev. 19 op vers 30.  |
| Lev. 19:30 (kt.) Gij zult Mijn sabbatten houden en Mijn heiligdom zult gij vrezen; Ik ben de HEERE. |
|
3 cIndien gij in Mijn inzettingen wandelen, en Mijn geboden houden en die doen zult, |
| c Deut. 28:1, enz.  |
| Deut. 28:1 EN het zal geschieden, indien gij der stem des HEEREN uws Gods vlijtiglijk zult gehoorzamen, waarnemende te doen al Zijn geboden die ik u heden gebied, zo zal de HEERE uw God u hoog zetten boven alle volken der aarde. |
|
4 Zo zal Ik 5uw regens geven op hun tijd; en het land zal zijn inkomst geven en het geboomte des velds zal zijn vrucht geven. |
| 5 Die gij van node hebt, te weten den vroegen en spaden regen. |
|
5 En de 6dorstijd zal u reiken tot den wijnoogst, en de wijnoogst zal reiken tot den zaaitijd; en gij zult uw brood eten dtot 7verzadens toe en zult zeker in uw land wonen. |
| 6 De zin is, dat de oogst zo overvloedig zou zijn, dat zij al het graan niet zouden kunnen dorsen vóór den wijnoogst, en dat de wijnoogst ook zo overvloedig zou zijn, dat zij den wijn niet zouden kunnen kelderen vóór den zaaitijd; zodat zij door het werk zouden overvallen worden. |
| d Lev. 25:19.  |
| Lev. 25:19 En het land zal zijn vrucht geven en gij zult eten tot verzadens toe; en gij zult zeker daarin wonen. |
| 7 Alzo Lev. 25:19.  |
| Lev. 25:19 En het land zal zijn vrucht geven en gij zult eten tot verzadens toe; en gij zult zeker daarin wonen. |
|
6 Ook zal Ik vrede geven in het land, edat gij zult 8te slapen liggen en niemand zij die verschrikke; en Ik zal het boos gedierte uit het land doen ophouden en het zwaard 9zal door uw land niet doorgaan. |
| e Job 11:18, 19.  |
| Job 11:18 En gij zult vertrouwen, omdat er verwachting zijn zal; en gij zult graven, gerustelijk zult gij slapen. Job 11:19 En gij zult nederliggen en niemand zal u verschrikken, en velen zullen uw aangezicht smeken. |
| 8 Of: slapen of nederliggen. Alzo Gen. 19:4.  |
| Gen. 19:4 Eer zij zich te slapen legden, zo hebben de mannen dier stad, de mannen van Sódom, van den jongste tot den oudste toe, dat huis omsingeld; het ganse volk, van het uiterste einde af. |
| 9 Dat is, zal met geen oorlog gekweld worden. Alzo is het woord zwaard voor oorlog genomen Num. 14:3. 2 Sam. 12:10. Jes. 1:20. Ez. 30:4. Vgl. Gen. 27 de aant. op vers 40.  |
| Num. 14:3 En waarom brengt ons de HEERE naar dat land, dat wij door het zwaard vallen, en onze vrouwen en onze kinderkens ten roof worden? Zou het ons niet goed zijn naar Egypte weder te keren? 2 Sam. 12:10 Nu dan, het zwaard zal van uw huis niet afwijken tot in eeuwigheid, daarom dat gij Mij veracht hebt en de huisvrouw van Uría, den Hethiet, genomen hebt, dat zij u ter vrouw zij. Jes. 1:20 Maar indien gij weigert en wederspannig zijt, zo zult gij van het zwaard gegeten worden; want de mond des HEEREN heeft het gesproken. Ez. 30:4 En het zwaard zal komen in Egypte, en er zal grote smart zijn in Morenland, als de verslagenen zullen vallen in Egypte; want zij zullen derzelver menigte wegnemen, en haar fundamenten zullen verbroken worden. Gen. 27:40 (kt.) En op uw zwaard zult gij leven, en zult uw broeder dienen; doch het zal geschieden, als gij heersen zult, dan zult gij zijn juk van uw hals afrukken. |
|
7 En gij zult uw vijanden vervolgen, en zij zullen voor uw aangezicht 10door het zwaard vallen. |
| 10 Dat is, door den oorlog vergaan. Alzo in het volgende vers en Num. 14:3. 2 Sam. 3:29. Ps. 78:64. Jer. 20:4.  |
| Num. 14:3 En waarom brengt ons de HEERE naar dat land, dat wij door het zwaard vallen, en onze vrouwen en onze kinderkens ten roof worden? Zou het ons niet goed zijn naar Egypte weder te keren? 2 Sam. 3:29 Het blijve op het hoofd van Joab en op het ganse huis zijns vaders; en er worde van het huis van Joab niet afgesneden, die een vloed hebbe en melaats zij en zich aan den stok houde en door het zwaard valle en broodsgebrek hebbe. Ps. 78:64 Hun priesters vielen door het zwaard, en hun weduwen weenden niet. Jer. 20:4 Want zo zegt de HEERE: Zie, Ik stel u tot een schrik voor uzelven en voor al uw liefhebbers; die zullen vallen door het zwaard hunner vijanden, dat het uw ogen aanzien; en Ik zal gans Juda geven in de hand des konings van Babel, die hen naar Babel gevankelijk zal wegvoeren, en slaan hen met het zwaard. |
|
8 11fVijf uit u zullen honderd vervolgen en honderd uit u zullen tienduizend vervolgen; en uw vijanden zullen voor uw aangezicht door het zwaard vallen. |
| 11 Een zeker getal wordt hier gesteld voor een onzeker, als vss. 18, 26. Gen. 4:15, 24, enz. Num. 14:22. 1 Sam. 18:7. Job 5:19. De zin is hier, dat weinige Israëlieten velen hunner vijanden verslaan zouden.  |
| vers 18 En zo gij Mij tot deze dingen toe nog niet horen zult, Ik zal nog daartoe doen, om u zevenvoudig over uw zonden te tuchtigen. vers 26 Als Ik u den staf des broods zal gebroken hebben, dan zullen tien vrouwen uw brood in één oven bakken en zullen uw brood bij het gewicht wedergeven; en gij zult eten, maar niet verzadigd worden. Gen. 4:15 Doch de HEERE zeide tot hem: Daarom, al wie Kaïn doodslaat, zal zevenvoudig gewroken worden. En de HEERE stelde een teken aan Kaïn, opdat hem niet versloeg al wie hem vond. Gen. 4:24 Want Kaïn zal zevenvoudig gewroken worden, maar Lamech zeventigmaal zevenmaal. Num. 14:22 Want al de mannen die gezien hebben Mijn heerlijkheid en Mijn tekenen die Ik in Egypte en in de woestijn gedaan heb, en Mij nu tienmaal verzocht hebben en Mijn stem niet zijn gehoorzaam geweest; 1 Sam. 18:7 En de vrouwen spelende, antwoordden elkander en zeiden: Saul heeft zijn duizenden verslagen, maar David zijn tienduizenden. Job 5:19 In zes benauwdheden zal Hij u verlossen, en in de zevende zal u het kwaad niet aanroeren. |
| f Joz. 23:10.  |
| Joz. 23:10 Een enig man onder u zal er duizend jagen; want het is de HEERE uw God Zelf Die voor u strijdt, gelijk als Hij tot u gesproken heeft. |
|
9 En Ik zal 12Mij tot u wenden en zal u vruchtbaar maken en u vermenigvuldigen, en Mijn verbond zal Ik met u bevestigen. |
| 12 Of: op u het gezicht hebben, te weten, om u goed te doen. |
|
10 En gij zult het 13oude dat verouderd is, eten; 14en het oude zult gij 15vanwege het nieuwe uitbrengen. |
| 13 Versta dit van de vruchten die men lang bewaren kan, blijvende smakelijk en bekwaam tot voeding. |
| 14 Dat is, zulken overvloed zal Ik geven, dat de oude vruchten uit de schuren nog niet zullen geruimd noch verteerd zijn, als de nieuwe daarin zullen moeten gebracht of verzameld worden. |
| 15 Hebr. van het aangezicht des, enz. |
|
11 gEn Ik zal Mijn 16tabernakel in het midden van u zetten, en Mijn ziel zal van u niet 17walgen. |
| g Ez. 37:26. 2 Kor. 6:16.  |
| Ez. 37:26 En Ik zal een verbond des vredes met hen maken; het zal een eeuwig verbond met hen zijn; en Ik zal hen inzetten en zal hen vermenigvuldigen, en Ik zal Mijn heiligdom in het midden van hen zetten tot in eeuwigheid. 2 Kor. 6:16 Of wat samenvoeging heeft de tempel Gods met de afgoden? Want gij zijt de tempel des levenden Gods, gelijkerwijs God gezegd heeft: Ik zal in hen wonen en Ik zal onder hen wandelen, en Ik zal hun God zijn, en zij zullen Mij een volk zijn. |
| 16 Dat is, Ik wil maken dat Mijn genade en woord en godsdienst u steeds bijblijven zal, opdat Ik uw God blijve en gij Mijn volk. Vgl. het volgende vers. |
| 17 Het Hebreeuwse woord betekent iets met grote verfoeiing verwerpen en een afkering daarvan hebben. Alzo vss. 15, 30, 43, 44.  |
| vers 15 En zo gij Mijn inzettingen zult smadelijk verwerpen en zo uw ziel van Mijn rechten zal walgen, dat gij niet doet al Mijn geboden, om Mijn verbond te vernietigen, vers 30 En Ik zal uw hoogten verderven en uw zonnebeelden uitroeien en zal uw dode lichamen op de dode lichamen uwer drekgoden werpen; en Mijn ziel zal van u walgen. vers 43 Als het land om hunnentwil zal verlaten zijn geweest en aan zijn sabbatten een welgevallen gehad hebben, wanneer het om hunnentwil verwoest was, en zij aan de straf hunner ongerechtigheid een welgevallen zullen gehad hebben; daarom, en omdat zij Mijn rechten hadden verworpen en hun ziel van Mijn inzettingen gewalgd had. vers 44 En hierenboven is dit ook: Als zij in het land hunner vijanden zullen zijn, zal Ik hen niet verwerpen, noch van hen walgen, om een einde van hen te maken, vernietigende Mijn verbond met hen; want Ik ben de HEERE hun God. |
|
12 En Ik zal in het midden van u 18wandelen 19en zal u tot een God zijn, en gij zult Mij 20tot een volk zijn. |
| 18 Te weten, om u in het geestelijke te onderwijzen, te heiligen en te geleiden ter eeuwige zaligheid; en in het lichamelijke met overvloed van gezondheid, vruchtbaarheid, rijkdom en vrede te zegenen. |
| 19 Zie Gen. 17 op vers 7. Ez. 11:20.  |
| Gen. 17:7 (kt.) En Ik zal Mijn verbond oprichten tussen Mij en tussen u en tussen uw zaad na u in hun geslachten, tot een eeuwig verbond, om u te zijn tot een God en uw zaad na u. Ez. 11:20 Opdat zij wandelen in Mijn inzettingen, en Mijn rechten bewaren en dezelve doen; en zij zullen Mij tot een volk zijn, en Ik zal hun tot een God zijn. |
| 20 Dat is, dat Ik uit genade door den beloofden Messias verlichten, rechtvaardigen en heiligen zal ter eeuwige zaligheid, 1 Kor. 1:30.  |
| 1 Kor. 1:30 Maar uit Hem zijt gij in Christus Jezus, Die ons geworden is wijsheid van God, en rechtvaardigheid en heiligmaking en verlossing; |
|
13 Ik ben de HEERE uw God, Die u uit het land der Egyptenaars uitgevoerd heb, opdat gij hun slaven niet zoudt zijn; en Ik heb de 21disselbomen van uw juk verbroken en heb u doen 22rechtop gaan. |
| 21 De disselboom aan een wagen is het middelhout, waaraan de paarden tezamen vastgemaakt zijn; of versta de banden en zelen, waarmede zij aan den disselboom vastgemaakt en gebonden worden. Hierbij wordt vergeleken de dienstbaarheid die de Israëlieten als een juk in Egypte moesten dragen. Zie deze en gelijke manier van spreken Jer. 27:2, 8; 28:2, 13, 14. Insgelijks Nah. 1:13.  |
| Jer. 27:2 Alzo zeide de HEERE tot mij: Maak u banden en jukken, en doe die aan uw hals. Jer. 27:8 En het zal geschieden, het volk en het koninkrijk die hem, Nebukadnézar, den koning van Babel, niet zullen dienen, en dat zijn hals niet zal geven onder het juk des konings van Babel; over datzelve volk zal Ik, spreekt de HEERE, bezoeking doen door het zwaard en door den honger en door de pestilentie, totdat Ik hen zal verteerd hebben door zijn hand. Jer. 28:2 Zo spreekt de HEERE der heirscharen, de God Israëls, zeggende: Ik heb het juk van den koning van Babel verbroken. Jer. 28:13 Ga heen en spreek tot Hanánja, zeggende: Zo zegt de HEERE: Houten jukken hebt gij verbroken; nu zult gij in plaats van die ijzeren jukken maken. Jer. 28:14 Want zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: Ik heb een ijzeren juk gedaan aan den hals van al deze volken, om Nebukadnézar, den koning van Babel, te dienen, en zij zullen hem dienen; ja, Ik heb hem ook het gedierte des velds gegeven. Nah. 1:13 Maar nu zal Ik zijn juk van u breken, en zal uw banden verscheuren. |
| 22 Hebr. met oprichting; dat is, met opgerichten hals, komende uit een gerust, welverzekerd en mannelijk gemoed. |
|
14 hMaar indien gij Mij niet zult horen, en al deze geboden niet zult doen, |
| h Deut. 28:15. Klgld. 2:17. Mal. 2:2.  |
| Deut. 28:15 Daarentegen zal het geschieden, indien gij der stem des HEEREN uws Gods niet zult gehoorzaam zijn om waar te nemen dat gij doet al Zijn geboden en Zijn inzettingen, die ik u heden gebied, zo zullen al deze vloeken over u komen en u treffen. Klgld. 2:17 Ain. De HEERE heeft gedaan wat Hij gedacht had, Hij heeft Zijn woord vervuld dat Hij bevolen had van oude dagen; Hij heeft afgebroken en niet gespaard; en Hij heeft den vijand over u verblijd, Hij heeft den hoorn uwer tegenpartijders verhoogd. Mal. 2:2 Indien gij het niet zult horen, en indien gij het niet zult ter harte nemen, om Mijn Naam eer te geven, zegt de HEERE der heirscharen, zo zal Ik den vloek onder u zenden, en Ik zal uw zegeningen vervloeken; ja, Ik heb ook alrede elkeen derzelve vervloekt, omdat gij het niet ter harte neemt. |
|
15 En zo gij Mijn inzettingen zult smadelijk verwerpen en zo uw ziel van Mijn rechten zal walgen, dat gij niet doet al Mijn geboden, om Mijn verbond 23te vernietigen, |
| 23 Dat is, te maken dat het krachteloos zij, en dat Ik Mijn beloften niet volbrenge, om uw ongeloof en ongehoorzaamheid. Alzo Jes. 24:5.  |
| Jes. 24:5 Want het land is bevlekt vanwege zijn inwoners; want zij overtreden de wetten, zij veranderen de inzetting, zij vernietigen het eeuwig verbond. |
|
16 Dit zal Ik u ook doen, dat Ik 24over u stellen zal verschrikking, tering en koorts, die 25de ogen verteren en de ziel pijnigen; gij zult ook uw zaad tevergeefs zaaien en uw vijanden zullen dat opeten. |
| 24 Te weten als oversten, die over u als strenge rechters heersende, u straffen en plagen zullen, om Mijn rechtvaardige oordelen tegen u uit te voeren. Vgl. deze manier van spreken met een andere gelijke 2 Kon. 8:1 en zie aldaar de aant.  |
| 2 Kon. 8:1 ELÍSA nu had gesproken tot die vrouw welker zoon hij levend gemaakt had, zeggende: Maak u op en ga heen, gij en uw huisgezin, en verkeer als vreemdeling waar gij verkeren kunt; want de HEERE heeft een honger geroepen, die ook in het land zeven jaren komen zal. |
| 25 Zie 1 Sam. 2:33.  |
| 1 Sam. 2:33 Doch de man dien Ik u niet zal uitroeien van Mijn altaar, zou zijn om uw ogen te verteren en om uw ziel te bedroeven; en al de menigte uws huizes zal sterven, mannen geworden zijnde. |
|
17 Daartoe zal Ik Mijn 26aangezicht tegen ulieden zetten, dat gij geslagen zult worden voor het aangezicht uwer vijanden; en uw haters zullen over u heerschappij hebben, en igij zult vlieden als u niemand vervolgt. |
| 26 Zie Lev. 17 op vers 10.  |
| Lev. 17:10 (kt.) En eenieder uit het huis Israëls en uit de vreemdelingen die in het midden van hen als vreemdelingen verkeren, die enig bloed zal gegeten hebben, tegen diens ziel die dat bloed zal gegeten hebben, zal Ik Mijn aangezicht zetten en zal die uit het midden haars volks uitroeien. |
| i Spr. 28:1.  |
| Spr. 28:1 DE goddelozen vlieden daar geen vervolger is, maar elke rechtvaardige is moedig als een jonge leeuw. |
|
18 En 27zo gij Mij tot deze dingen toe nog niet horen zult, Ik zal nog daartoe doen, om u 28zevenvoudig over uw zonden te tuchtigen. |
| 27 Dat is, als Ik zo ver met Mijn straffen zal voortgegaan zijn en gij door dezelve nog tot Mijn gehoorzaamheid niet zult bewogen worden. |
| 28 Zie op vers 8.  |
| vers 8 (kt.) Vijf uit u zullen honderd vervolgen en honderd uit u zullen tienduizend vervolgen; en uw vijanden zullen voor uw aangezicht door het zwaard vallen. |
|
19 Want Ik zal 29de hovaardigheid uwer kracht verbreken, en zal uw hemel 30als ijzer maken en uw aarde 31als koper. |
| 29 Dat is, de sterkte waarover gij hovaardig zijt. |
| 30 Dat is, droog, zonder regen te geven. |
| 31 Dat is, hard en onvruchtbaar. |
|
20 32En uw macht zal ijdellijk verdaan worden; en uw land zal zijn inkomst niet geven en het geboomte des lands zal zijn vrucht niet geven. |
| 32 Dat is, gij zult arbeiden met lichaam, met ziel en met al uw middelen, om u te helpen; maar het zal alles ijdele en vergeefse arbeid wezen. |
|
21 En zo gij met Mij 33in tegenheid wandelen zult en Mij niet zult willen horen, zo zal Ik over u, naar uw zonden, zevenvoudig slagen toedoen. |
| 33 Dat is, met opzet en moedwil u tegen Mij stellen, of Mij als tegenpartijders bejegenen, recht (als men zegt) tegen Mij wilt aangaan; verachtende Mijn geboden, omdat gij tegen dezelve doorgaans moedwilliglijk zult zondigen. Anders: lichtvaardiglijk, roekelooslijk, zonder zorg of achterdocht, omdat zij zichzelven zullen wijsmaken dat hun wel of kwalijk varen niet van Mij komt, maar bijgeval, en daarom Mij den behoorlijken eerbied en gehoorzaamheid zullen weigeren. Het woordje in wordt hier en vers 23 ingevoegd uit vss. 24, 40, 41.  |
| vers 23 Indien gij nog door deze dingen Mij niet getuchtigd zult zijn, maar met Mij in tegenheid wandelen, vers 24 Zo zal Ik ook met u in tegenheid wandelen, en Ik zal u ook zevenvoudig over uw zonden slaan. vers 40 Dan zullen zij hun ongerechtigheid belijden en de ongerechtigheid hunner vaderen, met hun overtredingen waarmede zij tegen Mij overtreden hebben, en ook dat zij met Mij in tegenheid gewandeld hebben, vers 41 Dat Ik ook met hen in tegenheid gewandeld en hen in het land hunner vijanden gebracht zal hebben. Zo dan hun onbesneden hart gebogen wordt en zij dan aan de straf hunner ongerechtigheid een welgevallen hebben, |
|
22 Want Ik zal onder u zenden het gedierte des velds, hetwelk 34u beroven en uw vee uitroeien en u verminderen zal; en uw 35wegen zullen woest worden. |
| 34 Te weten van uw kinderen. Zie Ez. 5:17.  |
| Ez. 5:17 Ja, honger en boos gedierte, die u van kinderen beroven zullen, zal Ik over u zenden; ook zal pestilentie en bloed onder u omgaan, en het zwaard zal Ik over u brengen; Ik, de HEERE, heb het gesproken. |
| 35 Te weten, die in uw landen zijn, die niemand zal durven gebruiken, uit vrees voor het wild, verslindend gedierte. |
|
23 Indien gij nog door deze dingen Mij niet getuchtigd zult zijn, maar met Mij 36in tegenheid wandelen, |
| 36 Zie op vers 21.  |
| vers 21 (kt.) En zo gij met Mij in tegenheid wandelen zult en Mij niet zult willen horen, zo zal Ik over u, naar uw zonden, zevenvoudig slagen toedoen. |
|
24 Zo zal Ik ook kmet u 37in tegenheid wandelen, en Ik zal u ook zevenvoudig over uw zonden slaan. |
| k 2 Sam. 22:27. Ps. 18:27.  |
| 2 Sam. 22:27 Bij den reine houdt Gij U rein, maar bij den verkeerde houdt Gij U verdraaid. Ps. 18:27 Bij den reine houdt Gij U rein, maar bij den verkeerde bewijst Gij U een Worstelaar. |
| 37 Dat is, u met Mijn rechtvaardige straffen en oordelen tegenkomen. Anders: in of bij geval, te weten, als Die geen zorg meer voor u zal dragen om u wel te doen. Maar zo zal Ik met u handelen, dat alle plagen u als bij ongeluk zullen schijnen te overvallen. Vgl. Ps. 18:27.  |
| Ps. 18:27 Bij den reine houdt Gij U rein, maar bij den verkeerde bewijst Gij U een Worstelaar. |
|
25 Want Ik zal een zwaard over u brengen, dat de 38wrake des verbonds wreken zal, zodat gij in uw steden vergaderd zult worden; dan zal Ik de pest in het midden van u zenden en gij zult in de hand des vijands overgegeven worden. |
| 38 Dat is, de straf die gij verdiend zult hebben, omdat gij door uw afval en ongehoorzaamheid Mijn verbond zult krachteloos gemaakt hebben. Zie vers 15.  |
| vers 15 En zo gij Mijn inzettingen zult smadelijk verwerpen en zo uw ziel van Mijn rechten zal walgen, dat gij niet doet al Mijn geboden, om Mijn verbond te vernietigen, |
|
26 Als Ik u den 39staf des broods zal gebroken hebben, dan zullen tien vrouwen uw brood 40in één oven bakken en zullen uw brood 41bij het gewicht wedergeven; en gij zult eten, maar niet verzadigd worden. |
| 39 Dat is, de kracht van allerlei spijze om te voeden, en voornamelijk van het brood, waarop het leven van den mens door den zegen des Heeren steunt, gelijk een zwak lichaam op een staf is steunende. Zie deze manier van spreken ook Ez. 4:16.  |
| Ez. 4:16 Daarna zeide Hij tot mij: Gij mensenkind, zie, Ik breek den staf des broods in Jeruzalem, en zij zullen het brood met gewicht en met kommer eten, en het water met zekere maat en met verbaasdheid drinken; |
| 40 De zin is, dat er zulke schaarsheid van brood zal wezen, dat één oven voor vele vrouwen genoeg zal zijn om voor vele huisgezinnen te bakken, waar anders een huisgezin naar zijn grootte dikwijls wel een oven alleen behoeven zou. |
| 41 Dat is, het brood zal zijn gewicht hebben, maar niet zijn kracht naar het gewicht. |
|
27 Als gij ook hierom Mij niet horen zult, maar met Mij wandelen zult in tegenheid, |
28 Zo zal Ik ook met u 42in heetgrimmige tegenheid wandelen, en Ik zal u ook zevenvoudig over uw zonden tuchtigen. |
| 42 Hebr. in hittige gramschap der tegenheid of ontmoeting. |
|
29 lWant gij zult het vlees uwer zonen eten, en het vlees uwer dochters zult gij eten. |
| l Deut. 28:53. 2 Kon. 6:28. Klgld. 4:10.  |
| Deut. 28:53 En gij zult eten de vrucht uws buiks, het vlees uwer zonen en uwer dochters, die u de HEERE uw God gegeven zal hebben; in de belegering en in de benauwing, waarmede uw vijanden u zullen benauwen. 2 Kon. 6:28 Voorts zeide de koning tot haar: Wat is u? En zij zeide: Deze vrouw heeft tot mij gezegd: Geef uw zoon, dat wij hem heden eten, en morgen zullen wij mijn zoon eten. Klgld. 4:10 Jod. De handen der barmhartige vrouwen hebben haar kinderen gekookt; zij zijn haar tot spijze geworden in de verbreking der dochter mijns volks. |
|
30 En Ik zal uw 43hoogten verderven en muw 44zonnebeelden uitroeien en zal uw dode lichamen op de 45dode lichamen uwer 46drekgoden werpen; en Mijn ziel zal van u walgen. |
| 43 Versta hoge plaatsen als bergen en heuvels, op dewelke men aan de afgoden offerande deed; of de hoge timmeringen der altaren. Zie van deze ook Num. 33:52. Ez. 6:3.  |
| Num. 33:52 Zo zult gij alle inwoners des lands voor uw aangezicht uit de bezitting verdrijven en al hun beeltenissen verderven; ook zult gij al hun gegoten beelden verderven en al hun hoogten verdelgen. Ez. 6:3 En zeg: Gij bergen Israëls, hoort het woord des Heeren HEEREN; zo zegt de Heere HEERE tot de bergen en tot de heuvelen, tot de beken en tot de dalen: Zie, Ik, Ik breng over u het zwaard, en Ik zal uw hoogten verderven. |
| m 2 Kron. 34:7.  |
| 2 Kron. 34:7 Brak hij ook de altaren af en de bossen, en de gesneden beelden stampte hij, die vergruizende, en al de zonnebeelden hieuw hij af in het ganse land Israëls; daarna keerde hij weder naar Jeruzalem. |
| 44 Het Hebreeuwse woord betekent beelden die hun naam hadden van hittigheid en warmte, of (zo men meent) omdat zij in de zon tentoon stonden. Anderen verstaan de huizen en altaren die ter ere van de zon opgericht waren. Of op welke het vuur als een god werd geëerd. Zie van deze beelden ook 2 Kron. 14:5. Ez. 6:4, enz.  |
| 2 Kron. 14:5 Hij nam ook weg uit alle steden van Juda de hoogten en de zonnebeelden; en het koninkrijk was voor hem stil. Ez. 6:4 Daartoe zullen uw altaren verwoest en uw zonnebeelden verbroken worden; en Ik zal uw verslagenen nedervellen voor het aangezicht uwer drekgoden. |
| 45 Alzo noemt Hij de afgebroken stukken der afgoden en de rompen derzelve, dewelke gelijk zij verachtelijk daarheen zouden geworpen worden, alzo zouden ook de lichamen der afgodendienaren veracht en der begraving niet waardig gehouden worden. |
| 46 Hebr. drekken, dat is, welke van God niet anders dan mensendrek geacht worden; en die eenieder daarom billijk als stinkenden drek behoorde te verfoeien. En de beelden der afgoden worden dikwijls aldus genoemd, om ons van afgoderij, als van een afschuwelijke vuilheid, de walg te maken. Zie Deut. 29:17. 1 Kon. 15:12. 2 Kon. 17:12; 21:11. Jer. 50:2. Ez. 6:6; 14:3; 20:7, enz.  |
| Deut. 29:17 En gij hebt gezien hun verfoeiselen en hun drekgoden, hout en steen, zilver en goud, die bij hen waren. 1 Kon. 15:12 Want hij nam weg de schandjongens uit het land, en deed weg al de drekgoden die zijn vaders gemaakt hadden. 2 Kon. 17:12 En zij hadden de drekgoden gediend, waarvan de HEERE tot hen gezegd had: Gij zult deze zaak niet doen. 2 Kon. 21:11 Dewijl Manasse, de koning van Juda, deze gruwelen gedaan heeft, erger doende dan al wat de Amorieten gedaan hebben die vóór hem geweest zijn, ja, ook Juda door zijn drekgoden heeft doen zondigen, Jer. 50:2 Verkondigt onder de heidenen en doet horen, en werpt een banier op, laat horen, verbergt het niet; zegt: Babel is ingenomen, Bel is beschaamd, Meródach is verpletterd, haar afgoden zijn beschaamd, haar drekgoden zijn verpletterd. Ez. 6:6 In al uw woningen zullen de steden verwoest en de hoogten tot wildernis worden, opdat uw altaren woest en eenzaam zijn, en uw drekgoden verbroken worden en ophouden, en uw zonnebeelden afgehouwen en uw werken uitgedelgd worden. Ez. 14:3 Mensenkind, deze mannen hebben hun drekgoden in hun hart opgezet en hebben den aanstoot hunner ongerechtigheid recht voor hun aangezichten gesteld; word Ik dan ernstiglijk van hen gevraagd? Ez. 20:7 En Ik zeide tot hen: Eenieder werpe de verfoeiselen zijner ogen weg, en verontreinigt ulieden niet met de drekgoden van Egypte; Ik, de HEERE, ben uw God. |
|
31 En Ik zal uw steden een woestijn maken en uw 47heiligdommen verwoesten; en Ik zal uw 48lieflijken reuk niet rieken. |
| 47 Versta den tempel, die ook alzo in het meervoud genoemd wordt Ez. 21:2. De reden is, omdat dezelve vele delen had, te weten het allerheiligste, het heilige en de voorhoven.  |
| Ez. 21:2 Mensenkind, zet uw aangezicht tegen Jeruzalem, en drup tegen de heiligdommen, en profeteer tegen het land van Israël, |
| 48 Te weten, die van uw offerande komt; dat is, uw offers zullen Mij niet aangenaam zijn. Vgl. Gen. 8:21. Jes. 1:11, 12, 13, enz.  |
| Gen. 8:21 En de HEERE rook dien lieflijken reuk, en de HEERE zeide in Zijn hart: Ik zal voortaan den aardbodem niet meer vervloeken om des mensen wil, want het gedichtsel van des mensen hart is boos van zijn jeugd aan; en Ik zal voortaan niet meer al het levende slaan, gelijk als Ik gedaan heb. Jes. 1:11 Waartoe zal Mij zijn de veelheid uwer slachtoffers? zegt de HEERE; Ik ben zat van de brandoffers der rammen en van het smeer der vette beesten, en heb geen lust aan het bloed der varren, noch der lammeren, noch der bokken. Jes. 1:12 Wanneer gijlieden voor Mijn aangezicht komt te verschijnen, wie heeft zulks van uw hand geëist, dat gij Mijn voorhoven betreden zoudt? Jes. 1:13 Brengt niet meer vergeefs offer, het reukwerk is Mij een gruwel; de nieuwe maanden en sabbatten en
het bijeenroepen der vergaderingen vermag Ik niet, het is ongerechtigheid, zelfs de verbodsdagen. |
|
32 Ja, Ik zal dat land verwoesten, dat uw vijanden die 49daarin zullen wonen, zich daarover ontzetten zullen. |
| 49 Te weten, als gij daaruit verdreven zult zijn. Zie het volgende vers. |
|
33 Daartoe zal Ik u onder de heidenen verstrooien en een zwaard achter u uittrekken, en uw land zal woest en uw steden zullen een woestijn zijn. |
34 Dan zal het land aan zijn nsabbatten 50een welgevallen hebben, al de dagen der verwoesting, en gij zult in het land uwer vijanden zijn; dan zal het land rusten en aan zijn sabbatten een welgevallen hebben. |
| n Lev. 25:2.  |
| Lev. 25:2 Spreek tot de kinderen Israëls en zeg tot hen: Wanneer gij zult gekomen zijn in dat land dat Ik u geve, dan zal dat land rusten, een sabbat den HEERE. |
| 50 Dat is, het land zal zijn rust hebben, dewelke gij hetzelve zult geweigerd hebben, tegen Mijn wet Lev. 25:4. Zie het volgende vers.  |
| Lev. 25:4 Doch in het zevende jaar zal voor het land een sabbat der rust zijn, een sabbat den HEERE; uw akker zult gij niet bezaaien en uw wijngaard niet besnijden. |
|
35 Al de dagen der verwoesting zal het rusten, overmits het niet rustte in uw sabbatten, als gij daarin woondet. |
36 En aangaande de overgeblevenen onder u, 51Ik zal in hun hart een weekheid in de landen hunner vijanden laten komen; zodat het geruis van een gedreven blad hen jagen zal, en zij zullen vlieden 52zoals men vliedt voor een zwaard, en zullen vallen, daar niemand is die jaagt. |
| 51 Dat is, Ik zal hun allen moed en courage benemen, en een vrees aanjagen dat zij zonder nood zullen verschrikt worden. |
| 52 Hebr. de vlucht eens zwaards. |
|
37 En zij zullen 53de een op den ander als voor het zwaard vallen, daar niemand is die jaagt; en gij zult voor het aangezicht uwer vijanden 54niet kunnen bestaan. |
| 53 Hebr. de man op zijn broeder. |
| 54 Hebr. voor u zal niet zijn of gij zult niet hebben de bestendigheid of opstanding of kracht om u op te richten. |
|
38 Maar gij zult omkomen onder de heidenen, en het land uwer vijanden zal u verteren. |
39 En de overgeblevenen onder u zullen om hun ongerechtigheid in de landen uwer vijanden uitteren; ja, ook 55om de ongerechtigheden hunner vaderen zullen zij met hen uitteren. |
| 55 Te weten, die zij zullen nagevolgd hebben. Zie Gods dreigement Ex. 20:5.  |
| Ex. 20:5 Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen; want Ik, de HEERE uw God, ben een ijverig God, Die de misdaad der vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde en aan het vierde lid dergenen die Mij haten; |
Bekering en vergeving |
40 Dan zullen zij hun ongerechtigheid belijden en de ongerechtigheid hunner vaderen, met hun overtredingen waarmede zij tegen Mij overtreden hebben, en ook dat zij met Mij in tegenheid gewandeld hebben, |
41 56Dat Ik ook met hen in tegenheid gewandeld en hen in het land hunner vijanden gebracht zal hebben. Zo dan hun 57onbesneden hart gebogen wordt en zij dan aan de 58straf hunner ongerechtigheid 59een welgevallen hebben, |
| 56 Anders: Ja, Ik zal met hen in tegenheid wandelen en hen in het land hunner vijanden brengen. Immers dan zal hun onbesneden hart, enz. En Ik zal, enz. |
| 57 Dat is, onboetvaardig, moedwillig, en de zonde van zich niet wegwerpende, maar die bij zich behoudende en voedende. Alzo Jer. 9:26. Ez. 44:7. Hand. 7:51.  |
| Jer. 9:26 Over Egypte en over Juda en over Edom en over de kinderen Ammons en over Moab, en over allen die aan de hoeken afgekort zijn, die in de woestijn wonen; want al de heidenen hebben de voorhuid, maar het ganse huis Israëls heeft de voorhuid des harten. Ez. 44:7 Dewijl gijlieden vreemden hebt ingebracht, onbesnedenen van hart en onbesnedenen van vlees, om in Mijn heiligdom te zijn, om dat te ontheiligen, te weten Mijn huis; als gij Mijn brood, het vette en het bloed offerdet, en zij Mijn verbond verbraken, nevens al uw gruwelen. Hand. 7:51 Gij hardnekkigen en onbesnedenen van hart en oren, gij wederstaat altijd den Heiligen Geest; gelijk uw vaders, alzo ook gij. |
| 58 Hebr. ongerechtigheid. Zie Lev. 5 op vers 1.  |
| Lev. 5:1 (kt.) ALS nu een mens zal gezondigd hebben, dat hij gehoord heeft een stem des vloeks, waarvan hij getuige is, hetzij dat hij het gezien of geweten heeft; indien hij het niet te kennen geeft, zo zal hij zijn ongerechtigheid dragen. |
| 59 Dat is, zo zij recht bekennen de straf vanwege hun zonden verdiend te hebben en dienvolgens zich van harte bekeren. |
|
42 Dan zal Ik gedenken aan Mijn verbond met Jakob, en ook aan Mijn verbond met Izak en ook aan Mijn verbond met Abraham zal Ik gedenken, en aan het land zal Ik gedenken; |
43 Als het land om 60hunnentwil zal verlaten zijn geweest en aan zijn sabbatten een welgevallen gehad hebben, wanneer het 61om hunnentwil verwoest was, en zij aan de 62straf hunner ongerechtigheid een welgevallen zullen gehad hebben; daarom, en omdat zij Mijn rechten hadden verworpen en hun ziel van Mijn inzettingen gewalgd had. |
| 60 Of: van hen. |
| 61 Of: van hen. |
| 62 Hebr. ongerechtigheid, als vers 41.  |
| vers 41 Dat Ik ook met hen in tegenheid gewandeld en hen in het land hunner vijanden gebracht zal hebben. Zo dan hun onbesneden hart gebogen wordt en zij dan aan de straf hunner ongerechtigheid een welgevallen hebben, |
|
44 En 63hierenboven is dit ook: Als zij in het land hunner vijanden zullen zijn, ozal Ik hen niet verwerpen, noch van hen walgen, om een einde van hen te maken, vernietigende Mijn verbond met hen; want Ik ben de HEERE hun God. |
| 63 Dat is, boven dat Ik hunner gedachtig zal zijn, als zij zich tot Mij bekeren zullen, zo is het dat Ik hen ook gedenken zal, als zij onder hun vijanden gevankelijk zullen zijn en nog in onboetvaardigheid steken zullen. |
| o Deut. 4:31. Rom. 11:1, 26, enz.  |
| Deut. 4:31 Want de HEERE uw God is een barmhartig God; Hij zal u niet verlaten, noch u verderven; en Hij zal het verbond uwer vaderen, dat Hij hun gezworen heeft, niet vergeten. Rom. 11:1 IK zeg dan: Heeft God Zijn volk verstoten? Dat zij verre; want ik ben ook een Israëliet, uit het zaad Abrahams, van den stam van Benjamin. Rom. 11:26 En alzo zal geheel Israël zalig worden; gelijk geschreven is: De Verlosser zal uit Sion komen en zal de goddeloosheden afwenden van Jakob; |
|
45 Maar Ik zal hun 64ten beste gedenken aan het verbond 65der voorouders, die Ik uit Egypteland voor de ogen der heidenen uitgevoerd heb, opdat Ik hun tot een God ware; Ik ben de HEERE. |
| 64 Hebr. voor henlieden. Vgl. Ps. 79:8.  |
| Ps. 79:8 Gedenk ons de vorige misdaden niet; haast U, laat Uw barmhartigheden ons voorkomen, want wij zijn zeer dun geworden. |
| 65 Of: der vorigen, dat is, dat Ik met de ouden, te weten hun voorvaderen, die Ik uit Egypteland leidde, gemaakt heb. |
|
46 Dit zijn die inzettingen en die rechten en die wetten, dewelke de HEERE gegeven heeft tussen Zich en tussen de kinderen Israëls, op den berg Sinaï, door de hand van Mozes. |