Statenvertaling.nl

sample header image

Daniël 11 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Daniël 11

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

1 IK nu, ik stond in het eerste jaar van Daríus, den Meder, om hem te versterken en te stijven.
2 En nu, ik zal u de waarheid te kennen geven: Zie, er zullen nog drie koningen in Perzië staan, en de vierde zal verrijkt worden met groten rijkdom, meer dan al de anderen; en nadat hij zich in zijn rijkdom zal versterkt hebben, zal hij hen allen verwekken tegen het koninkrijk van Griekenland.
3 Daarna zal er een geweldig koning opstaan, die met grote heerschappij heersen zal, en hij zal doen naar zijn welgevallen.
4 En als hij zal staan, zal zijn rijk gebroken en in de vier winden des hemels verdeeld worden, maar niet aan zijn nakomelingen, ook niet naar zijn heerschappij waarmede hij heerste; want zijn rijk zal uitgerukt worden, en dat voor anderen dan dezen.
5 En de koning van het zuiden, die een van zijn vorsten is, zal sterk worden; doch een ander zal sterker worden dan hij, en hij zal heersen; zijn heerschappij zal een grote heerschappij zijn.
6 Op het einde nu van sommige jaren, zullen zij zich met elkander bevrienden, en de dochter van den koning van het zuiden zal komen tot den koning van het noorden, om billijke voorwaarden te maken; doch zij zal de macht des arms niet behouden, daarom zal hij noch zijn arm bestaan; maar zij zal overgegeven worden, en die haar gebracht hebben, en die haar gegenereerd heeft, en die haar gesterkt heeft in die tijden.
7 Doch uit de spruit harer wortels zal er een opstaan in zijn staat; die zal met heirkracht komen, en hij zal komen tegen de sterke plaatsen des konings van het noorden, en hij zal tegen dezelve doen, en hij zal ze bemachtigen.
8 Ook zal hij hun goden, met hun vorsten, met hun gewenste vaten van zilver en goud in de gevangenis naar Egypte brengen; en hij zal enige jaren staande blijven boven den koning van het noorden.
9 Alzo zal de koning van het zuiden in het koninkrijk komen en hij zal weder in zijn land trekken.
10 Doch zijn zonen zullen zich in strijd mengen, en zij zullen een menigte van grote heiren verzamelen; en een van hen zal snellijk komen, en als een vloed overstromen en doortrekken; en hij zal wederomkomen en zich in den strijd mengen, tot aan zijn sterke plaats toe.
11 En de koning van het zuiden zal verbitterd worden, en hij zal uittrekken en strijden tegen hem, tegen den koning van het noorden, die ook een grote menigte oprichten zal, doch die menigte zal in zijn hand gegeven worden.
12 Als die menigte zal weggenomen zijn, zal zijn hart zich verheffen; en hij zal er enige tienduizenden nedervellen, evenwel zal hij niet gesterkt worden.
13 Want de koning van het noorden zal wederkeren, en hij zal een groter menigte dan de eerste was, oprichten; en aan het einde van de tijden der jaren zal hij snellijk komen met een grote heirkracht en met groot goed.
14 Ook zullen er in die tijden velen opstaan tegen den koning van het zuiden; en de scheurmakers uws volks zullen verheven worden om het gezicht te bevestigen, doch zij zullen vallen.
15 En de koning van het noorden zal komen en een wal opwerpen en vaste steden innemen; en de armen van het zuiden zullen niet bestaan, noch zijn uitgelezen volk, ja, er zal geen kracht zijn om te bestaan.
16 Maar hij die tegen hem komt, zal doen naar zijn welgevallen, en niemand zal voor zijn aangezicht bestaan; hij zal ook staan in het land des sieraads, en de verderving zal in zijn hand wezen.
17 En hij zal zijn aangezicht stellen om met de kracht zijns gansen rijks te komen, en hij zal billijke voorwaarden medebrengen en hij zal het doen; want hij zal hem een dochter der vrouwen geven, om haar te verderven, maar zij zal niet vaststaan en zij zal voor hem niet zijn.
18 Daarna zal hij zijn aangezicht tot de eilanden keren en hij zal er vele innemen; doch een overste zal zijn smaad tegen hem doen ophouden, behalve dat hij zijn smaad op hem zal doen wederkeren.
19 En hij zal zijn aangezicht keren naar de sterkten zijns lands, en hij zal aanstoten en vallen, en niet gevonden worden.
20 En in zijn staat zal er een opstaan, doende een geldeiser doortrekken in koninklijke heerlijkheid; maar hij zal in enige dagen gebroken worden, nochtans niet door toornigheden, noch door oorlog.
21 Daarna zal er een verachte in zijn staat staan, denwelken men de koninklijke waardigheid niet zal geven; doch hij zal in stilheid komen en het koninkrijk door vleierijen bemachtigen.
22 En de armen der overstroming zullen overstroomd worden van voor zijn aangezicht, en zij zullen gebroken worden, en ook de vorst des verbonds.
23 En na de vereniging met hem zal hij bedrog plegen, en hij zal optrekken en hij zal met weinig volk gesterkt worden.
24 Met stilheid zal hij ook in de vette plaatsen des landschaps komen, en hij zal doen wat zijn vaders noch de vaders zijner vaders gedaan hebben; roof en buit en goederen zal hij onder hen uitstrooien; en hij zal tegen de vastigheden zijn gedachten denken, doch tot een zekeren tijd toe.
25 En hij zal zijn kracht en zijn hart verwekken tegen den koning van het zuiden, met een grote heirkracht; en de koning van het zuiden zal zich in den strijd mengen met een grote en zeer machtige heirkracht; doch hij zal niet bestaan, want zij zullen gedachten tegen hem denken.
26 En die de stukken zijner spijze zullen eten, zullen hem breken, en de heirkracht deszelven zal overstromen, en vele verslagenen zullen vallen.
27 En het hart van beide deze koningen zal wezen om kwaad te doen en aan één tafel zullen zij leugen spreken; en het zal niet gelukken, want het zal nog een einde hebben te bestemder tijd.
28 En hij zal in zijn land wederkeren met groot goed, en zijn hart zal zijn tegen het heilig verbond; en hij zal het doen en wederkeren in zijn land.
29 Te bestemder tijd zal hij wederkeren en tegen het zuiden komen, doch het zal niet zijn gelijk de eerste noch gelijk de laatste reize.
30 Want er zullen schepen van Chittim tegen hem komen, daarom zal hij met smart bevangen worden, en hij zal wederkeren, en gram worden tegen het heilig verbond, en hij zal het doen; want wederkerende zo zal hij acht geven op de verlaters des heiligen verbonds.
31 En er zullen armen uit hem ontstaan, en zij zullen het heiligdom ontheiligen en de sterkte, en zij zullen het gedurig offer wegnemen en een verwoestenden gruwel stellen.
32 En die goddelooslijk handelen tegen het verbond, zal hij doen huichelen door vleierijen; maar het volk, die hun God kennen, zullen zij grijpen en zullen het doen.
33 En de leraars des volks zullen er velen onderwijzen, en zij zullen vallen door het zwaard en door vlam, door gevangenis en door beroving, vele dagen.
34 Als zij nu zullen vallen, zullen zij met een kleine hulp geholpen worden; doch velen zullen zich door vleierijen tot hen vervoegen.
35 En van de leraars zullen er sommigen vallen, om hen te louteren en te reinigen en wit te maken, tot den tijd van het einde toe; want het zal nog zijn voor een bestemden tijd.
36 En die koning zal doen naar zijn welgevallen, en hij zal zichzelven verheffen en groot maken boven allen god, en hij zal tegen den God der goden wonderlijke dingen spreken; en hij zal voorspoedig zijn, totdat de gramschap voleind zij; want het is vastelijk besloten, het zal geschieden.
37 En op de goden zijner vaderen zal hij geen acht geven, noch op de begeerte der vrouwen; hij zal ook op geen god acht geven, maar hij zal zich boven alles groot maken.
38 En hij zal den god Maüzzim in zijn standplaats eren; namelijk den god welken zijn vaders niet gekend hebben, zal hij eren met goud en met zilver en met kostelijk gesteente en met gewenste dingen.
39 En hij zal de vastigheden der sterkten maken met den vreemden god; dengenen die hij kennen zal, zal hij de eer vermenigvuldigen, en hij zal hen doen heersen over velen en hij zal het land uitdelen om prijs.
40 En op den tijd van het einde zal de koning van het zuiden tegen hem met hoornen stoten; en de koning van het noorden zal tegen hem aanstormen met wagens en met ruiters en met vele schepen; en hij zal in de landen komen, en hij zal ze overstromen en doortrekken.
41 En hij zal komen in het land des sieraads, en vele landen zullen ternedergeworpen worden; doch dezen zullen zijn hand ontkomen, Edom en Moab en de eerstelingen der kinderen Ammons.
42 En hij zal zijn hand aan de landen leggen; ook zal het land van Egypte niet ontkomen.
43 En hij zal heersen over de verborgen schatten des gouds en des zilvers, en over al de gewenste dingen van Egypte; en die van Libië en de Moren zullen in zijn gangen wezen.
44 Maar de geruchten van het oosten en van het noorden zullen hem verschrikken; daarom zal hij uittrekken met grote grimmigheid om velen te verdelgen en te verbannen.
45 En hij zal de tenten van zijn paleis planten tussen de zeeën aan den berg des heiligen sieraads; en hij zal tot zijn einde komen en zal geen helper hebben.

Einde Daniël 11