Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
God verkondigt Israël de aankomst van den vijand, die hen vervolgen, uitroeien, wegvoeren, en hun landvruchten verteren zal, omdat zij God, Zijn verbond, wet en alle heilzame leringen, kortom, het goede, hebben vergeten, verlaten, veracht, een eigen koninkrijk zonder God opgericht, allerlei afgoderij, huichelachtigen godsdienst, en inzonderheid den verfoeilijken kalverdienst en heidense verbonden gesticht en gezocht hebben, vs. 1, enz. God dreigt ook Juda, 14. |
Efraïms ondergang is nabij |
1 DE 1bazuin aan uw 2mond; 3hij komt als een a4arend tegen het 5huis des HEEREN, omdat zij Mijn bverbond hebben overtreden en zijn tegen Mijn wet 6afvallig geworden. | | 1 Dit is een haastige en onvolkomen manier van spreken, die men pleegt te gebruiken in een onvoorzienen haastigen overval. Men kan dit nemen als woorden Gods tot den profeet, dien Hij gebiedt zijn stem als een bazuin te verheffen, vanwege de ongevoeligheid en hardnekkigheid van het volk, als Jes. 58:1, enz. Of als een afbeelding van den aanstaanden nood en aankomst van den vijand, wanneer men gewoon is alarm te maken. Zie Hos. 5:8. Jes. 58:1 ROEP uit de keel, houd niet in, verhef uw stem als een bazuin, en verkondig Mijn volk hun overtreding, en het huis van Jakob hun zonden. Hos. 5:8 Blaast de bazuin te Gíbea, de trompet te Rama; roept luide te
Beth-Aven; achter u, Benjamin. |
2 Hebr. gehemelte. |
3 Te weten de vijand, de koning van Assyrië. |
a Deut. 28:49. Deut. 28:49 De HEERE zal tegen u een volk verheffen van verre, van het einde der aarde, gelijk als een arend vliegt; een volk welks spraak gij niet zult verstaan; |
4 Vgl. Jer. 48:40 met de aant. Jer. 48:40 Want zo zegt de HEERE: Zie, hij zal snel vliegen als een arend, en hij zal zijn vleugels over Moab uitbreiden. |
5 Te weten Israël, of de tien stammen (als het volgende uitwijst), die dien naam mede voerden en Gods volk wilden geacht zijn. Sommigen menen dat God hier van Juda spreekt, en verstaan den tempel van Jeruzalem, en door den vijand Nebukadnezar. |
b Hos. 6:7. Hos. 6:7 Maar zij hebben het verbond overtreden als Adam; daar hebben zij trouwelooslijk tegen Mij gehandeld. |
6 Zie Hos. 7 op vers 13. Hos. 7:13 (kt.) Wee hun, want zij zijn van Mij afgezworven; verstoring over hen, want zij hebben tegen Mij overtreden. Ik zou hen wel verlossen, maar zij spreken leugens tegen Mij. |
2 Dan zullen 7zij tot Mij 8roepen: Mijn God, 9wij, Israël, kennen U. | | 7 Te weten die van Israël, als het volgende verklaart. |
8 Niet uit geloof en bekering, maar alleenlijk uit gevoel van de voorzegde en gedreigde ellende. |
9 Wij voeren immers den naam van Uw volk Israël, en hebben Uw woord gehoord en doen professie van Uw dienst. Vgl. Matth. 7:21, 22. Luk. 13:26, 27. Anderen aldus: wij kennen U, wij zijn Israël; in denzelfden zin. Matth. 7:21 Niet een iegelijk die tot Mij zegt: Heere, Heere! zal ingaan in het Koninkrijk der hemelen, maar die daar doet den wil Mijns Vaders, Die in de hemelen is. Matth. 7:22 Velen zullen te dien dage tot Mij zeggen: Heere, Heere, hebben wij niet in Uw Naam geprofeteerd, en in Uw Naam duivelen uitgeworpen, en in Uw Naam vele krachten gedaan? Luk. 13:26 Alsdan zult gij beginnen te zeggen: Wij hebben in Uw tegenwoordigheid gegeten en gedronken, en Gij hebt in onze straten geleerd. Luk. 13:27 En Hij zal zeggen: Ik zeg u, Ik ken u niet vanwaar gij zijt; wijkt van Mij af, alle gij werkers der ongerechtigheid. |
3 Israël heeft het 10goede verstoten; de 11vijand zal hem vervolgen. | | 10 Al Mijn heilzame leringen en vermaningen, welker navolging hun geestelijke en lichamelijke behoudenis zou geweest zijn. |
11 Van welken vers 1 gesproken is. vers 1 DE bazuin aan uw mond; hij komt als een arend tegen het huis des HEEREN, omdat zij Mijn verbond hebben overtreden en zijn tegen Mijn wet afvallig geworden. |
4 Zij hebben koningen gemaakt, maar niet 12uit Mij; zij hebben 13vorsten gesteld, maar Ik heb het 14niet gekend; van hun zilver en hun goud hebben zij voor zichzelven 15afgoden gemaakt, 16opdat zij uitgeroeid worden. | | 12 Dat is, zonder Mij in het opwerpen en maken van hun koningen raad te vragen of Mijn bevel te verwachten; alhoewel anderszins de scheiding der tien stammen van Juda niet zonder Gods rechtvaardig bestier en regering geschied is. Zie 1 Kon. 11:31, enz. Hos. 13:11, en vgl. Jes. 30:1; 54:15. 1 Kon. 11:31 En hij zeide tot Jeróbeam: Neem u tien stukken; want alzo zegt de HEERE, de God Israëls: Zie, Ik zal het koninkrijk van de hand van Sálomo scheuren en u tien stammen geven. Hos. 13:11 Ik gaf u een koning in Mijn toorn en nam hem weg in Mijn verbolgenheid. Jes. 30:1 WEE den kinderen die afvallen, spreekt de HEERE, om een raadslag te maken, maar niet uit Mij; en om zich met een bedekking te bedekken, maar niet uit Mijn Geest, om zonde tot zonde te doen; Jes. 54:15 Zie, zij zullen zich zekerlijk vergaderen, doch
niet uit Mij; wie zich tegen u vergaderen zal, die zal om uwentwil vallen. |
13 De woorden koningen en vorsten worden hier verwisseld, als Hos. 7:7, 16. Hos. 7:7 Zij zijn altezamen verhit als een bakoven, en zij verteren hun rechters; al hun koningen vallen; er is niemand onder hen die tot Mij roept. Hos. 7:16 Zij keren zich, maar niet tot den Allerhoogste, zij zijn als een bedrieglijke boog; hun vorsten vallen door het zwaard, vanwege de gramschap hunner tong; dit is hunlieder bespotting in Egypteland. |
14 Niet dat den alwetenden God dit enigszins onbekend zou geweest zijn, maar deze manier van spreken wil zeggen, dat God hun maken van koningen niet heeft goedgekeurd. Vgl. Ps. 1:6 met de aant. Ps. 1:6 Want de HEERE kent den weg der rechtvaardigen, maar de weg der goddelozen zal vergaan. |
15 Zie van het Hebreeuwse woord 2 Sam. 5 op vers 21, en versta hier de gouden kalveren te Dan en Bethel en andere afgodische beelden, als Hos. 13:2; 14:9. 2 Sam. 5:21 (kt.) En zij lieten hun afgoden aldaar; en David en zijn mannen namen ze op. Hos. 13:2 En nu zijn zij voortgevaren te zondigen, en hebben zich van hun zilver een gegoten beeld gemaakt, afgoden naar hun verstand, die altemaal smedenwerk zijn; waarvan zij nochtans zeggen: De mensen die offeren, zullen de kalveren kussen. Hos. 14:9 Efraïm, wat heb Ik meer met de afgoden te doen? Ik heb hem
verhoord en zal op hem zien, Ik zal hem zijn als een groenende dennenboom; uw vrucht is uit Mij gevonden. |
16 Hebr. opdat hij uitgeroeid wierd, dat is, elkeen van hen, of Israël. De zin is, dat zij door deze afgoderij hun eigen verderf hebben veroorzaakt. Vgl. Jer. 18:16. Micha 6:16, met de aantt. Jer. 18:16 Om hun land te stellen tot een ontzetting, tot eeuwige aanfluitingen; al wie daar voorbijgaat, zal zich ontzetten en met zijn hoofd schudden. Micha 6:16 Want de inzettingen van Omri worden onderhouden, en het ganse werk van het huis van Achab; en gij wandelt in derzelver raadslagen; opdat Ik u stelle tot verwoesting, en haar inwoners tot aanfluiting; alzo zult gij de smaadheid Mijns volks dragen. |
5 Uw 17kalf, o Samaría, heeft 18u verstoten; Mijn toorn is tegen hen ontstoken; hoelang zullen zij de 19reinheid niet 20verdragen? | | 17 Uw afgodische kalverdienst, dien uw koningen, o Samaria, (die binnen u hun hof houden) gesticht en gevoed hebben. |
18 Te weten gij Israëlieten. De zin is: Gelijk zij het goede van zich verstoten hebben (vers 3), zo zal het kwaad dat zij verkoren hebben, te weten de afgoderij, hen uit hun land verstoten, dat is, de oorzaak daarvan zijn. Anders: Uw kalf heeft u verlaten, moetende zelf als in gevangenis ten lande uitgevoerd worden. Zie Hos. 10:6. Of aldus: Hij (de Heere) heeft uw kalf, o Samaria, verstoten; gelijk gij Zijn goed verstoten hebt, alzo verstoot Hij uw kwaad. vers 3 Israël heeft het goede verstoten; de vijand zal hem vervolgen. Hos. 10:6 Ja, datzelve zal naar Assur gevoerd worden tot een geschenk voor den koning Jareb; Efraïm zal schaamte behalen en Israël zal beschaamd worden vanwege zijn raadslag. |
19 Vgl. Jer. 13:27. Jer. 13:27 Uw overspelen en uw hunkeringen, de schandelijkheid uws hoerdoms, op heuvelen, in het veld; Ik heb uw verfoeiselen gezien; wee u, Jeruzalem, zult gij niet rein worden? Hoelang nog na dezen? |
20 Of: vermogen. Het kan ook een afgebroken rede zijn, uit verdriet en toornigheid, aldus: hoelang zullen zij geen reinheid kunnen, te weten bekomen, doen, plegen? |
6 Want 21dat is ook uit Israël; een werkmeester heeft het gemaakt, en het is geen God, maar het zal tot
22stukken worden, het kalf van Samaría. | | 21 Te weten gouden kalf (in het begin van het voorgaande en in het einde van dit vers vermeld) is van Israël afgekomen, zij hebben het van Mij niet geleerd, maar het is een vond en werk van hun eigen goddeloosheid, gelijk eertijds het kalf in de woestijn een vond geweest is van hun voorvaders. |
22 Of: klein schaafsel, gruis, morzel. Dit schijnt te zien op de vermaling van het gouden kalf, Ex. 32:20, alsof God zeide: Wat een fijne god is dat, die zichzelven niet beter kan behouden! Ex. 32:20 En hij nam dat kalf dat zij gemaakt hadden en verbrandde het in het vuur, en vermaalde het totdat het klein werd, en strooide het op het water en deed het de kinderen Israëls drinken. |
7 Want zij hebben 23wind gezaaid en zullen een 24wervelwind maaien; 25het zal geen staand koren hebben, het 26uitspruitsel zal geen meel 27maken; of het misschien maakte, 28vreemden zullen het verslinden. | | 23 Dat is, afgoderij en heidense verbonden hebben zij nagejaagd, dies zullen zij de vrucht hunner werken genieten; zodanig hun doen is, zodanige straf zal erop volgen. Vgl. Job 4:8 met de aant. Hos. 12:2. Job 4:8 Maar gelijk als ik gezien heb: die ondeugd ploegen, en moeite zaaien, maaien dezelve. Hos. 12:2 Efraïm weidt zich met wind en jaagt den oostenwind na; den gansen dag vermenigvuldigt hij leugen en verwoesting; en zij maken verbond met Assur, en de olie wordt naar Egypte gevoerd. |
24 Dat is, Gods schrikkelijke en onvermijdelijke plagen. Zie Job 9:17. Ps. 83:16. Spr. 1:27. Jer. 4:13. Amos 1:14, met de aantt. Job 9:17 Want Hij vermorzelt mij door een onweder, en vermenigvuldigt mijn wonden zonder oorzaak. Ps. 83:16 Vervolg hen alzo met Uw onweder, en verschrik hen met Uw draaiwind. Spr. 1:27 Wanneer uw vreze komt gelijk een verwoesting, en uw verderf aankomt als een wervelwind, wanneer u benauwdheid en angst overkomt, Jer. 4:13 Zie, hij komt op als wolken en zijn wagens zijn als een wervelwind, zijn paarden zijn sneller dan arenden; wee ons, want wij zijn verwoest. Amos 1:14 Daarom zal Ik een vuur aansteken in den muur van Rabba; dat zal haar paleizen verteren, met een gejuich ten dage des strijds, met een onweder ten dage des wervelwinds. |
25 Te weten zaad, of: hij, te weten Israël. Gelijk zij met ijdelheid hebben omgegaan, alzo zal al hun arbeid ijdel zijn, of niets voortbrengen, of wat er van mag voortkomen, zal voor den vijand zijn. |
26 Of: gewas, zo er iets van voortkomt. |
27 Dat is, geven, daar zal geen meel van komen; en zo in het volgende en Hos. 9:16. Zie Ps. 1 op vers 3. Hos. 9:16 Efraïm is geslagen, hunlieder wortel is verdord, zij zullen geen vrucht voortbrengen; ja, ofschoon zij genereerden, zo zal Ik toch de gewenste vruchten van hun buik doden. Ps. 1:3 (kt.) Want hij zal zijn als een boom, geplant aan waterbeken, die zijn vrucht geeft op zijn tijd en welks blad niet afvalt; en al wat hij doet, zal wel gelukken. |
28 Of: uitlandse, dat is, heidense vijanden. |
8 Israël 29is verslonden; 30nu zijn zij onder de heidenen geworden gelijk een 31vat waar men geen lust toe heeft. | | 29 Dat is, zal zekerlijk van de vijanden verteerd worden, waarvan de beginselen klaar zijn. |
30 Zij zijn alreeds veracht bij de omliggende heidenen, en zullen het weldra nog meer worden. Vgl. vers 10. vers 10 Dewijl zij dan onder de heidenen boelen om hoerenloon gehuurd hebben, zo zal Ik die nu ook verzamelen; ja, zij hebben al een weinig begonnen vanwege den last van den koning der vorsten. |
31 Als Jer. 22:28. Zie aldaar. Insgelijks Ps. 31:13, en vgl. Jes. 30:14. Jer. 22:28 Is dan deze man Chónia een veracht, verstrooid, afgodisch beeld? Of is hij een vat waaraan men geen lust heeft? Waarom zijn hij en zijn zaad uitgeworpen, ja, weggeworpen in een land dat zij niet kennen? Ps. 31:13 Ik ben uit het hart vergeten als een dode; ik ben geworden als een bedorven vat. Jes. 30:14 Ja, Hij zal haar verbreken, gelijk een pottenbakkerskruik verbroken wordt; in het brijzelen zal Hij niet verschonen; alzo dat van haar verbrijzeling niet een scherf zal gevonden worden, om vuur uit den haard te nemen of om water te scheppen uit een gracht. |
9 Want zij zijn opgetogen naar
32Assur, een 33woudezel die alleen voor zichzelven is; die van Efraïm hebben 34boelen om hoerenloon gehuurd. | | 32 Om hun staat door gunst en hulp van den koning van Assyrië te bevestigen. Zie 2 Kon. 15:19, 20. 2 Kon. 15:19 Toen kwam Pul, de koning van Assyrië, tegen het land; en Menahem gaf aan Pul duizend talenten zilver, opdat zijn hand met hem zou zijn om het koninkrijk in zijn hand te sterken. 2 Kon. 15:20 Menahem nu bracht dit geld op van Israël, van alle geweldigen van vermogen, om den koning van Assyrië te geven, voor elken man vijftig zilveren sikkelen; alzo keerde de koning van Assyrië weder en bleef daar niet in het land. |
33 Dat is, wilden, wreden en onbeleefden, rovende voor zichzelven, niet zoekende dan zijn eigen profijt, om een ander zich niet bekommerende. Zie Job 24:5; 39:8. Sommigen duiden het op Israël, overal om hulp en verbond lopende, als een onbetemde wilde woudezel, die overal op de lucht gaat en dommelijk voeder zoekt, doch dikwijls niet vindt, en zelfs anderen ten roof wordt. Vgl. Jer. 2:24. Job 24:5 Zie, zij zijn woudezels in de woestijn; zij gaan uit tot hun werk, makende zich vroeg op ten roof; het vlakke veld is hem tot spijze, en den jongeren. Job 39:8 Wie heeft den woudezel vrij heengezonden? En wie heeft de banden des wilden ezels gelost? Jer. 2:24 Zij is een woudezel, gewend in de woestijn, naar den lust harer ziel schept zij den wind, wie zou haar ontmoeting afkeren? Allen die haar zoeken, zullen niet moede worden, in haar maand zullen zij haar vinden. |
34 Dat is, helpers en bondgenoten, verlatende hun rechten Man, Heere en Bondgenoot, namelijk God. Hebr. liefden, minnen of boelerijen, dat is, boelen, minnaars. Zie Job 35 op vers 13. Jer. 27 op vers 9. Job 35:13 (kt.) Gewisselijk zal God de ijdelheid niet verhoren, en de Almachtige zal die niet aanschouwen. Jer. 27:9 (kt.) Gijlieden dan, hoort niet naar uw profeten, en naar uw waarzeggers, en naar uw dromers, en naar uw guichelaars, en naar uw tovenaars, dewelke tot u spreken, zeggende: Gij zult den koning van Babel niet dienen. |
10 35Dewijl zij dan onder de heidenen boelen om hoerenloon gehuurd hebben, zo zal Ik 36die nu ook verzamelen; ja, 37zij hebben al een weinig begonnen vanwege den 38last van den koning 39der vorsten. | | 35 Of: Schoon zij, hoewel zij, maar ofschoon zij, enz., zo zal Ik hen toch verzamelen, enz., gelijk de Hebreeuwse woordjes genomen zijn Hos. 9:16. Alsof de Heere zeide: Zij mogen zoveel helpers huren als zij willen, het zal hun toch niet helpen. Hos. 9:16 Efraïm is geslagen, hunlieder wortel is verdord, zij zullen geen vrucht voortbrengen; ja, ofschoon zij genereerden, zo zal Ik toch de gewenste vruchten van hun buik doden. |
36 Die heidense helpers, die zij gehuurd hebben, zal Ik tegen henzelven verzamelen, om, in plaats van hulp, hen te bederven. Vgl. Ez. 16:37. Anders: Ik zal hen (de Israëlieten) verzamelen, te weten om hen aan de vijanden over te geven en het land uit te drijven, gelijk dit woord somtijds ook voor verzamelen ter straf gebruikt wordt. Zie Ps. 26 op vers 9. Ez. 16:37 Daarom, zie, Ik zal al uw boelen vergaderen met dewelke gij vermengd zijt geweest, en allen die gij liefgehad hebt, met allen die gij gehaat hebt; en Ik zal hen van rondom vergaderen tegen u, en Ik zal voor hen uw naaktheid ontdekken, dat zij uw ganse naaktheid zien zullen. Ps. 26:9 (kt.) Raap mijn ziel niet weg met de zondaren, noch mijn leven met de mannen des bloeds, |
37 De boelen, die zij gezocht en gehuurd hebben tot hun hulp, hebben hen al begonnen te plagen, doch dat is maar een weinig ten aanzien van de rest die volgen zal. Anders: dat zij weinig smart zullen hebben van, enz., dat is, het volgende lijden zal zo groot zijn, dat zij weinig gedenken zullen aan dezen last. |
38 Dat is, het tribuut dat de koning van Assyrië Israël had opgelegd. Zie 2 Kon. 15:19, 20; 17:3. 2 Kon. 15:19 Toen kwam Pul, de koning van Assyrië, tegen het land; en Menahem gaf aan Pul duizend talenten zilver, opdat zijn hand met hem zou zijn om het koninkrijk in zijn hand te sterken. 2 Kon. 15:20 Menahem nu bracht dit geld op van Israël, van alle geweldigen van vermogen, om den koning van Assyrië te geven, voor elken man vijftig zilveren sikkelen; alzo keerde de koning van Assyrië weder en bleef daar niet in het land. 2 Kon. 17:3 Tegen hem toog op Salmanéser, koning van Assyrië; en Hoséa werd zijn knecht, dat hij hem een geschenk gaf. |
39 Van den groten koning van Assyrië, die vele vorsten en prinsen onder zich heeft. Vgl. 2 Kon. 18:19, 24. Jes. 10:8. Ezechiël 31. 2 Kon. 18:19 En Rabsaké zeide tot hen: Zegt nu tot Hizkía: Zo zegt de grote koning, de koning van Assyrië: Wat vertrouwen is dit waarmede gij vertrouwt? 2 Kon. 18:24 Hoe zoudt gij dan het aangezicht van een enigen vorst, van de geringste knechten mijns heren, afkeren? Maar gij vertrouwt op Egypte, om de wagens en om de ruiters. Jes. 10:8 Want hij zegt: Zijn niet mijn vorsten altezamen koningen? Ezechiël 31 HET gebeurde ook in het elfde jaar, in de derde maand, op den eerste der maand, dat des HEEREN woord tot mij geschiedde, zeggende: |
11 Omdat Efraïm de altaren 40vermenigvuldigd heeft tot zondigen, zo zijn hem de altaren geworden tot zondigen. | | 40 Dewijl zij enkellijk de gruwelijke zonde der afgoderij hebben willen bedrijven, zonder maat en einde, zo zal Ik hen ook daarin laten voortgaan, en alzo zonde op zonde laten hopen, tot hun rechtvaardige straf; of: Ik zal hen onder de heidenen wegvoeren, waar zij dan der afgodische altaren genoeg of de volheid zullen hebben, en tot allerlei afgoderij gedwongen worden. Zie Jer. 5:19. Hos. 9:3, en van het woord zonde in materie van afgoderij 1 Kon. 14:16; 15:30, 34; 16:2 en 1 Kon. 12:30; 13:34, met de aantt. Jer. 5:19 En het zal geschieden wanneer gij zult zeggen: Waarom heeft ons de HEERE onze God al deze dingen gedaan? dat gij tot hen zeggen zult: Gelijk als gijlieden Mij hebt verlaten en vreemde goden in uw land gediend, alzo zult gij de uitlandsen dienen, in een land dat uwe niet is. Hos. 9:3 Zij zullen in des HEEREN land niet blijven, maar Efraïm zal weder in
Egypte keren, en zij zullen in Assyrië het onreine eten. 1 Kon. 14:16 En Hij zal Israël overgeven, om Jeróbeams zonden wil, die gezondigd heeft en die Israël heeft doen zondigen. 1 Kon. 15:30 Om de zonden van Jeróbeam, die zondigde en die Israël zondigen deed, en om zijn terging waarmede hij den HEERE, den God Israëls, getergd had. 1 Kon. 15:34 En deed wat kwaad was in de ogen des HEEREN, en wandelde in den weg van Jeróbeam en in zijn zonde waarmede hij Israël had doen zondigen. 1 Kon. 16:2 Daarom dat Ik u uit het stof verheven en u tot een voorganger over Mijn volk Israël gesteld heb, en gij gewandeld hebt in den weg van Jeróbeam en Mijn volk Israël hebt doen zondigen, Mij tot toorn verwekkende door hun zonden, 1 Kon. 12:30 En deze zaak werd tot zonde; want het volk ging heen voor het ene tot Dan toe. 1 Kon. 13:34 En hij werd in deze zaak het huis van Jeróbeam tot zonde, om datzelve te doen afsnijden en te verdelgen van den aardbodem. |
12 Ik schrijf hem de 41voortreffelijkheden Mijner 42wet voor, maar
43die zijn geacht als wat 44vreemds. | | 41 Dat is, de uitnemende, grote, heerlijke en voortreffelijke leringen van Mijn Woord heb Ik hun niet alleen mondeling, maar ook schriftelijk in overvloed laten voordragen, door onderhouding van dewelke zij groot en machtig zouden worden. Vgl. Jes. 42:21. Jes. 42:21 De HEERE had lust aan hem
om Zijner gerechtigheid wil; Hij maakte hem groot door de wet en Hij maakte hem heerlijk. |
42 Of: leer. Zie Ps. 1 op vers 2. Ps. 1:2 (kt.) Maar zijn lust is in des HEEREN wet, en hij overdenkt Zijn wet dag en nacht. |
43 Voortreffelijke leringen van Mijn Woord. |
44 Zij verwerpen ze, alsof al Mijn leringen hen in het minst niet aangingen, of zij daarmede niet te doen hadden; wat hunzelven lust, wat zij zelven verzinnen en bedenken, of van de heidenen aannemen, dat behaagt hun alleen. |
13 Aangaande de offeranden 45Mijner gaven, zij offeren vlees en 46eten het, maar de HEERE heeft 47aan hen geen 48welgevallen. Nu zal Hij hunner ongerechtigheid 49gedenken en hun zonden 50bezoeken; zij zullen weder in
51Egypte keren. | | 45 Dat is, de vrijwillige dankoffers, die zij Mij menen te offeren (van de gaven die Ik hun in der waarheid gegeven heb) om kwansuis te betonen, dat zij immers naar Mij nog vragen en Mij niet verachten. |
46 Veranderende Mijn offeranden in onheilige mestbanketten; zij zijn niet tot Mijn dienst, maar voor hun mond en buik. Vgl. Jer. 7:21. Jer. 7:21 Zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: Doet uw brandoffers tot uw slachtoffers en eet vlees. |
47 Te weten aan de offeraars, welker boosheid Hij gedenken wil, als volgt. Anders: daaraan, of: aan die, te weten offeranden. Vgl. Ez. 20:40; 43:27. Amos 5:22. Ez. 20:40 Want op Mijn heiligen berg, op den hogen berg Israëls, spreekt de Heere HEERE, daar zal Mij het ganse huis Israëls in het land dienen, zij allen; daar zal Ik welgevallen aan hen nemen, en daar zal Ik uw hefoffers eisen, en de eerstelingen uwer heffingen met al uw geheiligde dingen. Ez. 43:27 Als zij nu deze dagen zullen voleind hebben, dan zal het op den achtsten dag en voortaan geschieden, dat de priesters uw brandoffers en uw dankoffers op het altaar zullen bereiden; en Ik zal een welgevallen aan ulieden hebben, spreekt de Heere HEERE. Amos 5:22 Want ofschoon gij Mij brandoffers offert, mitsgaders uw spijsoffers, Ik heb er toch geen welgevallen aan; en het dankoffer van uw vette beesten mag Ik niet aanzien. |
48 Want zij offeren niet ter plaatse die van God daartoe is verordineerd, te weten binnen Jeruzalem in den tempel, maar tegen Gods gebod, waar het hun belieft, tot verachting Gods, en voorts zonder geloof en bekering. |
49 Betonende zulks door straffen. Alzo Jer. 14:10. Hos. 9:9. Zie Gen. 8 op vers 1, en zie het tegendeel Ps. 79:8. Jer. 31:34. Ez. 18:22, enz. Jer. 14:10 Alzo zegt de HEERE van dit volk: Zij hebben zo liefgehad te zwerven, zij hebben hun voeten niet bedwongen; daarom heeft de HEERE geen welgevallen aan hen, nu zal Hij hunner ongerechtigheid gedenken en hun zonden bezoeken. Hos. 9:9 Zij hebben zich zeer diep verdorven, als in de dagen van Gíbea; Hij zal hunner ongerechtigheid gedenken, Hij zal hun zonden bezoeken. Gen. 8:1 (kt.) EN God gedacht aan Noach, en aan al het gedierte en aan al het vee dat met hem in de ark was; en God deed een wind over de aarde doorgaan en de wateren werden stil. Ps. 79:8 Gedenk ons de vorige misdaden niet; haast U, laat Uw barmhartigheden ons voorkomen, want wij zijn zeer dun geworden. Jer. 31:34 En zij zullen niet meer een iegelijk zijn naaste, en een iegelijk zijn broeder leren, zeggende: Kent den HEERE; want zij zullen Mij allen kennen, van hun kleinste af tot hun grootste toe, spreekt de HEERE; want Ik zal hun ongerechtigheid vergeven en hunner zonde niet meer gedenken. Ez. 18:22 Al zijn overtredingen die hij gedaan heeft, zullen hem niet gedacht worden; in zijn gerechtigheid die hij gedaan heeft, zal hij leven. |
50 Te weten met straffen. Zie Gen. 21 op vers 1. Gen. 21:1 (kt.) EN de HEERE bezocht Sara gelijk als Hij gezegd had; en de HEERE deed Sara gelijk als Hij gesproken had. |
51 Dat is, in Assyrië, waar zij behandeld zullen worden als voormaals in Egypte; zij zullen wedergevoerd worden in een nieuw Egypte. Vgl. Hos. 9:3; 11:5, 11. Of: zij zullen wederkeren naar Egypte, om met den Egyptenaar te handelen, verlatende den koning van Assyrië, die daarover verstoord zijnde, hen verderven zal. Zie 2 Kon. 17:3, 4, 5. (Aldus zou men door hun ongerechtigheid verstaan de meinedigheid en trouweloosheid begaan tegen den Assyriër. Vgl. Ez. 21:23; 29:16.) Dan zullen er sommigen naar Egypte trekken om de verwoesting der Assyriërs te ontgaan. Zie Hos. 9:6. Hos. 9:3 Zij zullen in des HEEREN land niet blijven, maar Efraïm zal weder in
Egypte keren, en zij zullen in Assyrië het onreine eten. Hos. 11:5 Hij zal in Egypteland niet wederkeren, maar Assur, die zal zijn koning zijn; omdat zij zich weigeren te bekeren. Hos. 11:11 Zij zullen bevende aankomen als een vogeltje uit Egypte, en als een duif uit het land van Assur; en Ik zal hen doen wonen in hun huizen, spreekt de HEERE. 2 Kon. 17:3 Tegen hem toog op Salmanéser, koning van Assyrië; en Hoséa werd zijn knecht, dat hij hem een geschenk gaf. 2 Kon. 17:4 Maar de koning van Assyrië bevond een verbintenis in Hoséa, dat hij tot So, den koning van Egypte, boden gezonden had en het geschenk aan den koning van Assyrië niet als tevoren van jaar tot jaar opbracht; zo besloot hem de koning van Assyrië en bond hem in het gevangenhuis. 2 Kon. 17:5 Want de koning van Assyrië toog op in het ganse land; ja, hij kwam op naar Samaría en hij belegerde haar drie jaren. Ez. 21:23 Dit zal hun in hun ogen als een ijdel waarzeggen zijn, omdat zij met eden beëdigd zijn onder hen; maar hij zal der ongerechtigheid gedenken, opdat zij gegrepen worden. Ez. 29:16 En het zal den huize Israëls niet meer zijn tot een vertrouwen, dat der ongerechtigheid doet gedenken, wanneer zij naar henlieden omzien; maar zij zullen weten dat Ik de Heere HEERE ben. Hos. 9:6 Want zie, zij gaan daarheen vanwege de verstoring; Egypte zal hen verzamelen, Mof zal hen begraven; begeerte zal er zijn naar hun zilver, netelen zullen hen erfelijk bezitten, doornen zullen in hun tenten zijn. |
14 Want Israël heeft zijn 52Maker vergeten en 53tempels gebouwd, en Juda heeft 54vaste steden vermenigvuldigd; maar Ik zal een 55vuur zenden in zijn steden, dat zal 56haar paleizen verteren. | | 52 Te weten God, Die hen niet alleen geschapen, maar ook tot Zijn volk gemaakt, bereid en alzo groot gemaakt heeft. Zie Job 4 op vers 17. Ps. 100:3. Jes. 51:13; 54:5. Job 4:17 (kt.) Zou een mens rechtvaardiger zijn dan God? Zou een man reiner zijn dan zijn Maker? Ps. 100:3 Weet dat de HEERE is God; Hij heeft ons gemaakt (en niet wij), Zijn volk en de schapen Zijner weide. Jes. 51:13 En vergeet den HEERE, Die u gemaakt heeft, Die de hemelen heeft uitgebreid en de aarde gegrond heeft? En vreest geduriglijk den gansen dag vanwege de grimmigheid des benauwers, wanneer hij zich bereidt om te verderven? Waar is dan de grimmigheid
des benauwers? Jes. 54:5 Want uw Maker is uw Man, HEERE der heirscharen is Zijn Naam; en de Heilige Israëls is uw Verlosser; Hij zal de God des gansen aardbodems genoemd worden. |
53 Afgodische tempelen, tot den kalverdienst, te Dan en Bethel en elders, om daardoor zijn staat vast te maken, het volk van Gods tempel te Jeruzalem af te houden, en te naderen tot de vriendschap en gemeenschap met de afgodische heidenen. Vgl. Ez. 20:32. Anders: paleizen. Zie Jes. 9:9. Ez. 20:32 Daarom, wat in uw geest opgeklommen is, zal geenszins geschieden, dat gij zegt: Wij zullen als de heidenen en als de geslachten der landen zijn, dienende hout en steen. Jes. 9:9 De tichelstenen zijn gevallen, maar met
uitgehouwen stenen zullen wij wederom bouwen; de wilde vijgenbomen zijn afgehouwen, maar wij zullen ze in ceders veranderen. |
54 Om zich daardoor te verzekeren tegen des vijands aankomst, waarvan de profeten zoveel spraken. Zie Jes. 22:8, 9, enz. Jes. 22:8 En hij zal het deksel van Juda ontdekken; en te dien dage zult gij zien naar de wapenen in het huis des wouds. Jes. 22:9 En gijlieden zult bezien de reten der stad Davids, omdat zij vele zijn; en gij zult de wateren des ondersten vijvers vergaderen. |
55 Dat is, vijandelijken oorlog, met de gevolgen van dien, allerlei plagen en ellenden. Zie Job 15 op vers 34. Amos 1:4, enz. Job 15:34 (kt.) Want de vergadering der huichelaars wordt eenzaam, en het vuur verteert de tenten der geschenken. Amos 1:4 Daarom zal Ik een vuur in Házaëls huis zenden, dat zal Benhadads paleizen verteren. |
56 In elkeen der steden van het land van Juda. In het Hebreeuws staat haar, in het enkelvoud en het vrouwelijk geslacht, ziende op het land, of elke stad. |