Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
God beveelt den overpriester in het heiligdom te gaan om een algemene verzoening te doen, vs. 1, enz. Met een bericht wanneer en waarmede hij dat doen zal, 3. En naar wat orde in het offeren, en het bedienen van andere ceremoniën, die hier in het lange beschreven worden, 6. Waarbij dan komt een voorschrift van den schuldigen plicht van het gehele volk, 29. Met het besluit van dit hoofdstuk, 34. |
De grote verzoendag |
1 EN de HEERE sprak tot Mozes, anadat de 1twee zonen van Aäron gestorven waren; als zij genaderd waren voor het aangezicht des HEEREN en gestorven waren. | | a Lev. 10:1, 2. Lev. 10:1 EN de zonen van Aäron, Nadab en Abíhu, namen eenieder zijn wierookvat en deden vuur daarin en legden reukwerk daarop, en brachten vreemd vuur voor het aangezicht des HEEREN, hetwelk Hij hun niet geboden had. Lev. 10:2 Toen ging een vuur uit van het aangezicht des HEEREN en verteerde hen; en zij stierven voor het aangezicht des HEEREN. |
1 Namelijk Nadab en Abihu, die de Heere, omdat zij met vreemd vuur voor Hem verschenen, gedood had. Zie Lev. 10:1, 2. Lev. 10:1 EN de zonen van Aäron, Nadab en Abíhu, namen eenieder zijn wierookvat en deden vuur daarin en legden reukwerk daarop, en brachten vreemd vuur voor het aangezicht des HEEREN, hetwelk Hij hun niet geboden had. Lev. 10:2 Toen ging een vuur uit van het aangezicht des HEEREN en verteerde hen; en zij stierven voor het aangezicht des HEEREN. |
2 De HEERE dan zeide tot Mozes: Spreek tot uw broeder Aäron, bdat hij niet te allen tijde ga in het 2heilige, binnen den 3voorhang, voor het 4verzoendeksel dat op de ark is, opdat hij niet sterve; want Ik 5verschijn in een wolk op het verzoendeksel. | | b Ex. 30:10. Hebr. 9:7. Ex. 30:10 En Aäron zal ééns in het jaar over deszelfs hoornen verzoening doen, met het bloed des zondoffers der verzoeningen; ééns in het jaar zal hij verzoening daarop doen bij uw geslachten; het is heiligheid der heiligheden den HEERE. Hebr. 9:7 Maar in den tweeden tabernakel ging alleen de hogepriester eenmaal des jaars, niet zonder bloed, hetwelk hij offerde voor zichzelven en voor des volks misdaden; |
2 Hebr. heiligheid, wat heilig is, heilige plaats. Versta hier en vss. 3, 17, 27 het heilige der heiligen, de binnenste plaats van den tabernakel, onderscheiden van het voorste deel, dat gewoonlijk het heilige geheten wordt. Zie Ex. 26:33, 34. Hebr. 9:2, 3. vers 3 Hiermede zal Aäron in het heilige gaan: met een var, een jong rund ten zondoffer en een ram ten brandoffer. vers 17 En geen mens zal in de tent der samenkomst zijn, als hij zal ingaan om in het heilige verzoening te doen, totdat hij zal uitkomen; alzo zal hij verzoening doen voor zichzelven en voor zijn huis en voor de gehele gemeente Israëls. vers 27 Maar den var des zondoffers en den bok des zondoffers, welker bloed ingebracht is om verzoening te doen in het heilige, zal men tot buiten het leger uitvoeren; doch hun vellen, hun vlees en hun mest zullen zij met vuur verbranden. Ex. 26:33 En gij zult den voorhang onder de haakjes hangen, en gij zult de ark der getuigenis aldaar binnen den voorhang brengen; en deze voorhang zal ulieden een scheiding maken tussen het heilige en tussen het heilige der heiligen. Ex. 26:34 En gij zult het verzoendeksel zetten op de ark der getuigenis, in het heilige der heiligen. Hebr. 9:2 Want de tabernakel was toebereid, namelijk
de eerste, in welken was de kandelaar en de tafel en de toonbroden, welke genaamd wordt het heilige; Hebr. 9:3 Maar achter het tweede voorhangsel was de tabernakel, genaamd het heilige der heiligen, |
3 Zie Lev. 4 op vers 6. Lev. 4:6 (kt.) En de priester zal zijn vinger in dat bloed dopen; en van dat bloed zal hij zevenmaal sprengen voor het aangezicht des HEEREN, voor den voorhang van het heilige. |
4 Zie Ex. 25:17, 18, enz. Ex. 25:17 Gij zult ook een verzoendeksel maken van louter goud; twee ellen en een halve zal zijn lengte zijn, en anderhalve el zijn breedte. Ex. 25:18 Gij zult ook twee cherubs van goud maken; van dicht goud zult gij ze maken, uit de beide einden des verzoendeksels. |
5 Te weten ordinairlijk, en op een zichtbare wijze; hetwelk u tot een heilige vreze en eerbied moet verwekken. Vgl. Ex. 3:5. 1 Kon. 8:11, 12 en de aant. Ex. 3:5 En Hij zeide: Nader hier niet toe; trek uw schoenen uit van uw voeten, want de plaats waarop gij staat, is heilig land. 1 Kon. 8:11 En de priesters konden niet staan om te dienen, vanwege de wolk; want de heerlijkheid des HEEREN had het huis des HEEREN vervuld. 1 Kon. 8:12 Toen zeide Sálomo: De HEERE heeft gezegd dat Hij in donkerheid zou wonen. |
3 Hiermede zal Aäron in het heilige gaan: met 6een var, 7een jong rund ten zondoffer en een ram ten brandoffer. | | 6 Met het bloed van den geslachten var, gelijk blijkt uit vers 14. vers 14 En hij zal van het bloed van den var nemen en zal met zijn vinger op het verzoendeksel oostwaarts sprengen; en vóór het verzoendeksel zal hij zevenmaal met zijn vinger van dat bloed sprengen. |
7 Hebr. den zoon van een rund. |
4 Hij zal den 8heiligen linnen rok aandoen en een linnen onderbroek zal aan zijn vlees zijn en met een linnen gordel zal hij zich gorden en met den linnen hoed bedekken; dit zijn 9heilige klederen; daarom zal hij zijn vlees met water baden, als hij ze zal aandoen. | | 8 Hebr. den linnen rok der heiligheid; alzo ook in het volgende van dit vers klederen der heiligheid, dat is, heilige klederen, zo genoemd omdat zij tot een heilig gebruik behoorden; alzo ook Ex. 28:2. In welken zin ook andere dingen heilig genoemd worden, Ex. 29:31; 30:25. Lev. 22:4. 2 Kron. 5:5. Ex. 28:2 En gij zult uw broeder Aäron heilige klederen maken, tot heerlijkheid en tot sieraad. Ex. 29:31 Gij zult den ram der vulling nemen, en gij zult zijn vlees in de heilige plaats zieden. Ex. 30:25 En maak daarvan een olie der heilige zalving, een zalf heel kunstiglijk gemaakt, naar apothekerswerk; het zal een olie der heilige zalving zijn. Lev. 22:4 Niemand van het zaad van Aäron, die melaats is of een vloed heeft, zal van die heilige dingen eten, totdat hij rein is; mitsgaders die iets aanroert dat onrein is van een dood lichaam, of iemand wien het zaad der bijligging ontgaat. 2 Kron. 5:5 En zij brachten de ark en de tent der samenkomst opwaarts, mitsgaders al de heilige vaten die in de tent waren; deze brachten de priesters en Levieten opwaarts. |
9 Versta bij deze die hier genoemd worden, ook de andere, dewelke in het lange verhaald staan Ex. 28:4, enz., en vgl. Ex. 28:43. Ex. 28:4 Dit nu zijn de klederen die zij maken zullen: een borstlap en een efod en een mantel en een rok vol oogjes, een hoed en gordel; zij zullen dan voor uw broeder Aäron heilige klederen maken, en voor zijn zonen, om Mij het priesterambt te bedienen. Ex. 28:43 Aäron nu en zijn zonen zullen die aanhebben, als zij in de tent der samenkomst gaan of als zij tot het altaar treden zullen, om in het heilige te dienen; opdat zij geen ongerechtigheid dragen en sterven. Dit zal een eeuwige inzetting zijn, voor hem en zijn zaad na hem. |
5 En van de vergadering der kinderen Israëls zal hij nemen twee geitenbokken ten zondoffer, en één ram ten brandoffer. | | |
6 Daarna zal Aäron den var des zondoffers die voor hem zal zijn, offeren, en zal cvoor zich en voor zijn 10huis verzoening doen. | | c Hebr. 7:27, 28. Hebr. 7:27 Dien het niet allen dag nodig was, gelijk den hogepriesters, eerst voor zijn eigen zonden slachtoffers op te offeren, daarna voor de zonden des volks; want dat heeft Hij eenmaal gedaan, als Hij Zichzelven opgeofferd heeft. Hebr. 7:28 Want de wet stelt tot hogepriesters mensen die zwakheid hebben; maar het woord der eedzwering, die na de wet is gevolgd, stelt den Zoon, Die in der eeuwigheid geheiligd is. |
10 Dat is, huisgezin. Zie Gen. 7 op vers 1. Gen. 7:1 (kt.) DAARNA zeide de HEERE tot Noach: Ga gij en uw ganse huis in de ark; want u heb Ik gezien rechtvaardig voor Mijn aangezicht in dit geslacht. |
7 Hij zal ook beide de bokken nemen, en hij zal die stellen voor het aangezicht des HEEREN, aan de deur van de tent der samenkomst. | | |
8 En Aäron zal de loten over die twee bokken 11werpen: één lot voor den HEERE en één lot voor 12den weggaanden bok. | | 11 Hebr. geven. Te weten, om te vernemen welken de Heere wilde geslacht hebben ten zondoffer, en welken men in de woestijn of in het veld zou uitlaten. |
12 Hebr. azazel. Dit woord komende (naar het meeste gevoelen) van twee woorden, van welke het ene betekent een geit, het andere weggaan. Het schijnt zoveel te beduiden als den levenden bok, die losgelaten werd om weg te gaan, of de plaats waarheen hij weggelaten wordt. Zie dit woord ook vss. 10, 26. vers 10 Maar de bok op denwelken het lot zal gekomen zijn om een weggaande bok te zijn, zal levend voor het aangezicht des HEEREN gesteld worden, om door hem verzoening te doen; opdat men hem als een weggaanden bok naar de woestijn uitlate. vers 26 En wie den bok welke een weggaande bok was, zal uitgelaten hebben, zal zijn klederen wassen en zijn vlees met water baden, en daarna zal hij in het leger komen. |
9 Dan zal Aäron den bok op denwelken het lot voor den HEERE zal gekomen zijn, toebrengen, en zal hem ten zondoffer maken. | | |
10 Maar de bok op denwelken het lot zal gekomen zijn om een weggaande bok te zijn, zal levend voor het aangezicht des HEEREN gesteld worden, om 13door hem verzoening te doen; opdat men hem 14als een weggaanden bok naar de woestijn uitlate. | | 13 Of: met hem, of: op hem. |
14 Of: naar Azazel, dat is, tot de plaats alzo genaamd. |
11 Aäron dan zal den var des zondoffers die voor hemzelven zal zijn, toebrengen en voor zichzelven en voor zijn huis verzoening doen, en zal den var des zondoffers die voor hemzelven zal zijn, slachten. | | |
12 Hij zal ook een wierookvat 15vol 16vurige kolen nemen van het altaar, van voor het aangezicht des HEEREN, en zijn 17handen vol 18reukwerk van welriekende specerijen, kleingestoten; en hij zal het binnen den 19voorhang dragen. | | 15 Hebr. de volheid van het wierookvat. Alzo in het volgende de volheid der handen, dat is, de handen vol, en de volheid van het huis, voor: het huis vol, Num. 22:18. Insgelijks de volheid van een schaal, voor: een schaal vol, Richt. 6:38. Num. 22:18 Toen antwoordde Bíleam en zeide tot de dienaren van Balak: Wanneer Balak mij zijn huis vol zilver en goud gave, zo vermocht ik niet het bevel des HEEREN mijns Gods te overtreden, om te doen klein of groot. Richt. 6:38 En het geschiedde alzo; want hij stond des anderen daags vroeg op en drukte het vlies uit, en hij wrong den dauw uit het vlies, een schaal vol water. |
16 Hebr. kolen des vuurs, dat is, die vurig, ontstoken, en gloeiende zijn. Alzo 2 Sam. 22:13. Ez. 1:13. Rom. 12:20. 2 Sam. 22:13 Van den glans voor Hem heen werden kolen des vuurs aangestoken. Ez. 1:13 Aangaande de gelijkenis der dieren, hun gedaante was als brandende kolen des vuurs, als de gedaante der fakkels; datzelve vuur
ging steeds tussen die dieren; en het vuur had een glans en uit het vuur kwam een bliksem voort. Rom. 12:20 Indien dan uw vijand hongert, zo spijzig hem; indien hem dorst, zo geef hem te drinken; want dat doende zult gij kolen vuurs op zijn hoofd hopen. |
17 Hebr. vuisten. |
18 Zie de beschrijving van dit reukwerk Ex. 30:34, 35, 38. Ex. 30:34 Verder zeide de HEERE tot Mozes: Neem tot u welriekende specerijen, mirresap en onyx en galban, deze welriekende specerijen en zuiveren wierook; dat elk bijzonder zij. Ex. 30:35 En gij zult een reukwerk ener zalf daaruit maken, naar het werk des apothekers, gemengd, rein, heilig. Ex. 30:38 De man die dergelijke maken zal, om daaraan te rieken, die zal uitgeroeid worden uit zijn volken. |
19 Zie op vers 2. vers 2 (kt.) De HEERE dan zeide tot Mozes: Spreek tot uw broeder Aäron, dat hij niet te allen tijde ga in het heilige, binnen den voorhang, voor het verzoendeksel dat op de ark is, opdat hij niet sterve; want Ik verschijn in een wolk op het verzoendeksel. |
13 En hij zal dat reukwerk op het vuur leggen voor het aangezicht des HEEREN, opdat de 20nevel des reukwerks het verzoendeksel hetwelk is op de getuigenis, 21bedekke, en dat hij niet sterve. | | 20 Hebr. wolk. |
21 Te weten, opdat alzo de priester verhinderd worde het teken der Goddelijke tegenwoordigheid te zien. |
14 dEn hij zal van het bloed van den var nemen en zal met zijn vinger 22op het verzoendeksel oostwaarts sprengen; en vóór het verzoendeksel zal hij zevenmaal met zijn vinger van dat bloed sprengen. | | d Lev. 4:6. Hebr. 9:25; 10:4. Lev. 4:6 En de priester zal zijn vinger in dat bloed dopen; en van dat bloed zal hij zevenmaal sprengen voor het aangezicht des HEEREN, voor den voorhang van het heilige. Hebr. 9:25 Noch ook opdat Hij Zichzelven dikmaals zou opofferen, gelijk de hogepriester alle jaar in het heiligdom ingaat met vreemd bloed Hebr. 10:4 Want het is onmogelijk dat het bloed van stieren en bokken de zonden wegneme. |
22 Hebr. op het aangezicht van het verzoendeksel; alzo in het volgende van dit vers. Deze besprenging geschiedde maar eenmaal. Doch de andere, die op de plaats voor het verzoendeksel gedaan werd, geschiedde zevenmaal. Zie Lev. 4:6. Lev. 4:6 En de priester zal zijn vinger in dat bloed dopen; en van dat bloed zal hij zevenmaal sprengen voor het aangezicht des HEEREN, voor den voorhang van het heilige. |
15 Daarna zal hij den bok des zondoffers die voor het volk zal zijn, slachten en zal zijn bloed tot binnen in den voorhang dragen, en zal met zijn bloed doen, gelijk als hij met het bloed van den var gedaan heeft, en zal dat sprengen op het verzoendeksel en vóór het verzoendeksel. | | |
16 Zo zal hij voor 23het heilige, vanwege de onreinheden der kinderen Israëls en vanwege hun overtredingen, naar al hun zonden, verzoening doen; en alzo zal hij doen aan de tent der samenkomst, welke met hen 24woont in het midden hunner onreinheden. | | 23 Wat het is, enige plaats te verzoenen, wordt hier en in het volgende 19de vers aangewezen; namelijk die van de ceremoniële en morele onreinheden, die daaraan of daarin mochten zijn of begaan zijn, door offeranden rein te maken en te ontzondigen. Vgl. Lev. 8:15; 14:49, 52, 53 en in dit hoofdstuk, vss. 19, 20. Lev. 8:15 En men slachtte hem; en Mozes nam het bloed en deed het met zijn vinger rondom op de hoornen des altaars en ontzondigde het altaar; daarna goot hij het bloed uit aan den bodem des altaars en heiligde het, om voor hetzelve verzoening te doen. Lev. 14:49 Daarna zal hij, om dat huis te ontzondigen, twee vogeltjes nemen, mitsgaders cederhout en scharlaken en hysop. Lev. 14:52 Zo zal hij dat huis ontzondigen met het bloed des vogels en met dat levend water, en met den levenden vogel en met dat cederhout en met de hysop en met het scharlaken. Lev. 14:53 Den levenden vogel nu zal hij tot buiten de stad, in het open veld laten vliegen; zo zal hij over het huis verzoening doen, en het zal rein zijn. vers 19 En hij zal daarop van dat bloed met zijn vinger zevenmaal sprengen; en hij zal dat reinigen en heiligen van de onreinheden der kinderen Israëls. vers 20 Als hij nu zal geëindigd hebben van het heilige en de tent der samenkomst en het altaar te verzoenen, zo zal hij dien levenden bok toebrengen. |
24 Dat is, is en blijft in het midden van hen die vele onreinheden hebben. |
17 En geen mens zal in de tent der samenkomst zijn, als 25hij zal ingaan om in 26het heilige verzoening te doen, totdat hij zal uitkomen; alzo zal hij verzoening doen voor zichzelven en voor zijn huis en voor de gehele gemeente Israëls. | | 25 Te weten de hogepriester. |
26 Het heilige der heiligen, als vers 2. vers 2 De HEERE dan zeide tot Mozes: Spreek tot uw broeder Aäron, dat hij niet te allen tijde ga in het heilige, binnen den voorhang, voor het verzoendeksel dat op de ark is, opdat hij niet sterve; want Ik verschijn in een wolk op het verzoendeksel. |
18 Daarna zal hij tot het 27altaar dat voor het aangezicht des HEEREN is, 28uitkomen en verzoening voor hetzelve doen; en hij zal van het bloed van den var en van het bloed van den bok nemen en het 29doen rondom op de hoornen des altaars. | | 27 Versta het altaar des brandoffers, hetwelk voor het aangezicht des Heeren wordt gezegd te zijn om de reden gemeld Lev. 1 op vers 3. Lev. 1:3 (kt.) Indien zijn offerande een brandoffer van runderen is, zo zal hij een volkomen mannetje offeren; aan de deur van de tent der samenkomst zal hij dat offeren, naar zijn welgevallen, voor het aangezicht des HEEREN. |
28 Te weten uit het eerste of voorste deel van den tabernakel, gelijk dit af te leiden is uit het naastvoorgaande vers, alwaar gesproken wordt van des priesters uitkomen uit het binnenste deel van den tabernakel. |
29 Hebr. zal geven. |
19 En hij zal daarop van dat bloed met zijn vinger zevenmaal sprengen; en hij zal 30dat reinigen en heiligen van de onreinheden der kinderen Israëls. | | 30 Zie op vers 16 en vers 20. vers 16 (kt.) Zo zal hij voor het heilige, vanwege de onreinheden der kinderen Israëls en vanwege hun overtredingen, naar al hun zonden, verzoening doen; en alzo zal hij doen aan de tent der samenkomst, welke met hen woont in het midden hunner onreinheden. vers 20 Als hij nu zal geëindigd hebben van het heilige en de tent der samenkomst en het altaar te verzoenen, zo zal hij dien levenden bok toebrengen. |
20 Als hij nu zal geëindigd hebben van het heilige en de tent der samenkomst en het altaar te verzoenen, zo zal hij dien levenden bok 31toebrengen. | | 31 Anders: offeren. |
21 En Aäron zal beide zijn handen op het hoofd van den levenden bok 32leggen, en zal daarop al de ongerechtigheden der kinderen Israëls en al hun overtredingen, naar al hun zonden, belijden; en hij zal die op het hoofd van den bok leggen en zal hem door de hand eens mans 33die voorhanden is, naar de woestijn uitlaten. | | 32 Hebr. steunen. Zie Lev. 1 op vers 4. Lev. 1:4 (kt.) En hij zal zijn hand op het hoofd des brandoffers leggen, opdat het voor hem aangenaam zij om hem te verzoenen. |
33 Hebr. eens getijdigen, dat is, zekeren, bekwamen mans, die bij de hand is, of den tijd heeft, of gewend is daartoe gebruikt te worden. |
22 Alzo zal die bok op zich al hun ongerechtigheden in een 34afgezonderd land wegdragen; en 35hij zal dien bok in de woestijn uitlaten. | | 34 Hebr. land der afzondering, dat is, dat onbewoond is, en van het gezelschap en de verkering der mensen afgesneden en verscheiden is. |
35 Te weten die man die voorhanden was. |
23 Daarna zal Aäron komen in de tent der samenkomst en zal de linnen klederen uitdoen, die hij aangedaan had, als hij in het heilige ging, en hij zal ze daar laten. | | |
24 En hij zal zijn vlees in de 36heilige plaats met 37water baden en zijn klederen aandoen; dan zal hij uitgaan en zijn brandoffer en het brandoffer des volks bereiden en voor zich en voor het volk verzoening doen. | | 36 Zie Lev. 6:16, 26; 10 op vers 13. Lev. 6:16 En het overblijvende daarvan zullen Aäron en zijn zonen eten; ongezuurd zal het gegeten worden, in de heilige plaats; in het voorhof van de tent der samenkomst zullen zij dat eten. Lev. 6:26 De priester die dat voor de zonde offert, zal het eten; in de heilige plaats zal het gegeten worden, in het voorhof van de tent der samenkomst. Lev. 10:13 (kt.) Daarom zult gij dat eten in de heilige plaats, dewijl het uw bescheiden deel en het bescheiden deel uwer zonen uit des HEEREN vuuroffers is; want alzo is mij geboden. |
37 Zie Lev. 6 op vers 28. Lev. 6:28 (kt.) En het aarden vat waarin het gezoden is, zal gebroken worden; maar zo het in een koperen vat gezoden is, zo zal het geschuurd en in water gespoeld worden. |
25 Ook zal hij het vet des zondoffers op het 38altaar aansteken. | | 38 Te weten het brandofferaltaar. Want op het reukaltaar was het verboden zodanige offeranden te doen, Ex. 30:9. Ex. 30:9 Gij zult geen vreemd reukwerk op hetzelve aansteken, noch brandoffer noch spijsoffer; gij zult ook geen drankoffer daarop gieten. |
26 En wie den bok 39welke een weggaande bok was, zal uitgelaten hebben, zal zijn klederen wassen en zijn vlees met water baden, en daarna zal hij in het leger komen. | | 39 Zie op vers 8. vers 8 (kt.) En Aäron zal de loten over die twee bokken werpen: één lot voor den HEERE en één lot voor den weggaanden bok. |
27 Maar eden var des zondoffers en den bok des zondoffers, welker bloed ingebracht is om verzoening te doen 40in het heilige, zal men tot buiten het leger uitvoeren; doch hun vellen, hun vlees en hun mest zullen zij met vuur verbranden. | | e Lev. 6:30. Hebr. 13:11. Lev. 6:30 Maar geen zondoffer van welks bloed in de tent der samenkomst zal gebracht worden om in het heiligdom te verzoenen, zal gegeten worden; het zal in het vuur verbrand worden. Hebr. 13:11 Want welker dieren bloed voor de zonde gedragen werd in het heiligdom door den hogepriester, derzelver lichamen werden verbrand buiten de legerplaats. |
40 Zie op vers 2. vers 2 (kt.) De HEERE dan zeide tot Mozes: Spreek tot uw broeder Aäron, dat hij niet te allen tijde ga in het heilige, binnen den voorhang, voor het verzoendeksel dat op de ark is, opdat hij niet sterve; want Ik verschijn in een wolk op het verzoendeksel. |
28 Wie nu dezelve verbrandt, zal zijn klederen wassen en zijn vlees met water baden, en daarna zal hij in het leger komen. | | |
29 En dit zal voor u tot een 41eeuwige inzetting zijn: fgij zult in de 42zevende maand, op den tiende der maand, 43uw zielen 44verootmoedigen en geen werk doen, inboorling noch vreemdeling die in het midden van u als vreemdeling verkeert. | | 41 Hebr. inzetting der eeuwigheid, alzo vss. 31, 34. Zie Gen. 13 op vers 15. vers 31 Dat zal u een sabbat der rust zijn, opdat gij uw zielen verootmoedigt; het is een eeuwige inzetting. vers 34 En dit zal u tot een eeuwige inzetting zijn, om voor de kinderen Israëls van al hun zonden eenmaal des jaars verzoening te doen. En men deed gelijk als de HEERE Mozes geboden had. Gen. 13:15 (kt.) Want al dit land, dat gij ziet, dat zal Ik u geven, en uw zaad tot in eeuwigheid. |
f Lev. 23:27. Lev. 23:27 Doch op den tiende dezer zevende maand zal de verzoendag zijn, een heilige samenroeping zult gij hebben; dan zult gij uw zielen verootmoedigen, en zult den HEERE een vuuroffer offeren. |
42 Genaamd 1 Kon. 8:2 Ethanim, en heden bij de Joden Tisri; zij komt meest overeen met onze maand september. 1 Kon. 8:2 En alle mannen Israëls verzamelden zich tot den koning Sálomo in de maand Ethanim op het feest; die is de zevende maand. |
43 Dat is, lichamen, als Ps. 16:10, of: uw personen, dat is, lichamen en zielen, als Gen. 12:5. Ps. 16:10 Want Gij zult Mijn ziel in de hel niet verlaten; Gij zult niet toelaten dat Uw Heilige de verderving zie. Gen. 12:5 En Abram nam Sarai, zijn huisvrouw, en Lot, zijns broeders zoon, en al hun have die zij verworven hadden, en de zielen die zij verkregen hadden in Haran; en zij togen uit om te gaan naar het land Kanaän, en zij kwamen in het land Kanaän. |
44 Of: bekommeren, of kwellen, dat is, ernstiglijk vernederen voor den Heere, met bekentenis van uw zonden, met vasten, met bidden, met nalating van al hetgeen dat het lichaam aangenaam en vermakelijk is. Zie deze manier van spreken ook vers 31. Ps. 35:13. Jes. 58:3, 5. Dan. 10:12. vers 31 Dat zal u een sabbat der rust zijn, opdat gij uw zielen verootmoedigt; het is een eeuwige inzetting. Ps. 35:13 Mij aangaande daarentegen, als zij krank waren, was een zak mijn kleed, ik kwelde mijn ziel met vasten, en mijn gebed keerde weder in mijn boezem. Jes. 58:3 Zeggende: Waarom vasten wij en Gij ziet het niet aan? Waarom
kwellen wij onze ziel en Gij weet het niet? Zie, ten dage wanneer gijlieden vast, zo vindt gij uw lust, en gij eist strengelijk al uw arbeid. Jes. 58:5 Zou het zulk een vasten zijn dat Ik verkiezen zou, dat de mens zijn ziel een dag kwelle? Dat hij zijn hoofd kromme gelijk een bieze, en een zak en as onder zich spreide? Zoudt gij dat een vasten heten en een dag den HEERE aangenaam? Dan. 10:12 Toen zeide hij tot mij: Vrees niet, Daniël, want van den eersten dag aan dat gij uw hart begaaft om te verstaan en om uzelven te verootmoedigen voor het aangezicht uws Gods, zijn uw woorden gehoord, en om uwer woorden wil ben ik gekomen. |
30 Want op dien dag zal 45hij voor u 46verzoening doen om u te reinigen; van al uw zonden zult gij voor het aangezicht des HEEREN gereinigd worden. | | 45 Te weten de hogepriester. |
46 Zie Lev. 1 op vers 4. Lev. 1:4 (kt.) En hij zal zijn hand op het hoofd des brandoffers leggen, opdat het voor hem aangenaam zij om hem te verzoenen. |
31 Dat zal u een sabbat der rust zijn, opdat gij uw zielen verootmoedigt; het is een 47eeuwige inzetting. | | 47 Zie op vers 29. vers 29 (kt.) En dit zal voor u tot een eeuwige inzetting zijn: gij zult in de zevende maand, op den tiende der maand, uw zielen verootmoedigen en geen werk doen, inboorling noch vreemdeling die in het midden van u als vreemdeling verkeert. |
32 En de 48priester dien men gezalfd en 49wiens hand men gevuld zal hebben om voor zijn vader het priesterambt te bedienen, zal de verzoening doen; als hij de linnen klederen, de 50heilige klederen, zal aangetrokken hebben, | | 48 Dat is, de hogepriester. Zie Lev. 4 op vers 3. Lev. 4:3 (kt.) Indien de priester die gezalfd is, zal gezondigd hebben tot schuld des volks, zo zal hij voor zijn zonde die hij gezondigd heeft, offeren een var, een volkomen jong rund, den HEERE ten zondoffer. |
49 Zie Lev. 7 op vers 37. Lev. 7:37 (kt.) Dit is de wet des brandoffers, des spijsoffers en des zondoffers en des schuldoffers, en des vuloffers en des dankoffers; |
50 Hebr. de klederen der heiligheid; alzo vers 4. vers 4 Hij zal den heiligen linnen rok aandoen en een linnen onderbroek zal aan zijn vlees zijn en met een linnen gordel zal hij zich gorden en met den linnen hoed bedekken; dit zijn heilige klederen; daarom zal hij zijn vlees met water baden, als hij ze zal aandoen. |
33 Zo zal hij het 51heilige heiligdom verzoenen, en de tent der samenkomst en het altaar zal hij verzoenen; desgelijks voor de priesters en voor al het volk der gemeente zal hij verzoening doen. | | 51 Hebr. het heiligdom der heiligheid. |
34 En dit zal u tot een eeuwige inzetting zijn, om voor de kinderen Israëls van al hun zonden geenmaal des jaars verzoening te doen. En men deed gelijk als de HEERE Mozes geboden had. | | g Ex. 30:10. Hebr. 9:7. Ex. 30:10 En Aäron zal ééns in het jaar over deszelfs hoornen verzoening doen, met het bloed des zondoffers der verzoeningen; ééns in het jaar zal hij verzoening daarop doen bij uw geslachten; het is heiligheid der heiligheden den HEERE. Hebr. 9:7 Maar in den tweeden tabernakel ging alleen de hogepriester eenmaal des jaars, niet zonder bloed, hetwelk hij offerde voor zichzelven en voor des volks misdaden; |