Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De verlossing van Gods volk, vs. 1, enz. Hoelang de zwarigheden nog duren zouden, 4. Daniël begeert dit te weten, 6. De Engel geeft het hem te kennen, 7. Maar hij verstond het niet, 8. Hem wordt bevolen zich gerust te houden, 13. |
|
1 EN 1te dien tijde zal 2Michaël 3opstaan, die grote vorst, die 4voor de kinderen uws volks staat; als het zulk een tijd der benauwdheid zijn zal, als er niet geweest is sinds dat er een volk geweest is tot op dienzelven tijd toe; en te dien tijde zal uw volk 5verlost worden, al wie gevonden wordt 6geschreven te zijn in het boek. | | 1 Te weten, als Antiochus de Joden (en de antichrist de kerk des Nieuwen Testaments) op het heftigste zal kwellen en bestrijden. |
2 Zie Dan. 10 op vers 13. Dan. 10:13 (kt.) Doch de vorst des koninkrijks van Perzië stond tegenover mij een en twintig dagen; en zie, Michaël, een van de eerste vorsten, kwam om mij te helpen, en ik werd aldaar gelaten, bij de koningen van Perzië. |
3 Of: zich opmaken, om zijn kerk te verlossen, eerst van de vervolgingen van Antiochus, en ten laatste ook van de vervolgingen van den antichrist. |
4 Dat is, die voor de kerke Gods staat, dezelve beschuttende en beschermende tegen al haar vijanden. |
5 Dat is, beginnen verlost te worden, en de zaligheid en het heil Gods zal aankomen en eindelijk meer en meer vervuld worden, door den Heere Christus, tot de opstanding der doden toe. |
6 Dat is, die in den onveranderlijken raad Gods bestemd is om deze verlossing deelachtig te wezen; het is een manier van spreken, genomen van de mensen, onder dewelke het gebruikelijk is, dat degenen die in een stad het burgerrecht ontvangen, hun namen in een boek opgetekend worden. Zie Ex. 32 op vers 32. Ps. 69 op vers 29. Ez. 13 op vers 9. Ex. 32:32 (kt.) Nu dan, indien Gij hun zonde vergeven zult! Doch zo niet, zo delg mij nu uit Uw boek, hetwelk Gij geschreven hebt. Ps. 69:29 (kt.) Laat hen uitgedelgd worden uit het boek des levens, en met de rechtvaardigen niet aangeschreven worden. Ez. 13:9 (kt.) En Mijn hand zal zijn tegen de profeten die ijdelheid zien en leugen voorzeggen; zij zullen in de vergadering Mijns volks niet zijn, en in het schrift van het huis Israëls niet geschreven worden, en in het land Israëls niet komen; en gij zult weten dat Ik de Heere HEERE ben. |
2 En 7velen van hen die 8in het stof der aarde 9slapen, zullen ontwaken, adezen ten eeuwigen leven, en genen tot versmaadheden en tot eeuwige 10afgrijzing. | | 7 Dat is, de veelheid, of: allen, gedeeld in twee hopen, zijnde in beide hopen velen, als in het volgende verklaard wordt. Dit moet men verstaan van de algemene opstanding der doden ten jongsten dage. |
8 Hebr. in den aardbodem des stofs. |
9 Te weten den slaap des doods. Zie 1 Thess. 4:14, 16. 1 Thess. 4:14 Want indien wij geloven dat Jezus gestorven is en opgestaan, alzo zal ook God degenen die ontslapen zijn in Jezus, wederbrengen met Hem. 1 Thess. 4:16 Want de Heere Zelf zal met een geroep, met de stem des archangels en met de bazuin Gods nederdalen van den hemel; en die in Christus gestorven zijn, zullen eerst opstaan; |
a Matth. 25:46. Joh. 5:29. Matth. 25:46 En dezen zullen gaan in de eeuwige pijn; maar de rechtvaardigen in het eeuwige leven. Joh. 5:29 En zullen uitgaan: die het goede gedaan hebben, tot de opstanding des levens, en die het kwade gedaan hebben, tot de opstanding der verdoemenis. |
10 Of: walging, of: verfoeiing. Zie Jes. 66, de aant. op vers 24. Jes. 66:24 (kt.) En zij zullen henen uitgaan en zij zullen de dode lichamen der lieden zien die tegen Mij overtreden hebben; want hun worm zal niet sterven en hun vuur zal niet uitgeblust worden, en zij zullen allen vlees een afgrijzing wezen. |
3 11De leraars nu zullen 12bblinken als de glans 13des uitspansels, en die er velen 14rechtvaardigen, gelijk de sterren, 15altoos en eeuwiglijk. | | 11 Of: De onderwijzers, de verstandigen, de kloekmakers. Zie Dan. 11:33. Dan. 11:33 En de leraars des volks zullen er velen onderwijzen, en zij zullen vallen door het zwaard en door vlam, door gevangenis en door beroving, vele dagen. |
12 Of: glinsteren. |
b Matth. 13:43. Matth. 13:43 Dan zullen de rechtvaardigen blinken gelijk de zon, in het Koninkrijk huns Vaders. Die oren heeft om te horen, die hore. |
13 Dat is, des hemels, des firmaments, der sterren des hemels. Zie Gen. 1 op vers 6. Gen. 1:6 (kt.) En God zeide: Daar zij een uitspansel in het midden der wateren; en dat make scheiding tussen wateren en wateren. |
14 Of: rechtvaardig maken, te weten door hun leer en onderwijzing. Zie de aant. Ez. 3 op vers 18. Ez. 3:18 (kt.) Als Ik tot den goddeloze zeg: Gij zult den dood sterven; en gij waarschuwt hem niet, en spreekt niet om den goddeloze van zijn goddelozen weg te waarschuwen, opdat gij hem in het leven behoudt; die goddeloze zal in zijn ongerechtigheid sterven, maar zijn bloed zal Ik van uw hand eisen. |
15 Dit voegt de engel hierbij tot troost der godzaligen, die hier op aarde aan veel kruis en vervolging onderworpen zijn. |
4 En gij, Daniël, 16sluit deze woorden toe en verzegel dit boek tot 17den tijd van het einde; velen zullen het 18naspeuren en de wetenschap zal vermenigvuldigd worden. | | 16 Zie Dan. 8 op vers 26. Dan. 8:26 (kt.) Het gezicht nu van avond en morgen, dat er gezegd is, is de waarheid; en gij, sluit dit gezicht toe, want er zijn nog vele dagen toe. |
17 Hebr. tot den tijd van het einde, als vers 9. Dat is, totdat de tijd zal gekomen zijn in welken het God zal believen dit volkomener te openbaren. vers 9 En Hij zeide: Ga heen, Daniël, want deze woorden zijn toegesloten en verzegeld tot den tijd van het einde. |
18 Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk: omlopen, omtrekken, heen en weder lopen, om iets naarstiglijk te onderzoeken en uit te vinden. Zie Job 1 op vers 7. Alsof de engel zeide: Alhoewel er nu weinigen zijn die begerig zijn om te weten den toekomenden staat der kerk, zo zal dan nog de tijd komen, dat er velen zullen pogen naar de kennis dezer heilige dingen, en zullen ook in kennis toenemen. Job 1:7 (kt.) Toen zeide de HEERE tot den satan: Vanwaar komt gij? En de satan antwoordde den HEERE en zeide: Van om te trekken op de aarde en van die te doorwandelen. |
Het einde der dingen |
5 En ik, Daniël, zag, en zie, er stonden 19twee anderen, de een aan deze zijde van den 20oever der rivier, en de ander aan gene zijde van den
20oever der 21rivier. | | 19 Te weten engelen, die begerig zijn zulke dingen in te zien, 1 Petr. 1:12. Deze twee engelen waren andere dan die engel die tot nog toe met Daniël gesproken heeft, ook andere dan van Denwelken Dan. 10:5 gesproken is. 1 Petr. 1:12 Denwelken geopenbaard is dat zij niet zichzelven, maar ons bedienden deze dingen, die u nu aangediend zijn bij degenen die u het Evangelie verkondigd hebben door den Heiligen Geest, Die van den hemel gezonden is; in welke dingen de engelen begerig zijn in te zien. Dan. 10:5 En ik hief mijn ogen op en zag, en zie, er was een Man met linnen bekleed, en Zijn lendenen waren omgord met fijn goud van Ufaz. |
20 . 20 Hebr. lip. |
21 Te weten der rivier Hiddekel. Zie Dan. 10:4. Dan. 10:4 En op den vier en twintigsten dag der eerste maand, zo was ik aan den oever der grote rivier, welke is Hiddékel. |
6 En 22hij zeide tot den 23Man, cbekleed met linnen, 24Die boven op het water der rivier was: Tot hoelang zal het zijn, 25dat er een einde van deze wonderen zal wezen? | | 22 Te weten een van hen, of zij beiden, de een voor, de ander na. |
23 Zie Dan. 10:5. Dan. 10:5 En ik hief mijn ogen op en zag, en zie, er was een Man met linnen bekleed, en Zijn lendenen waren omgord met fijn goud van Ufaz. |
c Dan. 10:5. Dan. 10:5 En ik hief mijn ogen op en zag, en zie, er was een Man met linnen bekleed, en Zijn lendenen waren omgord met fijn goud van Ufaz. |
24 Dat is, die geweld heeft over alle heidenen, want door wateren worden dikwijls volken betekend in de Heilige Schrift. |
25 Wanneer zullen dan deze dingen, welke in ons verstand wonderlijk zijn, een einde nemen? |
7 En dik hoorde dien Man, bekleed met linnen, Die boven op het water van de rivier was, en Hij hief Zijn rechter- en Zijn linkerhand op naar den hemel, en zwoer bij Dien Die eeuwiglijk leeft, dat 26na een bestemden tijd, bestemde tijden, en 27een helft, en als 28Hij zal voleind hebben 29te verstrooien 30de hand des heiligen volks, al deze dingen voleind zullen worden. | | d Openb. 10:5, 6. Openb. 10:5 En de Engel Dien ik zag staan op de zee en op de aarde, hief Zijn hand op naar den hemel; Openb. 10:6 En Hij zwoer bij Dien Die leeft in alle eeuwigheid, Die den hemel geschapen heeft en hetgeen daarin is, en de aarde en hetgeen daarin is, en de zee en hetgeen daarin is, dat er geen tijd meer zal zijn; |
26 Zie Dan. 7, de aantt. op vers 25. Dan. 7:25 (kt.) En hij zal woorden spreken tegen den Allerhoogste, en hij zal de heiligen der hoge plaatsen
verstoren, en hij zal menen de tijden en de wet te veranderen, en zij zullen in deszelfs hand overgegeven worden tot een tijd, en tijden, en een gedeelte eens tijds. |
27 Of: een deel, te weten van den bestemden tijd. |
28 Te weten God de Heere. |
29 Dat is, Zijn volk en kerk zo vernederd en verzwakt zal hebben, dat zij zal schijnen schier geheel ten onder gebracht te zijn. |
30 Dat is, alle macht en vermogen des volks. Vgl. Deut. 32:36. Anderen verstaan hier door de hand die hand door dewelke het heilige volk was gedrukt geworden, namelijk de macht van Antiochus Epiphanes, van zijn krijgsvolk en zijn nakomelingen; dat alsdan die grote vervolgingen op het hoogste gekomen zouden zijn, vgl. Dan. 7:26, en dat Zich God opmaken zou om Zijn volk te verlossen. Zie vers 1. Vgl. Dan. 7:26. Deut. 32:36 Want de HEERE zal aan Zijn volk recht doen, en het zal Hem over Zijn knechten berouwen; want Hij zal zien dat de hand is weggegaan, en de beslotene en verlatene niets is. Dan. 7:26 Daarna zal het gericht zitten, en men zal zijn heerschappij wegnemen, hem verdelgende en verdoende, tot het einde toe. vers 1 EN te dien tijde zal Michaël opstaan, die grote vorst, die voor de kinderen uws volks staat; als het zulk een tijd der benauwdheid zijn zal, als er niet geweest is sinds dat er een volk geweest is tot op dienzelven tijd toe; en te dien tijde zal uw volk verlost worden, al wie gevonden wordt geschreven te zijn in het boek. Dan. 7:26 Daarna zal het gericht zitten, en men zal zijn heerschappij wegnemen, hem verdelgende en verdoende, tot het einde toe. |
8 Dit hoorde ik, doch 31ik verstond het niet; en ik zeide: 32Mijn Heere, wat zal 33het einde zijn van deze dingen? | | 31 Te weten wat dat te zeggen was, een bestemden tijd, bestemde tijden, en een helft, enz. |
32 Aldus noemt hij Christus, met Denwelken hij sprak. |
33 Hebr. het laatste. Daniël begeert duidelijk den tijd te mogen weten, wanneer de kerke Gods van die zware vervolging zou verlost en de ware godsdienst zou hersteld worden. |
9 En Hij zeide: Ga heen, Daniël, want 34deze woorden zijn toegesloten en verzegeld 35tot den tijd van het einde. | | 34 Vgl. Dan. 8 op vers 26. Dan. 8:26 (kt.) Het gezicht nu van avond en morgen, dat er gezegd is, is de waarheid; en gij, sluit dit gezicht toe, want er zijn nog vele dagen toe. |
35 Dan zal deze ganse profetie open en klaar wezen, maar vóór dien tijd kan de rechte mening daarvan niet vastelijk noch zekerlijk in al haar delen geweten worden. |
10 36Velen zullen er 37gereinigd en wit gemaakt en gelouterd worden; 38doch de goddelozen zullen goddelooslijk handelen, en geen van de goddelozen zullen het verstaan, maar de 39verstandigen zullen het verstaan. | | 36 Een herhaling van de voorzegging der ellenden, die de kerke Gods zouden overkomen. Zie Dan. 11:35. Dan. 11:35 En van de leraars zullen er sommigen
vallen, om hen te louteren en te reinigen en wit te maken, tot den tijd van het einde toe; want het zal nog zijn voor een bestemden tijd. |
37 Of: gezuiverd worden. Onze Heere Christus gebruikt hier drie woorden bij gelijkenis; het eerste is genomen van de zuivering van het koren; gelijk het koren met de wan van het kaf gezuiverd wordt, alzo de gelovigen met de wan der vervolging. Het tweede woord is genomen van de vollers, die het laken schoon en wit vollen. De derde gelijkenis is genomen van de goudsmeden, die het goud en zilver in hun smeltoven louteren, het schuim uitzuiverende. Zie Dan. 11:35. Dan. 11:35 En van de leraars zullen er sommigen
vallen, om hen te louteren en te reinigen en wit te maken, tot den tijd van het einde toe; want het zal nog zijn voor een bestemden tijd. |
38 De zin is: De goddelozen zullen afwijken en voortvaren in hun goddeloosheid, en zullen deze verborgenheden niet verstaan, hoe dikwijls en hoe duidelijk hun dezelve zullen mogen uitgelegd worden. Vgl. Openb. 22:11. Openb. 22:11 Die onrecht doet, dat hij nog onrecht doe; en die vuil is, dat hij nog vuil worde; en die rechtvaardig is, dat hij nog gerechtvaardigd worde; en die heilig is, dat hij nog geheiligd worde. |
39 Of: de leraars, als Dan. 11:33. Dan. 11:33 En de leraars des volks zullen er velen onderwijzen, en zij zullen vallen door het zwaard en door vlam, door gevangenis en door beroving, vele dagen. |
11 En van dien tijd af dat 40het gedurig offer zal weggenomen en de verwoestende gruwel zal 41gesteld zijn, 42zullen zijn duizend tweehonderd en negentig dagen. | | 40 Zie Dan. 11 op vers 31. Dan. 11:31 (kt.) En er zullen armen uit hem ontstaan, en zij zullen het heiligdom ontheiligen en
de sterkte, en zij zullen het gedurig offer wegnemen en een verwoestenden gruwel stellen. |
41 Zie hiervan ook Dan. 11 op vers 31. Dan. 11:31 (kt.) En er zullen armen uit hem ontstaan, en zij zullen het heiligdom ontheiligen en
de sterkte, en zij zullen het gedurig offer wegnemen en een verwoestenden gruwel stellen. |
42 Dat zijn drie jaar, zeven maanden en dertien dagen, indien men dit op de vervolging van Antiochus Epiphanes duidt, en natuurlijke of gewoonlijke dagen hier verstaat. Doch enigen onder de geleerden nemen deze dagen voor jaardagen. |
12 Welgelukzalig is hij die verwacht en 43raakt tot duizend driehonderd vijf en dertig dagen. | | 43 Of: reikt, bereikt, komt, tot dertienhonderd vijf en dertig dagen. Hier zijn vijf en veertig dagen meer dan vers 11, en is dit de zin, gelijk sommigen menen, dat de staat van het Joodse volk veel beter wezen zal, als er nog vijf en veertig dagen boven de drie jaren, zeven maanden en dertien dagen zullen verlopen zijn, want alsdan zou het Joodse volk van dien wreden tiran Antiochus Epiphanes geheel vrij en ontlast worden. Hij is gestorven in het begin van het honderd negen en veertigste jaar van het rijk der nakomelingen van Seleucus, 1 Makkabeeën 6:8, 16. vers 11 En van dien tijd af dat het gedurig offer zal weggenomen en de verwoestende gruwel zal gesteld zijn, zullen zijn duizend tweehonderd en negentig dagen. vers 1 EN te dien tijde zal Michaël opstaan, die grote vorst, die voor de kinderen uws volks staat; als het zulk een tijd der benauwdheid zijn zal, als er niet geweest is sinds dat er een volk geweest is tot op dienzelven tijd toe; en te dien tijde zal uw volk verlost worden, al wie gevonden wordt geschreven te zijn in het boek. |
13 Maar gij, ga heen 44tot het einde, want gij zult 45rusten en 46zult opstaan 47in uw lot, 48in het einde der dagen. | | 44 Te weten tot het einde uws levens; stel al uw zaken daartoe; bestel uw huis, want gij zult haast sterven. |
45 Te weten in de aarde, na uw dood, gij zult verlost en ontslagen worden van alle moeite, en rusten van uw arbeid, uw ziel zal opgenomen worden in den schoot van Abraham. |
46 Te weten in de opstanding der doden ten jongsten dage. |
47 Dat is, in uw deel, te weten in het deel van uw hemels erfgoed, hetwelk u bereid en verordend is, met alle uitverkoren kinderen Gods, naar het goede welbehagen Gods. |
48 Dat is, op het einde der wereld, als uw ziel met het lichaam verenigd zijnde, zal opgenomen worden in de vreugd van het eeuwige leven, om en door de verdiensten van Jezus Christus, den waren Messias, Die geprezen moet zijn in eeuwigheid; amen, Rom. 9:5. Rom. 9:5 Welker zijn de vaders, en uit welke Christus is, zoveel het vlees aangaat, Dewelke is God boven alles te prijzen in der eeuwigheid. Amen. |