Statenvertaling.nl

sample header image

Leviticus 25 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Leviticus 25

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

1 VERDER sprak de HEERE tot Mozes aan den berg Sinaï, zeggende:
2 Spreek tot de kinderen Israëls en zeg tot hen: Wanneer gij zult gekomen zijn in dat land dat Ik u geve, dan zal dat land rusten, een sabbat den HEERE.
3 Zes jaren zult gij uw akker bezaaien en zes jaren uw wijngaard besnijden, en de inkomst daarvan inzamelen.
4 Doch in het zevende jaar zal voor het land een sabbat der rust zijn, een sabbat den HEERE; uw akker zult gij niet bezaaien en uw wijngaard niet besnijden.
5 Wat vanzelf van uw oogst zal gewassen zijn, zult gij niet inoogsten, en de druiven uwer afzondering zult gij niet afsnijden; het zal een jaar der rust voor het land zijn.
6 En de inkomst van den sabbat des lands zal voor u tot spijze zijn, voor u en voor uw knecht en voor uw dienstmaagd, en voor uw dagloner en voor uw bijwoner, die bij u als vreemdelingen verkeren;
7 Mitsgaders voor uw vee en voor het gedierte dat in uw land is, zal al de inkomst daarvan tot spijze zijn.
8 Gij zult u ook tellen zeven jaarweken, zevenmaal zeven jaren; zodat de dagen der zeven jaarweken u negen en veertig jaar zullen zijn.
9 Daarna zult gij in de zevende maand, op den tiende der maand, de bazuin des geklanks doen doorgaan; op den verzoendag zult gij de bazuin doen doorgaan in uw ganse land.
10 En gij zult dat vijftigste jaar heiligen en vrijheid uitroepen in het land voor al zijn inwoners; het zal u een jubeljaar zijn, en gij zult wederkeren eenieder tot zijn bezitting en zult wederkeren eenieder tot zijn geslacht.
11 Dit jubeljaar zal u het vijftigste jaar zijn; gij zult niet zaaien, noch inoogsten wat vanzelf daarin zal gewassen zijn, noch ook de druiven der afzonderingen in hetzelve afsnijden.
12 Want dat is het jubeljaar, het zal u heilig zijn; gij zult uit het veld de inkomst daarvan eten.
13 Op dat jubeljaar zult gij ieder wederkeren tot zijn bezitting.
14 Daarom, wanneer gij aan uw naaste wat veilbaars verkopen of uit de hand uws naasten kopen zult, dat niemand de een den ander verdrukke.
15 Naar het getal der jaren van het jubeljaar af, zult gij van uw naaste kopen, en naar het getal van de jaren der inkomsten zal hij het aan u verkopen.
16 Naar de veelheid der jaren zult gij zijn koop vermeerderen, en naar de weinigheid der jaren zult gij zijn koop verminderen; want hij verkoopt aan u het getal der inkomsten.
17 Dat dan niemand zijn naaste verdrukke; maar vreest voor uw God; want Ik ben de HEERE uw God.
18 En doet Mijn inzettingen en houdt Mijn rechten en doet dezelve; zo zult gij zeker wonen in het land.
19 En het land zal zijn vrucht geven en gij zult eten tot verzadens toe; en gij zult zeker daarin wonen.
20 En als gij zoudt zeggen: Wat zullen wij eten in het zevende jaar? Zie, wij zullen niet zaaien en onze inkomst niet inzamelen;
21 Zo zal Ik Mijn zegen gebieden over u in het zesde jaar, dat het de inkomst voor drie jaren zal voortbrengen.
22 Het achtste jaar nu zult gij zaaien en zult van de oude inkomst eten, tot het negende jaar toe; totdat zijn inkomst ingekomen is, zult gij het oude eten.
23 Het land ook zal niet voor altoos verkocht worden, want het land is Mijne; dewijl gij vreemdelingen en bijwoners bij Mij zijt.
24 Daarom zult gij, in het ganse land uwer bezitting, lossing voor het land toelaten.
25 Wanneer uw broeder zal verarmd zijn en iets van zijn bezitting verkocht zal hebben, zo zal zijn losser, die hem nabestaande is, komen en zal het verkochte zijns broeders lossen.
26 En wanneer iemand geen losser zal hebben, maar zijn hand bekomen en hij gevonden zal hebben zoveel genoeg is tot zijn lossing,
27 Dan zal hij de jaren zijner verkoping rekenen en het overschot zal hij den man wien hij het verkocht had, wederuitkeren, en zal weder tot zijn bezitting komen.
28 Maar indien zijn hand niet gevonden heeft wat genoeg is om aan hem wederuit te keren, zo zal zijn verkochte goed zijn in de hand van deszelfs koper tot het jubeljaar toe; maar in het jubeljaar zal het uitgaan en hij zal tot zijn bezitting wederkeren.
29 Insgelijks wanneer iemand een woonhuis in een bemuurde stad zal verkocht hebben, zo zal zijn lossing zijn totdat het jaar zijner verkoping volkomen zal zijn; in een vol jaar zal zijn lossing wezen.
30 Maar is het dat het niet gelost wordt tegen dat hem het gehele jaar zal vervuld zijn, zo zal dat huis hetwelk in die stad is die een muur heeft, voor altoos blijven aan hem die dat gekocht heeft, onder zijn geslachten; het zal in het jubeljaar niet uitgaan.
31 Doch de huizen der dorpen, die rondom geen muur hebben, zullen als het veld des lands gerekend worden; daarvoor zal lossing zijn, en zij zullen in het jubeljaar uitgaan.
32 Aangaande de steden der Levieten en de huizen der steden hunner bezitting, de Levieten zullen een eeuwige lossing hebben.
33 En als men onder de Levieten lossing zal gedaan hebben, zo zal de koop van het huis en van de stad zijner bezitting in het jubeljaar uitgaan; want de huizen van de steden der Levieten zijn hun bezitting in het midden van de kinderen Israëls.
34 Doch het veld van de voorstad hunner steden zal niet verkocht worden, want het is een eeuwige bezitting voor hen.
35 En als uw broeder zal verarmd zijn en zijn hand bij u wankelen zal, zo zult gij hem vasthouden, zelfs een vreemdeling en bijwoner, opdat hij bij u leve.
36 Gij zult geen woeker noch overwinst van hem nemen, maar gij zult vrezen voor uw God, opdat uw broeder bij u leve.
37 Uw geld zult gij hem niet op woeker geven, en gij zult uw spijze niet op overwinst geven.
38 Ik ben de HEERE uw God, Die u uit Egypteland gevoerd heb, om u het land Kanaän te geven, opdat Ik u tot een God zij.
39 Desgelijks wanneer uw broeder bij u zal verarmd zijn en zich aan u verkocht zal hebben, gij zult hem niet doen dienen den dienst van een slaaf;
40 Als een dagloner, als een bijwoner zal hij bij u zijn; tot het jubeljaar zal hij bij u dienen.
41 Dan zal hij van u uitgaan, hij en zijn kinderen met hem, en hij zal tot zijn geslacht wederkeren en tot de bezitting zijner vaderen wederkeren.
42 Want zij zijn Mijn dienstknechten, die Ik uit Egypteland uitgevoerd heb; zij zullen niet verkocht worden gelijk men een slaaf verkoopt.
43 Gij zult geen heerschappij over hem hebben met wreedheid, maar gij zult vrezen voor uw God.
44 Aangaande uw slaaf of uw slavin die gij zult hebben, die zullen van de volken zijn die rondom u zijn; van die zult gij een slaaf of slavin kopen.
45 Gij zult hen ook kopen van de kinderen der bijwoners die bij u als vreemdelingen verkeren, uit hen en uit hun geslachten die bij u zullen zijn, die zij in uw land zullen gewonnen hebben; en zij zullen u tot een bezitting zijn.
46 En gij zult u tot bezitters over hen stellen voor uw kinderen na u, opdat zij de bezitting erven; gij zult hen in eeuwigheid doen dienen; maar over uw broeders, de kinderen Israëls, een iegelijk over zijn broeder, gij zult over hem geen heerschappij hebben met wreedheid.
47 En wanneer de hand eens vreemdelings en bijwoners die bij u is, wat bekomen zal hebben, en uw broeder die bij hem is, verarmd zal zijn, dat hij zich aan den vreemdeling, den bijwoner die bij u is, of aan den stam van het geslacht des vreemdelings zal verkocht hebben:
48 Nadat hij zich zal verkocht hebben, zal er lossing voor hem zijn; een van zijn broederen zal hem lossen;
49 Of zijn oom of de zoon zijns ooms zal hem lossen, of die uit de naasten zijns vleses van zijn geslacht is, zal hem lossen; of heeft zijn hand wat bekomen, dat hij zichzelven losse.
50 En hij zal met zijn koper rekenen van dat jaar af dat hij zich aan hem verkocht heeft, tot het jubeljaar toe; alzo dat het geld zijner verkoping zal zijn naar het getal van de jaren; naar de dagen eens dagloners zal het met hem zijn.
51 Indien nog vele van die jaren zijn, naar die zal hij tot zijn lossing van het geld waarvoor hij gekocht is, wedergeven.
52 En indien er nog weinige van die jaren overgebleven zijn tot aan het jubeljaar, zo zal hij met hem rekenen; naar zijn jaren zal hij zijn lossing wedergeven.
53 Als een dagloner zal hij van jaar tot jaar bij hem zijn; men zal over hem geen heerschappij hebben met wreedheid voor uw ogen.
54 En is het dat hij hierdoor niet gelost wordt, zo zal hij in het jubeljaar uitgaan, hij en zijn kinderen met hem.
55 Want de kinderen Israëls zijn Mij tot dienstknechten; Mijn dienstknechten zijn zij, die Ik uit Egypteland uitgevoerd heb; Ik ben de HEERE uw God.

Einde Leviticus 25