Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Voorschriften voor een heilig leven |
1 VERDER sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: |
2 Spreek tot de ganse vergadering der kinderen Israëls en zeg tot hen: aGij zult heilig zijn, want Ik, de HEERE uw God, ben heilig. a Lev. 11:44; 20:7, 26. 1 Petr. 1:16.  |
a Lev. 11:44 Want Ik ben de HEERE uw God; daarom zult gij u heiligen en heilig zijn, dewijl Ik heilig ben; en gij zult uw ziel niet verontreinigen aan enig kruipend gedierte dat zich op aarde roert. Lev. 20:7 Daarom, heiligt u en weest heilig; want Ik ben de HEERE uw God. Lev. 20:26 En gij zult Mij heilig zijn, want Ik, de HEERE, ben heilig; en Ik heb u van de volken afgezonderd, opdat gij Mijne zoudt zijn. 1 Petr. 1:16 Daarom dat er geschreven is: Zijt heilig, want Ik ben heilig. |
3 bEenieder zal zijn moeder en zijn vader vrezen en cMijn sabbatten houden; Ik ben de HEERE uw God. b Ex. 20:12. c Ex. 31:13. Lev. 26:2.  |
b Ex. 20:12 Eer uw vader en uw moeder, opdat uw dagen verlengd worden in het land dat u de HEERE uw God geeft. c Ex. 31:13 Gij nu, spreek tot de kinderen Israëls, zeggende: Gij zult evenwel Mijn sabbatten onderhouden; want dit is een teken tussen Mij en tussen ulieden bij uw geslachten; opdat men wete dat Ik de HEERE ben, Die u heiligt. Lev. 26:2 Mijn sabbatten zult gij houden en Mijn heiligdom zult gij vrezen; Ik ben de HEERE. |
4 Gij zult u tot de afgoden niet keren en du geen gegoten goden maken; Ik ben de HEERE uw God. d Ex. 34:17.  |
d Ex. 34:17 Gij zult u geen gegoten goden maken. |
5 En wanneer gij een dankoffer den HEERE offeren zult, naar uw welgevallen zult gij dat offeren. |
6 eTen dage van uw offeren en des anderen daags zal het gegeten worden; maar wat tot op den derden dag overblijft, zal met het vuur verbrand worden. e Lev. 7:16.  |
e Lev. 7:16 En zo het slachtoffer zijner offerande een gelofte of vrijwillig offer is, dat zal ten dage als hij zijn offer offeren zal, gegeten worden; en het overgeblevene daarvan zal ook des anderen daags gegeten worden. |
7 En zo het op den derden dag enigszins gegeten wordt, het is een afgrijselijk ding, het zal niet aangenaam zijn. |
8 En zo wie dat eet, zal zijn ongerechtigheid dragen, omdat hij het heilige des HEEREN ontheiligd heeft; daarom zal dezelve ziel uit haar volken uitgeroeid worden. |
9 fAls gij ook den oogst uws lands inoogsten zult, gij zult den hoek uws velds niet ganselijk afoogsten, en wat van uw oogst op te zamelen is, niet opzamelen. f Lev. 23:22. Deut. 24:19.  |
f Lev. 23:22 Als gij nu den oogst uws lands zult inoogsten, gij zult in uw inoogsten den hoek des velds niet ganselijk afmaaien en de opzameling van uw oogst niet opzamelen; voor den arme en voor den vreemdeling zult gij ze laten; Ik ben de HEERE uw God. Deut. 24:19 Wanneer gij uw oogst op uw akker afgeoogst en een garf op den akker vergeten zult hebben, zo zult gij niet wederkeren om die op te nemen; voor den vreemdeling, voor den wees en voor de weduwe zal zij zijn; opdat u de HEERE uw God zegene in al het werk uwer handen. |
10 Insgelijks zult gij uw wijngaard niet nalezen en de afgevallen beziën van uw wijngaard niet opzamelen; den arme en den vreemdeling zult gij die overlaten; Ik ben de HEERE uw God. |
11 gGij zult niet stelen; en gij zult niet liegen, noch valselijk handelen, een iegelijk tegen zijn naaste. g Ex. 20:15.  |
g Ex. 20:15 Gij zult niet stelen. |
12 hEn gij zult niet valselijk bij Mijn Naam zweren; want gij zoudt den Naam uws Gods ontheiligen; Ik ben de HEERE. h Ex. 20:7. Deut. 5:11.  |
h Ex. 20:7 Gij zult den Naam des HEEREN uws Gods niet ijdellijk gebruiken; want de HEERE zal niet onschuldig houden die Zijn Naam ijdellijk gebruikt. Deut. 5:11 Gij zult den Naam des HEEREN uws Gods niet ijdellijk gebruiken, want de HEERE zal niet onschuldig houden dengene die Zijn Naam ijdellijk gebruikt. |
13 Gij zult uw naaste niet bedrieglijk verdrukken, noch beroven; des idagloners arbeidsloon zal bij u niet vernachten tot aan den morgen. i Deut. 24:14. Jak. 5:4.  |
i Deut. 24:14 Gij zult den armen en nooddruftigen dagloner niet verdrukken, die uit uw broederen is of uit uw vreemdelingen die in uw land en in uw poorten zijn. Jak. 5:4 Zie, het loon der werklieden die uw landen gemaaid hebben, hetwelk van u verkort is, roept; en het geschrei dergenen die geoogst hebben, is gekomen tot in de oren des Heeren Zebaoth. |
14 Gij zult den dove niet vloeken en voor het aangezicht des blinden geen aanstoot zetten; maar gij zult voor uw God vrezen; Ik ben de HEERE. |
15 Gij zult geen onrecht doen in het gericht; kgij zult het aangezicht des geringen niet aannemen noch het aangezicht des groten voortrekken; in gerechtigheid zult gij uw naaste richten. k Deut. 1:17; 16:19. Spr. 24:23.  |
k Deut. 1:17 Gij zult het aangezicht in het gericht niet kennen; gij zult den kleine zowel als den grote horen; gij zult niet vrezen voor iemands aangezicht, want het gericht, dat is Godes; doch de zaak die voor u te zwaar zal zijn, zult gij tot mij doen komen en ik zal ze horen. Deut. 16:19 Gij zult het gericht niet buigen; gij zult het aangezicht niet kennen; ook zult gij geen geschenk nemen, want het geschenk verblindt de ogen der wijzen en verkeert de woorden der rechtvaardigen. Spr. 24:23 Deze spreuken zijn ook van de wijzen. Het aangezicht in het gericht te kennen is niet goed. |
16 lGij zult niet wandelen als een achterklapper onder uw volken; gij zult niet staan tegen het bloed van uw naaste; Ik ben de HEERE. l Ex. 23:1.  |
l Ex. 23:1 GIJ zult geen vals gerucht opnemen; en stel uw hand niet bij den goddeloze om een getuige tot geweld te zijn. |
17 mGij zult uw broeder in uw hart niet haten; ngij zult uw naaste naarstiglijk berispen en zult de zonde in hem niet verdragen. m 1 Joh. 2:9, 11; 3:15. n Matth. 18:15. Luk. 17:3.  |
m 1 Joh. 2:9 Die zegt dat hij in het licht is, en zijn broeder haat, die is in de duisternis tot nog toe. 1 Joh. 2:11 Maar die zijn broeder haat, is in de duisternis en wandelt in de duisternis, en weet niet waar hij heen gaat; want de duisternis heeft zijn ogen verblind. 1 Joh. 3:15 Een iegelijk die zijn broeder haat, is een doodslager; en gij weet dat geen doodslager het eeuwige leven heeft in zich blijvende. n Matth. 18:15 Maar indien uw broeder tegen u gezondigd heeft, ga heen en bestraf hem tussen u en hem alleen; indien hij u hoort, zo hebt gij uw broeder gewonnen. Luk. 17:3 Wacht uzelven. En indien uw broeder tegen u zondigt, zo bestraf hem; en indien het hem leed is, zo vergeef het hem. |
18 oGij zult niet wreken, noch toorn behouden tegen de kinderen uws volks; maar pgij zult uw naaste liefhebben als uzelven; Ik ben de HEERE. o Matth. 5:39, 44. Luk. 6:27. Rom. 12:19. 1 Kor. 6:7. 1 Thess. 5:15. 1 Petr. 3:9. p Matth. 5:43; 22:39. Rom. 13:9. Gal. 5:14. Jak. 2:8.  |
o Matth. 5:39 Maar Ik zeg u, dat gij den boze niet wederstaat; maar zo wie u op de rechterwang slaat, keer hem ook de andere toe; Matth. 5:44 Maar Ik zeg u: Hebt uw vijanden lief; zegent hen die u vervloeken; doet wel dengenen die u haten; en bidt voor degenen die u geweld doen en die u vervolgen; Luk. 6:27 Maar Ik zeg ulieden die dit hoort: Hebt lief uw vijanden, doet wel dengenen die u haten. Rom. 12:19 Wreekt uzelven niet, beminden, maar geeft den toorn plaats; want er is geschreven: Mij komt de wrake toe; Ik zal het vergelden, zegt de Heere. 1 Kor. 6:7 Zo is er dan nu ganselijk gebrek onder u, dat gij met elkander rechtszaken hebt. Waarom lijdt gij niet liever ongelijk? Waarom lijdt gij niet liever schade? 1 Thess. 5:15 Ziet dat niemand kwaad voor kwaad iemand vergelde, maar jaagt allen tijd het goede na, zo jegens elkander als jegens allen. 1 Petr. 3:9 Vergeldt niet kwaad voor kwaad, of schelden voor schelden, maar zegent daarentegen; wetende dat gij daartoe geroepen zijt, opdat gij zegening zoudt beërven. p Matth. 5:43 Gij hebt gehoord dat er gezegd is: Gij zult uw naaste liefhebben en uw vijand zult gij haten. Matth. 22:39 En het tweede, aan dit gelijk, is: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelven. Rom. 13:9 Want dit: Gij zult geen overspel doen, gij zult niet doden, gij zult niet stelen, gij zult geen valse getuigenis geven, gij zult niet begeren, en zo er enig ander gebod is, wordt in dit woord als in een hoofdsom begrepen, namelijk in dit: Gij zult uw naaste liefhebben gelijk uzelven. Gal. 5:14 Want de gehele wet wordt in één woord vervuld, namelijk in dit: Gij zult uw naaste liefhebben gelijk uzelven. Jak. 2:8 Indien gij dan de koninklijke wet volbrengt, naar de Schrift: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelven, zo doet gij wel; |
19 Gij zult Mijn inzettingen houden; gij zult geen tweeërlei aard uwer beesten laten tezamen te doen hebben; quw akker zult gij niet met tweeërlei zaad bezaaien; en een kleed van tweeërlei stof, dooreenvermengd, zal aan u niet komen. q Deut. 22:9.  |
q Deut. 22:9 Gij zult uw wijngaard niet met tweeërlei bezaaien, opdat de volheid des zaads dat gij zult gezaaid hebben, en de inkomst des wijngaards niet ontheiligd worde. |
20 En wanneer een man door bijligging des zaads bij een vrouw zal gelegen hebben, die een dienstmaagd is, bij den man versmaad, en geenszins gelost is, en haar geen vrijheid is gegeven; die zullen gegeseld worden; zij zullen niet gedood worden, want zij was niet vrijgemaakt. |
21 En hij zal zijn schuldoffer den HEERE aan de deur van de tent der samenkomst brengen, een ram ten schuldoffer. |
22 En de priester zal met den ram des schuldoffers voor hem over zijn zonde die hij gezondigd heeft, voor het aangezicht des HEEREN verzoening doen; en hem zal vergeving geschieden van zijn zonde die hij gezondigd heeft. |
23 Als gij ook in dat land gekomen zult zijn en alle geboomte ter spijze geplant zult hebben, zo zult gij de voorhuid daarvan, deszelfs vrucht, besnijden; drie jaren zal het u onbesneden zijn, daarvan zal niet gegeten worden. |
24 Maar in het vierde jaar zal al zijn vrucht een heilig ding zijn, ter lofzegging voor den HEERE. |
25 En in het vijfde jaar zult gij deszelfs vrucht eten, om het inkomen van dien voor u te vermeerderen; Ik ben de HEERE uw God. |
26 Gij zult niets met het bloed eten; gij zult op geen vogelgeschrei acht geven, noch guichelarij plegen. |
27 rGij zult de hoeken uws hoofds niet rond afscheren; ook zult gij de hoeken uws baards niet verderven. r Lev. 21:5.  |
r Lev. 21:5 Zij zullen op hun hoofd geen kaalheid maken en zullen den hoek van hun baard niet afscheren, en in hun vlees zullen zij geen sneden snijden. |
28 sGij zult om een dood lichaam geen snijding in uw vlees maken, noch schrift van een ingedrukt teken in u maken; Ik ben de HEERE. s Deut. 14:1.  |
s Deut. 14:1 GIJLIEDEN zijt kinderen des HEEREN uws Gods; gij zult uzelven niet snijden, noch kaalheid maken tussen uw ogen over een dode. |
29 Gij zult uw dochter niet ontheiligen, haar ter hoererij houdende; opdat het land niet hoerere en het land met schandelijke daden vervuld worde. |
30 Gij zult Mijn sabbatten houden en Mijn heiligdom zult gij vrezen; Ik ben de HEERE. |
31 tGij zult u niet keren tot de waarzeggers en tot de duivelskunstenaars; zoekt hen niet, u met hen verontreinigende; Ik ben de HEERE uw God. t Lev. 20:6.  |
t Lev. 20:6 Wanneer er een ziel is die zich tot de waarzeggers en tot de duivelskunstenaars zal gekeerd hebben, om die na te hoereren, zo zal Ik Mijn aangezicht tegen die ziel zetten en zal haar uit het midden haars volks uitroeien. |
32 Voor het grauwe haar zult gij opstaan en zult het aangezicht des ouden vereren; en gij zult vrezen voor uw God; Ik ben de HEERE. |
33 vEn wanneer een vreemdeling bij u in uw land als vreemdeling verkeren zal, gij zult hem niet verdrukken. v Ex. 22:21.  |
v Ex. 22:21 Gij zult ook den vreemdeling geen overlast doen, noch hem onderdrukken; want gij zijt vreemdelingen geweest in Egypteland. |
34 De vreemdeling die als vreemdeling bij u verkeert, zal onder u zijn als een inboorling van ulieden; gij zult hem liefhebben als uzelven; want gij zijt vreemdelingen geweest in Egypteland; Ik ben de HEERE uw God. |
35 Gij zult geen onrecht doen in het gericht, met de el, met het gewicht of met de maat. |
36 xGij zult een rechte waag hebben, rechte weegstenen, een rechte efa en een rechte hin; Ik ben de HEERE uw God, Die u uit Egypteland uitgevoerd heb. x Spr. 11:1; 16:11; 20:10.  |
x Spr. 11:1 EEN bedrieglijke weegschaal is den HEERE een gruwel, maar een volkomen weegsteen is Zijn welgevallen. Spr. 16:11 Een rechte waag en weegschaal zijn des HEEREN; alle weegstenen des zaks zijn Zijn werk. Spr. 20:10 Tweeërlei weegsteen, tweeërlei efa is den HEERE een gruwel, ja, die beide. |
37 Daarom zult gij al Mijn inzettingen en al Mijn rechten onderhouden en zult ze doen; Ik ben de HEERE. |