Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Vreemd vuur |
1 EN de zonen van Aäron, Nadab en Abíhu, namen eenieder zijn wierookvat en deden vuur daarin en legden reukwerk daarop, en brachten vreemd vuur voor het aangezicht des HEEREN, hetwelk Hij hun niet geboden had. |
2 Toen ging een vuur uit van het aangezicht des HEEREN en verteerde hen; en azij stierven voor het aangezicht des HEEREN. a Num. 3:4; 26:61. 1 Kron. 24:2.  |
a Num. 3:4 Maar Nadab en Abíhu stierven voor het aangezicht des HEEREN, als zij vreemd vuur voor het aangezicht des HEEREN in de woestijn Sinaï brachten, en hadden geen kinderen; doch Eleázar en Ithamar bedienden het priesterambt voor het aangezicht van hun vader Aäron. Num. 26:61 Nadab nu en Abíhu waren gestorven, toen zij vreemd vuur brachten voor het aangezicht des HEEREN. 1 Kron. 24:2 Maar Nadab stierf en Abíhu, voor het aangezicht huns vaders, en zij hadden geen kinderen. En Eleázar en Ithamar bedienden het priesterambt. |
3 En Mozes zeide tot Aäron: Dat is het wat de HEERE gesproken heeft, zeggende: bIn degenen die tot Mij naderen, zal Ik geheiligd worden, en voor het aangezicht van al het volk zal Ik verheerlijkt worden. Doch Aäron zweeg stil. b Lev. 8:35.  |
b Lev. 8:35 Gij zult dan aan de deur van de tent der samenkomst dag en nacht zeven dagen blijven, en zult de wacht des HEEREN waarnemen, opdat gij niet sterft; want alzo is het mij geboden. |
4 En Mozes riep Mísaël en Elzafan, de zonen van Uzziël, Aärons oom, en zeide tot hen: Treedt toe, draagt uw broederen weg van voor het heiligdom, tot buiten het leger. |
5 Toen traden zij toe en droegen hen in hun rokken tot buiten het leger, gelijk als Mozes gesproken had. |
6 En Mozes zeide tot Aäron en tot Eleázar en tot Ithamar, zijn zonen: Gij zult uw hoofden niet ontbloten, noch uw klederen verscheuren, opdat gij niet sterft en grote toorn over de ganse vergadering kome; maar uw broederen, het ganse huis Israëls, zullen dezen brand, dien de HEERE aangestoken heeft, bewenen. |
7 cGij zult ook uit de deur van de tent der samenkomst niet uitgaan, opdat gij niet sterft; want de zalfolie des HEEREN is op u. En zij deden naar het woord van Mozes. c Lev. 21:12.  |
c Lev. 21:12 En uit het heiligdom zal hij niet uitgaan, dat hij het heiligdom zijns Gods niet ontheilige, want de kroon der zalfolie zijns Gods is op hem; Ik ben de HEERE. |
8 En de HEERE sprak tot Aäron, zeggende: |
9 Wijn en sterken drank zult gij niet drinken, gij noch uw zonen met u, als gij gaan zult in de tent der samenkomst, opdat gij niet sterft; het zij een eeuwige inzetting onder uw geslachten; |
10 En om onderscheid te maken tussen het heilige en tussen het onheilige, en tussen het onreine en tussen het reine; |
11 En om den kinderen Israëls te leren al de inzettingen die de HEERE door den dienst van Mozes tot hen gesproken heeft. |
12 En Mozes sprak tot Aäron en tot Eleázar en tot Ithamar, zijn overgebleven zonen: Neemt het spijsoffer dat van de vuuroffers des HEEREN overgebleven is, en eet hetzelve ongezuurd bij het altaar; want het is een heiligheid der heiligheden. |
13 Daarom zult gij dat eten in de heilige plaats, dewijl het uw bescheiden deel en het bescheiden deel uwer zonen uit des HEEREN vuuroffers is; dwant alzo is mij geboden. d Lev. 2:3; 6:16.  |
d Lev. 2:3 Wat nu overblijft van het spijsoffer zal van Aäron en zijn zonen zijn; het is een heiligheid der heiligheden van de vuuroffers des HEEREN. Lev. 6:16 En het overblijvende daarvan zullen Aäron en zijn zonen eten; ongezuurd zal het gegeten worden, in de heilige plaats; in het voorhof van de tent der samenkomst zullen zij dat eten. |
14 Ook de beweegborst en den hefschouder zult gij in een reine plaats eten, gij en uw zonen en uw dochters met u; want tot uw bescheiden deel en uwer zonen bescheiden deel zijn zij uit de dankoffers der kinderen Israëls gegeven. |
15 Den hefschouder en de beweegborst zullen zij nevens de vuuroffers des vets toebrengen, om ten beweegoffer voor het aangezicht des HEEREN te bewegen; hetwelk voor u en uw zonen met u tot een eeuwige inzetting zijn zal; gelijk als de HEERE geboden heeft. |
16 En Mozes zocht zeer naarstiglijk den bok des zondoffers; en zie, hij was verbrand. Dies was hij op Eleázar en op Ithamar, de overgebleven zonen van Aäron, zeer toornig, zeggende: |
17 Waarom hebt gij dat zondoffer niet gegeten in de heilige plaats? Want het is een heiligheid der heiligheden, en Hij heeft u dat gegeven, opdat gij de ongerechtigheid der vergadering zoudt dragen, om over die verzoening te doen voor het aangezicht des HEEREN. |
18 Zie, deszelfs bloed is niet binnen in het heiligdom gedragen; gij moest dat ganselijk gegeten hebben in het heiligdom, egelijk als ik geboden heb. e Lev. 4:5; 6:26; 16:27.  |
e Lev. 4:5 Daarna zal die gezalfde priester van het bloed van den var nemen, en hij zal dat tot de tent der samenkomst brengen. Lev. 6:26 De priester die dat voor de zonde offert, zal het eten; in de heilige plaats zal het gegeten worden, in het voorhof van de tent der samenkomst. Lev. 16:27 Maar den var des zondoffers en den bok des zondoffers, welker bloed ingebracht is om verzoening te doen in het heilige, zal men tot buiten het leger uitvoeren; doch hun vellen, hun vlees en hun mest zullen zij met vuur verbranden. |
19 Toen sprak Aäron tot Mozes: Zie, heden hebben zij hun zondoffer en hun brandoffer voor het aangezicht des HEEREN geofferd, en zulke dingen zijn mij wedervaren; en had ik heden het zondoffer gegeten, zou dat goed geweest zijn in de ogen des HEEREN? |
20 Als Mozes dat hoorde, zo was het goed in zijn ogen. |