Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Waar en aan Wien men zal offeren |
1 VERDER sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: |
2 Spreek tot Aäron en tot zijn zonen en tot al de kinderen Israëls en zeg tot hen: Dit is het woord hetwelk de HEERE geboden heeft, zeggende: |
3 Eenieder van het huis Israëls, die een os of lam of geit in het leger slachten zal, of die ze slachten zal buiten het leger, |
4 En dezelve aan de deur van de tent der samenkomst niet brengen zal, om een offerande den HEERE voor den tabernakel des HEEREN te offeren: het bloed zal dienzelven man toegerekend worden, hij heeft bloed vergoten; daarom zal dezelve man uit het midden zijns volks uitgeroeid worden, |
5 Opdat, wanneer de kinderen Israëls hun slachtoffers brengen, welke zij op het veld slachten, dat zij die den HEERE toebrengen, aan de deur van de tent der samenkomst, tot den priester, en dezelve tot dankoffers den HEERE slachten. |
6 En de priester zal het bloed op het altaar des HEEREN, aan de deur van de tent der samenkomst, sprengen, en hij zal het vet aansteken tot aeen lieflijken reuk den HEERE. a Ex. 29:18. Lev. 4:31. |
a Ex. 29:18 Alzo zult gij den gehelen ram aansteken op het altaar; het is een brandoffer den HEERE, tot een lieflijken reuk, het is een vuuroffer den HEERE. Lev. 4:31 En al haar vet zal hij afnemen, gelijk als het vet van het dankoffer afgenomen wordt, en de priester zal het aansteken op het altaar tot een lieflijken reuk den HEERE; en de priester zal voor hem verzoening doen, en het zal hem vergeven worden. |
7 En zij zullen ook niet meer hun slachtoffers den duivelen, dewelke zij nahoereren, offeren; dat zal hun een eeuwige inzetting zijn voor hun geslachten. |
8 Zeg dan tot hen: Eenieder van het huis Israëls en van de vreemdelingen die in het midden van hen als vreemdelingen verkeren, die een brandoffer of slachtoffer zal offeren, |
9 En dat tot de deur van de tent der samenkomst niet zal brengen om hetzelve den HEERE te bereiden, diezelve man zal uit zijn volken uitgeroeid worden. |
Geen bloed of aas eten |
10 En eenieder uit het huis Israëls en uit de vreemdelingen die in het midden van hen als vreemdelingen verkeren, bdie enig bloed zal gegeten hebben, tegen diens ziel die dat bloed zal gegeten hebben, zal Ik Mijn aangezicht zetten en zal die uit het midden haars volks uitroeien. b Gen. 9:4. Lev. 3:17; 7:27; 19:26. Deut. 12:16, 23. 1 Sam. 14:33. |
b Gen. 9:4 Doch het vlees met zijn ziel, dat is zijn bloed, zult gij niet eten. Lev. 3:17 Dit zij een eeuwige inzetting voor uw geslachten, in al uw woningen; geen vet noch bloed zult gij eten. Lev. 7:27 Alle ziel die enig bloed eten zal, diezelve ziel zal uit haar volken uitgeroeid worden. Lev. 19:26 Gij zult niets met het bloed eten; gij zult op geen vogelgeschrei acht geven, noch guichelarij plegen. Deut. 12:16 Alleenlijk het bloed zult gijlieden niet eten; gij zult het op de aarde uitgieten als water. Deut. 12:23 Alleen houd vast, dat gij het bloed niet eet, want het bloed is de ziel; daarom zult gij de ziel met het vlees niet eten; 1 Sam. 14:33 En men boodschapte het Saul, zeggende: Zie, het volk verzondigt zich aan den HEERE, etende met het bloed. En hij zeide: Gij hebt trouwelooslijk gehandeld; wentelt heden een groten steen tot mij. |
11 Want de ziel van het vlees is in het bloed, waarom Ik het u op het altaar gegeven heb om over uw zielen verzoening te doen; want het is het bloed dat voor de ziel verzoening doen zal. |
12 Daarom heb Ik den kinderen Israëls gezegd: Geen ziel van u zal bloed eten; noch de vreemdeling die als vreemdeling in het midden van u verkeert, zal bloed eten. |
13 Eenieder ook van de kinderen Israëls en van de vreemdelingen die als vreemdelingen in het midden van hen verkeren, die een wild gedierte of gevogelte dat gegeten wordt, in de jacht gevangen zal hebben, die zal deszelfs bloed vergieten en zal dat met stof bedekken. |
14 cWant het is de ziel van alle vlees; zijn bloed is voor zijn ziel; daarom heb Ik den kinderen Israëls gezegd: Gij zult geens vleses bloed eten; want de ziel van alle vlees, dat is zijn bloed; zo wie dat eet, zal uitgeroeid worden. c Gen. 9:4. |
c Gen. 9:4 Doch het vlees met zijn ziel, dat is zijn bloed, zult gij niet eten. |
15 dEn alle ziel onder de inboorlingen of onder de vreemdelingen, die een dood aas of het verscheurde zal gegeten hebben, die zal zijn klederen wassen en zich met water baden en onrein zijn tot aan den avond; daarna zal hij rein zijn. d Ex. 22:31. Lev. 11:40. Ez. 44:31. |
d Ex. 22:31 Gij nu zult Mij heilige lieden zijn; daarom zult gij geen vlees eten dat op het veld gescheurd is, gij zult het den hond voorwerpen. Lev. 11:40 Ook die van hun dood aas gegeten zal hebben, zal zijn klederen wassen en onrein zijn tot aan den avond; en die hun dood aas zal gedragen hebben, zal zijn klederen wassen en onrein zijn tot aan den avond. Ez. 44:31 Geen aas, noch wat verscheurd is, van het gevogelte of van het vee, zullen de priesters eten. |
16 Maar indien hij die niet wast en zijn vlees niet baadt, zo zal hij zijn ongerechtigheid dragen. |