Statenvertaling.nl

sample header image

Hosea 9 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Hosea 9

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

God verwijt Israël de afgodische vreugde in den oogsttijd, vs. 1. Die Hij hun wel zal doen vergaan, door den toekomstigen honger, wegvoering naar Assyrië, ontberen van den openbaren godsdienst, treuren en verwoesting van hun land, 2. Tegenstelling van valse en ware profeten, 7. Verdere klacht over Israëls diepe verdorvenheid, naar het voorbeeld hunner ondankbare afgodische voorvaderen, 9. God dreigt hun onvruchtbaarheid en kindermoord, 11. Gebed van den profeet om mindering der straf, 14. Verder verhaal van hun afgoderij, met aanzegging van Gods toorn en straffen, 15.
 
De vergelding van Efraïms zonde
1 VERBLIJD u niet, o Israël, tot 1opspringens toe, gelijk de 2volken; want gij hoereert van uw God af; gij hebt 3hoerenloon lief, op alle dorsvloeren des korens.1 Of: tot verheugens toe, tot vrolijkheid toe. Zie dezelfde manier van spreken Job 3:22. Het Hebreeuwse woord ziet op de uiterlijke gebaren en het bewijs van vreugde. verwijsteksten
2 Die ten tijde van een goeden oogst gewoon waren grote vreugde te bedrijven ter ere hunner afgoden, die zij hielden voor de auteurs van dien. Vgl. Ps. 4:8, en hier het volgende. Insgelijks Joël 1 op vers 12. verwijsteksten
3 Dat is, gij verheugt u over den oogst als over een beloning, die uw boelen, de afgoden, u zouden hebben gegeven vanwege uw geestelijke hoererij, dat is, afgoderij; en op alle plaatsen waar gij koren stapelt en dorst, en waar gij den wijn perst, dankt gij uw afgoden voor hetgeen dat Ik u gegeven heb. Vgl. Hos. 2:4, 7, 8, 11. verwijsteksten
2 De dorsvloer en de wijnkuip zal henlieden 4niet voeden, en de most zal 5haar 6liegen.4 Hoewel zij zichzelven anders beloven.
5 Of: tegen haar, onder haar, te weten deze hoer of overspeelster; of Efraïm, Israël.
6 Dat is, hun hoop, die zij daarvan hebben, zal feilen en hen bedriegen, zij zullen het niet genieten, het zal voor den vijand zijn, en zij moeten ten lande uit, als volgt. Vgl. Hos. 8:7, en de manier van spreken met Job 40:28. Jes. 58:11. Hab. 3:17, en zie de aantt. aldaar. verwijsteksten
3 Zij zullen in des HEEREN 7land niet blijven, maar Efraïm zal weder in 8Egypte keren, 9en zij zullen in 10Assyrië het 11onreine eten.7 Namelijk Kanaän, dat Gods land en erfenis dikwijls genoemd wordt. Zie Ps. 68 op vers 10. Joël 1:6; 3:2, enz. verwijsteksten
8 Zie Hos. 8 op vers 13. verwijsteksten
9 Of: maar; indien men het verstaat van hulp in Egypte te zoeken tegen den Assyriër. Alsof God zeide: Zij mogen naar Egypte lopen zoveel zij willen, zij zullen evenwel naar Assyrië moeten.
10 Waarheen zij gevankelijk zullen worden weggevoerd.
11 Dat God in Zijn wet verboden had te eten, en waarvan zij etende, naar de wet der ceremoniën onrein werden. Vgl. Ez. 4:12, 13. Dan. 1:8, en hier het volgende vers. verwijsteksten
4 Zij 12zullen den 13HEERE geen 14drankoffers doen van wijn, ook zouden zij Hem niet 15zoet zijn, hun offeranden zouden hun zijn als 16treurbrood; allen die dat zouden eten, zouden onrein worden; want hun brood zal voor hun 17ziel zijn, het zal in des HEEREN huis 18niet komen.12 Wanneer zij in Assyrië zullen zijn weggevoerd en eten wat onrein is, van welken ellendigen toestand der Israëlieten in het voorgaande en volgende vers gesproken wordt.
13 Als zijnde buiten Zijn land en de plaats, enz., die God tot offeren verordineerd had, en voorts geen gelegenheid noch middel hebbende om den Heere wat reins te offeren, als blijkt uit de voorgaande en volgende woorden.
14 Hebr. uitstorten, uitgieten of uitspreiden van wijn, dat is, drankoffers van wijn offeren. Zie Ps. 16 op vers 4. verwijsteksten
15 Dat is, aangenaam of behaaglijk, als Jer. 6:20. Mal. 3:4. verwijsteksten
16 Hebr. brood der treurenden of rouwenden, dat is, leedspijze, die men eet in sterfhuizen; zulks alles was naar de wet der ceremoniën onrein. Zie Lev. 21:1, enz.; 22:4, enz. Num. 19:14. Deut. 26:14, enz. Ook waren zij gehouden te offeren met vreugde, Deut. 12:6, 7, waarom sommigen door brood of spijze de offeranden verstaan. Zie Lev. 3:11; 21:6. Num. 28:2. Ez. 44:7. verwijsteksten
17 Dat is, hun spijze, hun eten en drinken, hun maaltijden, zullen alsdan, in hun ballingschap, wezen over hun doden, die zij verloren hebben, of als over hun doden (vgl. Ez. 24:17), dewijl zij in gedurigen rouw zullen leven, en overzulks onrein zijn. Alzo wordt het woord ziel genomen voor een dood lichaam of een dode, Lev. 19:28. Ps. 16:10. Zie de aantt. aldaar. Anders: voor hun eigen personen, of: voor henzelven (gelijk het Hebreeuwse woord ook genomen wordt). Dat is, zij eten en drinken voor zichzelven, maar niet Mij ter eer (als Hos. 8:13); dewijl enigen verstaan dat in dit vers niet gesproken wordt van den staat der ballingschap, maar van hetgeen de Israëlieten nu deden en tot de ballingschap toe doen zouden. Vgl. Zach. 7:5, 6. verwijsteksten
18 Dat is, zulks, als zijnde onrein, mag men in Gods huis niet brengen, noch daarvan offeren.
5 Wat zult gijlieden dan doen op een 19gezetten hoogtijdag, en op een feestdag des HEEREN?19 Wanneer men naar Mijn gebod voor Mij moest offeren met vreugde, daar gij zonder offer en in rouw zult zitten buiten uw land. Zie Num. 10:10. Deut. 12:12, enz., en vgl. Hos. 3:4, en de aantt. op het voorgaande vers. verwijsteksten
6 Want zie, zij 20gaan daarheen vanwege de 21verstoring; 22Egypte zal hen verzamelen, 23Mof zal hen 24begraven; 25begeerte zal er zijn naar hun zilver, 26netelen zullen hen erfelijk bezitten, 27doornen zullen in hun 28tenten zijn.20 Dat is, zullen voorzeker uit hun land moeten weggaan; of: zij gaan heen, dat is, zij gaan verloren, of verdwijnen.
21 Die de Assyriër zou aanrichten.
22 Uit deze woorden schijnt afgeleid te kunnen worden, dat er een gedeelte van Israël voor den Assyriër zou vluchten naar Egypte, menende aldaar wel ontvangen en geholpen te zullen worden, omdat zij den Assyriër verlatende, met den koning van Egypte gehandeld hadden. Zie Hos. 8 op vers 13. Maar hoe zij daarover zouden varen, wordt hun hier geprofeteerd. Sommigen gissen dat zij eerst tot die van Juda, daarna met dezelve naar Egypte getogen zijn. verwijsteksten
23 De stad Memphis in Egypte, anders (naar sommiger gevoelen) ook genoemd Nof, Jes. 19:13. Zie de aant. aldaar. verwijsteksten
24 En dienvolgens zullen zij in hun land niet wederkeren, maar in ballingschap omkomen.
25 Men zal hun geld zoeken en roven. Of: de plezierige plaatsen, of gewenste schatten van hun zilver, die zal de netel erfelijk bezitten; begeerte voor begeerlijke dingen, die uit zilver waren, of met zilveren sieraad gepronkt.
26 Hebr. netel, dat is, hun land en woonplaatsen zullen lang woest liggen en onbewoond blijven. Vgl. Jes. 32:13; 34:13. Hos. 10:8. Door de mensen versta hun land of plaatsen waar zij gewoond hebben. Zie Richt. 11:23. Jer. 49:1, met de aantt. verwijsteksten
27 Hebr. doorn of distel. Vgl. Job 31:40. Jes. 5:6; 7:24. verwijsteksten
28 Ter plaatse waar hun heerlijke woningen zullen geweest zijn.
7 De dagen der bezoeking zijn gekomen, de dagen der vergelding zijn gekomen; die van Israël zullen het 29gewaarworden; de 30profeet is een dwaas, de 31man des geestes is onzinnig; om de grootheid uwer ongerechtigheid is de 32haat ook groot.29 Of: weten, bekennen, dat is, alsdan daaraan gedenken en bevinden, dat hun de waarheid gezegd is en dat hun valse profeten hen bedrogen hebben. Waarvan in het volgende.
30 De valse profeten, die het volk vrede en voorspoed profeteren.
31 De profeet die zich valselijk beroemt van Gods Geest gedreven te worden, of geestelijke gezichten en openbaringen van God te hebben. Vgl. Ez. 13:3. Hier zegt God Zelf van de valse profeten hetgeen de verleiders en wereldse mensen ten onrechte plegen te zeggen van Gods ware profeten. Zie 2 Kon. 9:11. Jer. 29:26, enz. Anders: de man des winds, dat is, die met ijdelheid en leugen omgaat. Vgl. Micha 2:11. verwijsteksten
32 Dit kan men verstaan van Efraïms groten haat of wederstand, wreveligheid, wederspannigheid tegen God en Zijn heilig Woord; of van Gods haat, die tegen Efraïm groot is, dien Hij betonen zal in de voorgemelde dagen der bezoeking en vergelding, en waaruit ook voortkomt, dat Hij hen straft door valse profeten.
8 33De wachter van Efraïm is met mijn God; maar de 34profeet is een 35vogelvangersstrik op al 36zijn wegen, een 37haat in het huis 38zijns Gods.33 De ware profeten, die God onder de tien stammen heeft verwekt, houden bestendiglijk en vast aan mijn God en Zijn reinen dienst; als Elia, Elisa en anderen gedaan hebben, en ik ook doe. Zie van dezen titel der profeten Ez. 3 op vers 17, en vgl. wijders Jer. 12:3. Hos. 12:1. Insgelijks de manier van spreken met God te wandelen, Gen. 5:22. Zie de aant. aldaar. Anders: Is er een wachter van Efraïm met mijn God, de profeet is een vogelvangersstrik op al deszelfs wegen. Anders: Efraïms wachter behoorde met mijn God te zijn, maar, enz. Anders: Hij (de valse profeet, waarvan in het voorgaande vers) houdt wacht tegen Efraïm, die met mijn God is, dat is, hij loert op de Israëlieten die het met God en Zijn reinen godsdienst nog houden. Zie 1 Kon. 19:18, waarop het volgende ook niet kwalijk past. Vgl. Hos. 5:1, 2, en de aantt. aldaar. verwijsteksten
34 Versta de valse profeten, waarvan in het voorgaande gesproken.
35 Dit kan men duiden op het geestelijk vangen en verstrikken der zielen, en van het lichamelijk loeren, betrappen, vangen en moorden der vromen, als in de voorgaande aant. is vermeld.
36 Op alle straten en wegen in Israël; of: in al zijn eigen doen en handel is de valse profeet niet anders dan een strik, enz.
37 Die met recht van God en alle vromen gehaat is, en niets dan Gods haat tegen Israël (Hos. 8:1 genoemd des Heeren huis) door al zijn verleiding en goddelozen handel verwekt en veroorzaakt. verwijsteksten
38 Efraïms, of des getrouwen wachters, van welken in het begin van dit vers gesproken.
9 Zij hebben zich 39zeer diep verdorven, als in de dagen van 40Gíbea; Hij zal hunner ongerechtigheid 41gedenken, Hij zal hun zonden bezoeken.39 Hebr. Zij hebben verdiept, zij hebben verdorven. Zie van zulke samenvoeging van twee woorden Ps. 45 op vers 5, en van het Hebreeuwse woord Hos. 5 op vers 2. verwijsteksten
40 Gelijk die van Benjamin te Gibea tot gruwelijke boosheid vervallen waren, en een iegelijk in Israël deed wat hij wilde. Zie de historie Richteren 19, en vgl. Hos. 10:9. verwijsteksten
41 Als Hos. 8:13. Zie aldaar. verwijsteksten
10 Ik vond Israël als 42druiven in de woestijn, Ik zag uw vaderen als de eerste vrucht aan den vijgenboom in haar beginsel; maar zij gingen in atot 43Baäl-Peor, en 44zonderden zich af tot die 45schaamte, en werden 46gans verfoeilijk naar hun boelerij.42 Dat is, toen Ik Israël eerst tot Mijn volk aannam, waren zij Mij zo aangenaam als een wandelaar druiven zijn die hij vindt in een woestijn, en zo zoet als de eerste rijpe vijgen aan den vijgenboom. Vgl. Micha 7 op vers 1. verwijsteksten
a Num. 25:3. Ps. 106:28. verwijsteksten
43 Der Moabieten afgod, om met hem geestelijk overspel of hoererij te bedrijven, waarop de lichamelijke ontucht gevolgd is. Zie Num. 25:1, 2, 3, enz., en de navolging van dit voorbeeld hunner voorvaderen 1 Kon. 16:31, 32, enz. verwijsteksten
44 Met een bijzondere afgodische voorbereiding tot religieuzen dienst van dezen afgod. Het Hebreeuwse woord is hetzelfde waarvan de nazireeërs, dat is, de afgezonderden, hun naam hadden. Zie Num. 6:2, enz. verwijsteksten
45 Dien schandelijken afgod Baäl. Zie Jer. 3:24, 25. verwijsteksten
46 Hebr. verfoeiselen, of: verfoeilijkheden. Anders: daar waren verfoeilijkheden naar hun begeerte. Alle verfoeilijkheden waren daar in zwang, naar hun wil en lust, naar dat hun vuile lust en wens opgaf. Sommigen nemen het alsof God tegen elkander stelde, dat zij bij Hem daardoor zo verfoeilijk werden, als Hij hen tevoren zeer bemind had.
11 Aangaande Efraïm, hunlieder 47heerlijkheid zal 48wegvliegen als een vogel, 49van de geboorte en van 50moeders buik en van de ontvangenis af.47 Dat is, hun koninkrijk, gezegende staat, en specialijk de menigte hunner kinderen, waarmede zij versierd en verheerlijkt zijn, als in het volgende verklaard wordt. Zie Ps. 127:5. Spr. 17:6. verwijsteksten
48 Dat is, zij zullen snellijk daarvan beroofd worden, en dezelve zo weinig weder kunnen verkrijgen als een ontvlogen vogel.
49 Dat is, zo haast zij zullen geboren zijn, of: terwijl zij gedragen worden, of: zo haast zij zullen ontvangen zijn.
50 Van de invoering van dit woord zie Richt. 13 op vers 5. Job 3 op vers 10. verwijsteksten
12 Ofschoon zij hun kinderen mochten groot maken, Ik zal hen er toch van beroven, 51dat zij onder de mensen niet zullen zijn; want ook, wee hun, als Ik van hen zal geweken zijn.51 Of: dat zij geen mensen zullen zijn, of: dat hun geen mens overblijve. Vgl. Spr. 30:14. verwijsteksten
13 Efraïm is gelijk als Ik 52Tyrus aanzag, die 53geplant is in een lieflijke woonplaats; maar Efraïm zal zijn kinderen 54moeten uitbrengen tot den 55doodslager.52 Hebr. Tsor. Zie van deze stad Joz. 19 op vers 29. 1 Kon. 5 op vers 1. Jesaja 23. Ezechiël 27. verwijsteksten
53 Dit schijnt te zien op de vastigheid, lieflijkheid en voorspoed in deze beide vergeleken plaatsen.
54 Hebr. alsof men zeide: (is, of is gesteld, geschikt, gereed) om uit te brengen (vgl. Jes. 38:20 met de aant.), dat is, zal ze uit zijn schone woonplaatsen zelf moeten uitbrengen, enz. verwijsteksten
55 De Assyriërs, hun vijanden. Vgl. Deut. 28:41. Job 27:14. verwijsteksten
14 56Geef hun, HEERE! Wat zult Gij geven? Geef hun een b57misdragende baarmoeder en uitdrogende borsten.56 De profeet zeer ontsteld en benauwd zijnde over deze schrikkelijke aanstaande ellenden van het volk, weet niets naders van den Heere te begeren, dan dat zij liever geen kinderen mochten hebben, dan dat die groot gemaakt zijnde, van den vijand zouden vermoord worden. Vgl. Luk. 23:29. Anders: Geef hun wat Gij geven zult, dat is, zulks als hun zonden verdienen en Uw gerechtigheid vereist. verwijsteksten
b Luk. 23:29. verwijsteksten
57 Hebr. van kinderen berovende.
15 58Al hun boosheid is te cGilgal, 59want daar heb Ik hen gehaat om de boosheid hunner handelingen; Ik zal hen uit Mijn 60huis uitdrijven, Ik zal hen 61voortaan niet meer liefhebben; al hun dvorsten zijn 62afvalligen.58 Dat is, de voornaamste afgoderij wordt aldaar bedreven, of: wat er overal van afgoderij in het land is, brengen zij daar tezamen; daar integendeel de gedachtenis der weldaden die hun God eenmaal in deze plaats bewezen had, hen van alle afgoderij behoorde af te schrikken. Zie Hos. 4 op vers 15; 12:12. verwijsteksten
c Hos. 4:15; 12:12. verwijsteksten
59 Of: gewisselijk.
60 Dat is, uit Mijn land of uit Mijn huisgezin, dat zij niet meer Mijn kinderen noch knechten zullen zijn.
61 Hebr. niet toedoen of voortvaren hen lief te hebben, dat is, Ik zal hun niet langer weldoen.
d Jes. 1:23. verwijsteksten
62 Of: wederstrevig, onbandig.
16 Efraïm is 63geslagen, hunlieder wortel is verdord, zij zullen geen vrucht 64voortbrengen; ja, ofschoon zij genereerden, zo zal Ik toch de 65gewenste vruchten van hun buik doden.63 Gelijk een kruid van de hitte der zon gelijk als geslagen of anderszins gekwetst wordt, dat het niet kan groeien noch bloeien (vgl. Ps. 102:5), alzo is Efraïm van boven (van God) geslagen, dat zijn wortel onder verdord is. Vgl. Job 18:16. Amos 2:9. Jona 4:7, en zie het tegendeel Job 29:19. verwijsteksten
64 Hebr. maken, als Hos. 8:7. Zie aldaar. verwijsteksten
65 Hebr. de begeerten van hun buik, dat is, hun gewenste lijfsvruchten.
17 66Mijn God zal hen verwerpen, omdat zij naar Hem niet horen; en zij zullen 67omzwervende zijn onder de heidenen.66 Dien ik dien, en aan Welken ik mij houd, als vers 8. verwijsteksten
67 Vgl. Gen. 4:12, 14. 1 Kon. 14:15. Spr. 27:8. Hos. 7:13. verwijsteksten

Einde Hosea 9