Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Profetie aangaande Alexander den Grote, mitsgaders van enige koningen van Egypte en van Syrië, vs. 1, enz. Inzonderheid van de wreedheid en goddeloosheid van één koning boven alle andere, 36. Insgelijks van enige andere vijanden van Gods volk, bijna tot aan de voleinding der wereld toe, 40, enz. |
|
1 IK1 nu, 2ik stond in het eerste jaar van Daríus, den Meder, 3om hem te versterken en te stijven. | | 1 Dit spreekt nog de engel, die in het voorgaande hoofdstuk had aangevangen met Daniël te spreken. |
2 Hebr. mijn staan was. |
3 Te weten om Darius bijstand te doen en zijn rijk vast staande te houden. |
2 En nu, ik zal u 4de waarheid te kennen geven: Zie, er zullen 5nog drie koningen in Perzië 6staan, en 7de vierde zal verrijkt worden met groten rijkdom, meer dan 8al de anderen; en nadat hij zich in zijn rijkdom zal versterkt hebben, zal hij hen 9allen verwekken tegen het koninkrijk van Griekenland. | | 4 De rechte en ware vertelling van den toekomenden stand van het Perzische rijk en van uw volk. |
5 Te weten na Kores. Deze drie zijn (als sommigen menen) Cambyses, Smerdis, Darius Hystaspes, en de vierde is Xerxes. Anderen (die Smerdis voorbijgaan, omdat hij onwettiglijk onder den valsen naam van Smerdis, den zoon van Cambyses, het koninkrijk ingenomen en maar zeven maanden geregeerd heeft) tellen deze koningen aldus: Cambyses, Darius, Xerxes, die de laatste is van de drie, de vierde van Cyrus af te rekenen, die de eerste monarch in Perzië was. |
6 Dat is, met macht regeren over de gehele monarchie. De engel wil niet zeggen, dat er geen koningen meer in Perzië zouden volgen, maar dat de koningen die na die vier zouden komen, van tijd tot tijd kleiner van moed en macht zouden zijn, en dat Alexander het leed door Xerxes Griekenland aangedaan, zou wreken. |
7 Te weten Xerxes, de zoon van Darius Hystaspes, die al de koningen der Perzen in rijkdom is te boven gegaan; eerst genoemd een schrik, daarna een spot van Griekenland. |
8 Te weten koningen van Perzië. |
9 Te weten al zijn onderzaten, onder zich hebbende honderd zeven en twintig provincies, Esth. 1:1. Esth. 1:1 HET geschiedde nu in de dagen van Ahasvéros (hij is die Ahasvéros dewelke regeerde van India af tot aan Morenland toe, honderd zeven en twintig landschappen), |
3 Daarna zal er 10een geweldig koning opstaan, die met grote heerschappij heersen zal, en 11hij zal doen naar zijn welgevallen. | | 10 Te weten Alexander de Grote, die de Perzische monarchie onder zijn gebied gebracht heeft, mitsgaders nog andere koninkrijken meer. |
11 Dat is, hij zal gelukkiglijk en voorspoediglijk uitrichten alles wat hij in handen nemen zal, want God was met hem, besloten hebbende hem tot een monarch te verheffen. Zie Dan. 7:6; 8:5. Dan. 7:6 Daarna zag ik, en zie, er was een ander dier, gelijk een luipaard, en het had vier vleugelen eens vogels op zijn rug; ook had hetzelve dier vier hoofden, en hem werd de heerschappij gegeven. Dan. 8:5 Toen ik dit overlegde, zie, er kwam een geitenbok van het westen over den gansen aardbodem, en roerde de aarde niet aan; en die bok had een aanzienlijken hoorn tussen zijn ogen. |
4 En als hij zal 12staan, zal zijn rijk gebroken en 13in de vier winden des hemels verdeeld worden, 14maar niet aan zijn nakomelingen, ook 15niet naar zijn heerschappij waarmede hij heerste; want zijn rijk zal 16uitgerukt worden, en dat 17voor anderen dan dezen. | | 12 Dat is, als hij zal gekomen zijn tot zijn hoogste geweld en fleur. |
13 Zie Dan. 8:8. Dan. 8:8 En de geitenbok maakte zich uitermate groot; maar toen hij sterk geworden was, brak die grote hoorn, en er kwamen op aan deszelfs plaats vier aanzienlijke, naar de vier winden des hemels. |
14 Dat is, niet aan zijn kinderen, noch bloedverwanten of nakomelingen. Alexander de Grote heeft twee zonen nagelaten, te weten Alexander uit zijn huisvrouw Roxane, en Hercules uit Barsine, welke beiden van Cassander gedood zijn, opdat hij het rijk van Macedonië na den dood van Alexander den Grote mocht innemen. |
15 Dat is, niet met zulke macht en heerschappij als hij geheerst en geregeerd heeft. |
16 Het is in vier delen verscheurd geworden. |
17 De zin is, dat de monarchie van Alexander na zijn dood zou verscheurd en verdeeld worden, en dat zijn kinderen of nakomelingen, als in het voorgaande gezegd is, geen deel daarvan krijgen zouden, maar vier vorsten, die van zijnen bloede niet waren, zouden ze onder zich delen. |
5 En 18de koning van het zuiden, die 19een van zijn vorsten is, zal sterk worden; doch 20een ander zal sterker worden 21dan hij, en hij zal heersen; zijn heerschappij zal een grote heerschappij zijn. | | 18 Dat is, de koning van Egypte, te weten Ptolemaeus, zoon van Lagus. |
19 Te weten een der vorsten van Alexander den Grote. En versta hier door vorsten landvoogden of stadhouders. |
20 Te weten Seleucus Nicanor, koning van Syrië en Babylonië. |
21 Te weten dan Ptolemaeus Lagus. |
6 22Op het einde nu van sommige jaren, zullen 23zij zich met elkander bevrienden, en 24de dochter van den koning van het zuiden 25zal komen tot den koning van het noorden, 26om billijke voorwaarden te maken; doch 27zij zal de macht des arms niet behouden, daarom zal 28hij noch zijn arm bestaan; maar 29zij zal overgegeven worden, en die haar gebracht hebben, en 30die haar gegenereerd heeft, en 31die haar gesterkt heeft in die tijden. | | 22 Te weten nadat zij enige jaren tegen elkander zullen geoorloogd hebben. Te weten omtrent zeventig jaar na den dood van Alexander den Grote, naar sommiger rekening. |
23 Te weten de koning van Egypte Ptolemaeus Philadelphus, zoon van Ptolemaeus Lagus, en de koning in Syrië, Antiochus Theos, de kleinzoon of zoonszoon van Seleucus Nicanor. |
24 Genaamd Berenice, dochter van Ptolemaeus Philadelphus. |
25 Dat is, zal trouwen met Antiochus Theos, dat is, Antiochus de god, koning van het noorden, dat is, van Azië, en van Syrië, aan het noorden gelegen, ten opzichte van het Joodse land. |
26 Hebr. om billijkheden of richtigheden te maken, dat is, om de zaken te beslechten en effen te maken. Anderen nemen het op het huwelijk van Berenice en Antiochus Theos, waarvan de engel zou spreken naar hunlieder mening, hoewel het inderdaad geen billijk werk was, maar een gruwelijke bloedschande, want de huisvrouw die Antiochus Theos toen al had, was de zuster van Berenice, bij dewelke hij twee kinderen had; daarom heeft de Heere dit huwelijk vervloekt, en in plaats van vrede is er een bloedige oorlog uit ontstaan. |
27 Dat is, Berenice zal niet zijn als een sterke arm om te maken dat de vrede tussen die beide koningen bestendig blijve. Anders: doch de arm zal de kracht niet behouden. Zie Dan. 2 op vers 43. Dan. 2:43 (kt.) En dat gij gezien hebt ijzer vermengd met modderig leem: zij zullen zich wel door menselijk zaad vermengen, maar zij zullen de een aan den ander niet hechten, gelijk als zich ijzer met leem niet vermengt. |
28 Te weten Ptolemaeus, koning van het zuiden, met Berenice, zijn dochter, die hij gebruikte als een arm, om een vasten vrede te maken. Anderen verstaan door hij Antiochus Theos, en door zijn arm zijn kracht. |
29 Te weten Berenice, en het gezelschap dat met haar gekomen was, mitsgaders haar vader, en haar man, die haar gesterkt en groot gemaakt heeft, verstotende haar zuster Laodice, die hij tevoren getrouwd had; zij zullen altemaal van den Heere gestraft en in de handen hunner vijanden overgeleverd worden. Laodice heeft haar zoon Seleucus Callinicus opgeruid, dat hij de stad in dewelke Berenice was, belegerd heeft; die overwonnen hebbende, heeft hij Berenice met al haar gezelschap gedood. Ook is Antiochus Theos door venijn van Laodice ellendiglijk omgebracht. Zie Appianus, van de Syrische oorlogen. |
30 Anders: en die van haar geboren is, te weten haar jongste zoon, die toen nog een kind was, maar hij is evenwel mede omgebracht. |
31 Te weten Antiochus Theos, die Berenice verheven heeft tot de koninklijke macht en grootheid, verstotende Laodice, haar zuster, zijn eerste huisvrouw, die hem daarom heeft doen vergeven. |
7 Doch 32uit de spruit harer wortels zal er een opstaan in zijn staat; die zal 33met heirkracht komen, en hij zal komen tegen de sterke plaatsen des 34konings van het noorden, en hij 35zal tegen dezelve doen, en hij zal ze bemachtigen. | | 32 De zin is: In den staat, dat is, in het rijk van Ptolemaeus Philadelphus, zal Ptolemaeus Euergetes, zijn zoon, opvolgen, als een spruit of tak uit zijn stronk, uit dewelke Berenice ook gesproten is, want Ptolemaeus Euergetes was de broeder van Berenice, die in den staat van zijn vader Ptolemaeus Philadelphus opgevolgd zijnde, den dood van zijn zuster gewroken heeft aan Seleucus Callinicus, den koning in Syrië. |
33 Om te wreken den dood van zijn zuster Berenice. |
34 Te weten van Seleucus Callinicus, die koning van Syrië was. |
35 Dat is, hij zal uitrichten hetgeen dat hij voornemen zal te doen, hij zal den dood van zijn zuster Berenice wreken aan den koning van Syrië, hem afnemende het grootste deel van zijn koninkrijk. |
8 Ook zal hij 36hun goden, met hun vorsten, met 37hun gewenste vaten van zilver en goud in de gevangenis naar Egypte brengen; en hij zal enige jaren 38staande blijven boven den koning van het noorden. | | 36 Te weten de afgoden der Syriërs. Meermaals wordt het woord goden gebruikt voor afgoden of beelden der afgoden. Vgl. Ex. 12:12. Ex. 12:12 Want Ik zal in dezen nacht door Egypteland gaan en alle eerstgeborenen in Egypteland slaan, van de mensen af tot de beesten toe; en Ik zal gerichten oefenen aan al de goden der Egyptenaars, Ik, de HEERE. |
37 Hebr. vaten hunner begeerte. |
38 Groter en machtiger zijnde dan de koning tegen het noorden. Zie het volbrengen dezer voorzeggingen in Polybius in het 5de boek, Appianus, van de Syrische oorlogen, en Josephus in het 5de boek tegen Apion. Anders: hij zal enige jaren langer bestendig blijven dan de koning van het noorden. Enigen schrijven dat deze Ptolemaeus geregeerd heeft zes en twintig jaren lang. |
9 Alzo zal 39de koning van het zuiden 40in het koninkrijk komen en 41hij zal weder in zijn land trekken. | | 39 Ptolemaeus Euergetes. |
40 Te weten in het koninkrijk van Seleucus Callinicus, den koning van het noorden. |
41 Daartoe genoodzaakt zijnde door oproeren, die in zijn land opgerezen waren; anderszins was er grote waarschijnlijkheid dat hij het gehele koninkrijk van Syrië zou hebben ingenomen gehad, Justinus, boek 27. Anderen zetten dit negende vers aldus over: En men zal in het koninkrijk van den koning van het zuiden komen, weshalve hij wederomkeren zal. |
10 Doch 42zijn zonen zullen zich 43in strijd mengen, en zij zullen een menigte van grote heiren verzamelen; en 44een van hen
45zal snellijk komen, en als een vloed 46overstromen en doortrekken; en 47hij zal wederomkomen en zich in den strijd mengen, tot aan 48zijn sterke plaats toe. | | 42 Te weten de zonen van Seleucus Callinicus, koning van het noorden. De zonen van dezen waren Seleucus Ceraunus en Antiochus de Grote. |
43 Tegen Ptolemaeus Euergetes. Het woord strijd hetwelk hier ingevoegd is, is genomen uit vers 25. vers 25 En hij zal zijn kracht en zijn hart verwekken tegen den koning van het zuiden, met een grote heirkracht; en de koning van het zuiden zal zich in den strijd mengen met een grote en zeer machtige heirkracht; doch hij zal niet bestaan, want zij zullen gedachten tegen hem denken. |
44 Te weten Antiochus de Grote, nadat zijn broeder Seleucus Ceraunus zou omgekomen zijn door vergift, in het tweede jaar zijner regering, als sommigen schrijven. |
45 Hebr. zal komende komen, te weten om tegen Ptolemaeus Euergetes te oorlogen, als hij het minst was vermoedende, Appianus. |
46 Dat is, doorbreken, overstromen, te weten tot aan Egypteland trekkende door Syrië en het Joodse land, tot Raphia toe, weder innemende die plaatsen die zijn vader van den koning van Egypte waren afgenomen geweest. |
47 Te weten in Egypte, tegen Ptolemaeus Philopator, den zoon van Ptolemaeus Euergetes. Hij is met een machtig heirleger wederom te velde gekomen, en nadat hij den koning van Egypte geslagen had, is geschied hetgeen hier volgt op het einde van dit vers. |
48 Te weten de vaste stad van den koning van Egypte, genoemd Rabbatamessana of Raphia, aan de grenzen van Egypte gelegen, welke vaste stad hij Ptolemaeus zal afnemen, Polybius, boek 5. |
11 En 49de koning van het zuiden zal verbitterd worden, en hij zal uittrekken en strijden tegen hem, tegen den koning van het noorden, 50die ook een grote menigte oprichten zal, doch 51die menigte zal in zijn hand gegeven worden. | | 49 Ptolemaeus Philopator, zoon van Euergetes, zal tegen Antiochus den Grote met bitteren toorn ontstoken worden. |
50 Dat is, die ook een groot heirleger te velde brengen zal. |
51 De menigte of het krijgsheir van Antiochus zal van Philopator overwonnen worden. Lees Polybius in het 5de boek, Strabo in het 16de boek Geographica. |
12 52Als die menigte zal weggenomen zijn, zal 53zijn hart zich verheffen; en hij zal er 54enige tienduizenden nedervellen, evenwel 55zal hij niet gesterkt worden. | | 52 Dat is, als de heirkracht van Antiochus den Grote zal verslagen zijn. Zie het derde boek der Makkabeeën, en Josephus, Joodse Oudheden, boek 12, hfdst. 3. Deze slag, in welken Antiochus overwonnen is, is geschied bij Raphia, Polybius, boek 5. |
53 Te weten het hart van Ptolemaeus Philopator. |
54 Dat is, vele duizenden, zo van het heirleger zijns vijands, alsook van de Joden. |
55 Overmits hij uit hoogmoed zijn vijand Antiochus verachten en de victorie niet vervolgen zal. Ook zal hij kort daarna sterven. |
13 Want 56de koning van het noorden zal wederkeren, en hij zal een groter menigte dan de eerste was, oprichten; en 57aan het einde van de tijden der jaren 58zal hij snellijk komen met een grote heirkracht en met groot goed. | | 56 Antiochus de Grote. |
57 Dat is, na die tijden, na enige jaren, te weten als Ptolemaeus Philopator zal gestorven zijn, en zijn zoon Epiphanes nog een kind zijnde, in zijn plaats zal gekomen zijn, denwelken hij in zijn land vallen zal. |
58 Anders: zal hij elke reize komen, of nu en dan komen, of dikwijls komen. Hebr. zal hij komende komen. |
14 Ook zullen er in die tijden 59velen opstaan 60tegen den koning van het zuiden; en 61de scheurmakers uws volks 62zullen verheven worden 63om het gezicht 64te bevestigen, doch 65zij zullen vallen. | | 59 Te weten Joden, of andere omliggende koningen en volken met Antiochus aanspannende. |
60 Tegen Ptolemaeus, zich voegende bij Antiochus. |
61 Hebr. de kinderen des verbrekers of doorbrekers uws volks, o Daniël, dat is, uit de Joden, die met hun facties het gemenebest als in stukken scheuren. Sommigen verstaan dit van den priester Onias en zijn aanhang, die naar Egypte zijn getrokken, en hebben aldaar een tempel en altaar opgericht, voorgevende dat zij dat deden om te bevestigen het gezicht of de profetie van Jesaja, Jes. 19:19, 21: Te dien dage zal de HEERE een altaar hebben in het midden van Egypteland, enz. Jes. 19:19 Te dien dage zal de HEERE een altaar hebben in het midden van Egypteland, en een opgericht teken aan zijn landpale voor den HEERE. Jes. 19:21 En de HEERE zal den Egyptenaars bekend worden, en de Egyptenaars zullen den HEERE kennen te dien dage; en zij zullen Hem dienen met slachtoffer en spijsoffer, en zij zullen den HEERE een gelofte beloven en betalen. |
62 Namelijk tot eer, of: zullen zich verheffen, dat is, opwerpen, om scheuring aan te richten. |
63 Dat is, opdat, als God aldus deze profetie van Daniël bevestigt, de harten Zijner uitverkorenen des te meer van derzelver overige delen verzekerd worden. Anderen verstaan het van hun voornemen om de profetie van Jes. 19:19, 21 naar hun duiding te vervullen. Jes. 19:19 Te dien dage zal de HEERE een altaar hebben in het midden van Egypteland, en een opgericht teken aan zijn landpale voor den HEERE. Jes. 19:21 En de HEERE zal den Egyptenaars bekend worden, en de Egyptenaars zullen den HEERE kennen te dien dage; en zij zullen Hem dienen met slachtoffer en spijsoffer, en zij zullen den HEERE een gelofte beloven en betalen. |
64 Hebr. te doen staan. |
65 Hebr. struikelen, aanstoten, dat is, zij zullen tenietkomen. |
15 En 66de koning van het noorden zal komen en 67een wal opwerpen 68en vaste steden innemen; en de 69armen van het zuiden zullen niet bestaan, 70noch zijn uitgelezen volk, 71ja, er zal geen kracht zijn om te bestaan. | | 66 Antiochus de Grote zal komen tegen Ptolemaeus Epiphanes. En hier wordt gesproken van den tweeden tocht van Antiochus tegen Epiphanes. |
67 Zie de aantt. 2 Sam. 20 op vers 15. Jer. 32:24; 33 op vers 4. De zin is: Hij zal ze belegeren en innemen. 2 Sam. 20:15 (kt.) En zij kwamen en belegerden hem in Abel-Beth-Máächa en zij wierpen een wal op tegen de stad, dat hij aan den buitenmuur stond; en al het volk dat met Joab was, verdierven den muur om dien neder te vellen. Jer. 32:24 Zie, de wallen; zij zijn gekomen aan de stad om die in te nemen, en de stad is gegeven in de hand der Chaldeeën, die tegen haar strijden; vanwege het zwaard en den honger en de pestilentie; en wat Gij gesproken hebt, is geschied, en zie, Gij ziet het. Jer. 33:4 (kt.) Want zo zegt de HEERE, de God Israëls, van de huizen dezer stad en van de huizen der koningen van Juda, die door de wallen en door het zwaard zijn afgebroken: |
68 Hebr. een stad der vastigheden, dat is, enige stad, hoe vast ze zij, zal hij innemen. |
69 Dat is, de kloeke veldoversten en kapiteins van den koning van het zuiden, dat is, van Egypte. Van het woord armen voor oversten zie Ez. 31:17, enz. Ez. 31:17 Diezelve daalden ook met hem neder ter helle, tot de verslagenen van het zwaard; en die zijn arm geweest waren, die onder zijn schaduw in het midden der heidenen gezeten hadden. |
70 Hebr. noch het volk zijner uitgelezenen. |
71 De zin is, dat noch de oversten noch de soldaten van den koning van Egypte iets tegen Antiochus den Grote vermogen zullen. |
16 Maar 72hij die 73tegen hem komt, zal doen naar zijn welgevallen, en niemand zal voor zijn aangezicht bestaan; hij zal ook staan 74in het land des sieraads, en 75de verderving zal in zijn hand wezen. | | 72 Te weten Antiochus, de koning van het noorden. |
73 Tegen Ptolemaeus Epiphanes. |
74 Dat is, in het Joodse land. Zie de aant. Dan. 8 op vers 9. Anderen: in het land Zebi. Daniël geeft met deze woorden te verstaan, dat Antiochus niet alleen Egypte zou aantasten, maar ook Judea, hetwelk hij den Joden tevoren zegt, opdat zij zouden weten, dat het alles geschiedt door de voorzienigheid Gods. Dan. 8:9 (kt.) En uit één van die kwam voort een kleine hoorn, welke uitnemend groot werd, tegen het zuiden en tegen het oosten, en tegen het sierlijke land. |
75 Dat is, hij zal het gehele Joodse land kunnen verderven. Of de zin is: Hij zal kunnen doen en volbrengen wat hij wil. Alzo wordt het woord voleinding somtijds genomen voor vervulling en volbrenging, maar meest betekent het een uiterste verderving. Zie Gen. 18 op vers 21. Zie de vervulling dezer profetie bij Josephus, Oudheden, boek 12, hfdst. 3, en Polybius, boek 11. Gen. 18:21 (kt.) Zal Ik nu afgaan, en bezien of zij naar haar geroep, dat tot Mij gekomen is, het uiterste gedaan hebben; en zo niet, Ik zal het weten. |
17 En hij zal zijn aangezicht stellen om met de kracht zijns gansen rijks 76te komen, en 77hij zal billijke voorwaarden medebrengen en 78hij zal het doen; want hij zal 79hem 80een dochter der vrouwen geven, 81om haar te verderven, maar 82zij zal niet vaststaan en 83zij zal voor hem niet zijn. | | 76 Te weten tegen Ptolemaeus Epiphanes, den koning van Egypte. |
77 Hebr. en billijkheden met hem, of: en daar zal richtigheid met hem zijn. Zie vers 6. vers 6 Op het einde nu van sommige jaren, zullen zij zich met elkander bevrienden, en de dochter van den koning van het zuiden zal komen tot den koning van het noorden, om billijke voorwaarden te maken; doch zij zal de macht des arms niet behouden, daarom zal hij noch zijn arm bestaan; maar zij zal overgegeven worden, en die haar gebracht hebben, en die haar gegenereerd heeft, en die haar gesterkt heeft in die tijden. |
78 Hij zal het doen, of: hij zal ze doen, dat is, hij zal ze voltrekken, te weten de beloofde conditiën, doch niet oprechtelijk, maar arglistiglijk, totdat hij gelegenheid zou vinden om zijn bedrog in het werk te stellen. |
79 Te weten Ptolemaeus Epiphanes, den koning van Egypte. |
80 Dat is, een huisvrouw onder de vrouwen in schoonheid uitstekende, te weten zijn eigen dochter Cleopatra. Anders: een dochter zijner vrouwen, dat is, een dochter van een van zijn vrouwen, dat is, een van zijn dochters. |
81 Dat was wel eigenlijk zijn voornemen niet, maar het zou er wel lichtelijk uit ontstaan zijn, indien zij haars vaders raad gevolgd en haar man door venijn of anderszins omgebracht had. Anders: haar arglistiglijk verdervende, namelijk haar bevelende dat zij haar man zou van kant helpen; opdat hij dan, als voogd over zijn dochter, Egypte mocht innemen. |
82 Zij zal in dat boze voornemen hetwelk haar vader van haar begeerde, en hetwelk zij, zo het schijnt, hem eerst beloofd had, niet voortvaren; zodat Antiochus van zijn eigen dochter is bedrogen geworden. |
83 Dat is, zij zal den bozen wil van Antiochus den Grote, haar vader, niet doen, maar zij zal haar man getrouw blijven. Dit alles alzo geschied te zijn, betuigt Livius, Decade 4, boek 3. |
18 Daarna zal hij zijn aangezicht 84tot de eilanden keren en hij zal er vele innemen; doch 85een overste zal 86zijn smaad 87tegen hem doen ophouden, behalve dat hij 88zijn smaad op hem zal doen wederkeren. | | 84 Die het Romeinse gebied onderworpen waren, als Cyprus, Phocaea, Samos, Rhodos, Colophon, Euboea, enz. Of: eilanden kan hier ook wel betekenen vergelegen landen overzee. |
85 Te weten een van de veldoversten der Romeinen, genoemd Marcus Acilius, alsook Lucius Scipio Nasica. Van het woord overste zie Richt. 11 op vers 6. Hier betekent het een consul der Romeinen. Richt. 11:6 (kt.) En zij zeiden tot Jefta: Kom en wees ons tot een overste, opdat wij strijden tegen de kinderen Ammons. |
86 Versta dien smaad dien Antiochus den Romeinen aangedaan heeft, vallende in hun land, en enige plaatsen van hetzelve innemende, ook enigen van hun bondgenoten beschadigende. |
87 Dat is, tegen het volk van Rome, hetwelk deze overste representeerde. |
88 Dat is, de Romeinse overste zal daarmede niet tevreden zijn, dat hij zal doen ophouden den smaad, dien Antiochus het volk van Rome en het ganse Romeinse rijk, mitsgaders hun vrienden, heeft aangedaan, hem weder afgenomen hebbende die landen, die hij van de Romeinen en hun vrienden genomen had; maar hij zal nog daarenboven dien smaad over Antiochus brengen, dat hij hem van een groot deel van zijn rijk berovende, en een zwaren cijns hem opleggende, hem dwingen zal dat hij zich binnen zijn grenzen zal moeten houden, namelijk aan gene zijde van den berg Taurus. Zie hiervan breder Livius, Decade 4, boek 8. Appianus in Syriacis en Memnon in het 13de en 14de boek. |
19 En hij zal zijn aangezicht keren naar de sterkten 89zijns lands, en hij zal aanstoten en 90vallen, en niet gevonden worden. | | 89 Te weten naar Syrië, waarheen hij vluchten zal, en zich onthouden binnen zijn sterkten, uit vrees der Romeinen, die hem dapper vervolgden met hun heirlegers. |
90 Hij zal van zijn eigen onderzaten, ja, boeren omgebracht worden, willende een tempel van den afgod Bel in Elam beroven, of, zo anderen schrijven, den tempel van Dyndimeüs Jupiter, of Jupiter Dodonaeus. Deze geschiedenissen worden breder beschreven van Justinus in het 32ste boek, en van Polybius in het 5de, Strabo in het 16de boek Geographica. Vergelijk den schandelijken ondergang van Antiochus den Grote met hetgeen dat er geschreven staat Ps. 52:9. Jes. 14:16, enz. Ps. 52:9 Zie den man die God niet stelde tot zijn Sterkte, maar vertrouwde op de veelheid zijns rijkdoms; hij was sterk geworden door zijn beschadigen. Jes. 14:16 Die u zien zullen, zullen u aanschouwen, zij zullen op u letten en zeggen: Is dat die man die de aarde beroerde, die de koninkrijken deed beven? |
20 En 91in zijn staat zal er 92een opstaan, doende 93een geldeiser doortrekken 94in koninklijke heerlijkheid; maar hij zal 95in enige dagen gebroken worden, nochtans 96niet door toornigheden, noch door oorlog. | | 91 Zie vers 7. vers 7 Doch uit de spruit harer wortels zal er een opstaan in zijn staat; die zal met heirkracht komen, en hij zal komen tegen de sterke plaatsen des konings van het noorden, en hij zal tegen dezelve doen, en hij zal ze bemachtigen. |
92 Te weten Seleucus Philopator, anders Soter genoemd, een zoon van den voorgaanden Antiochus den Grote. |
93 Of: geldvorderaar, pander, schatter. Hebr. drijver. Dit is geweest Heliodorus, die het ganse Joodse land doortrekkende, den onderzaten veel geld voor zijn koning heeft afgeperst. Zie 2 Makkabeeën 3. |
94 Of: voor de koninklijke majesteit. |
95 Of: in weinige dagen. Hij is gebroken, dat is, omgekomen, kort nadat hij had gepoogd den tempel te Jeruzalem te beroven, 2 Makkabeeën 4. |
96 Niet door openbaren toorn, maar door heimelijke lagen van Heliodorus, die hem behendiglijk vergeven heeft, zijn broeder Antiochus Epiphanes ten gevalle. |
21 Daarna zal er 97een verachte in zijn staat staan, denwelken men de koninklijke waardigheid 98niet zal geven; doch hij zal 99in stilheid komen en het koninkrijk 100door vleierijen bemachtigen. | | 97 Antiochus Epiphanes, die te Rome in gijzeling zijnde, heimelijk ontlopen is. Hij werd van de vleiers genoemd Antiochus Epiphanes, dat is, de edele, maar anderen noemden hem met meerdere reden Epimanes, dat is, de dolle of razende. Zie zijn zotte streken in de Historiae van Polybius. |
98 Of: niet zou geven; niet had behoren te geven, want het rijk kwam hem niet toe, maar Demetrius, zoon van zijn verstorven broeder Seleucus. Anders: denwelken zij (te weten de staten des rijks) de eer des koninkrijks niet gegeven hebben. |
99 Niet met geweld als een vijand, maar als een vriend, om als voogd het rijk te regeren, totdat Demetrius, zoon van zijn verstorven broeder Seleucus Philopator, zou groot geworden zijn. |
100 Of: met gladde woorden, als vss. 32, 34. Zie Ps. 35, de aant. op vers 6; 73:18. Jer. 23:12. vers 32 En die goddelooslijk handelen tegen het verbond, zal hij doen huichelen door vleierijen; maar het volk, die hun God kennen, zullen zij grijpen en zullen het doen. vers 34 Als zij nu zullen vallen, zullen zij met een kleine hulp geholpen worden; doch velen zullen zich door vleierijen tot hen vervoegen. Ps. 35:6 (kt.) Hun weg zij duister en gans slibberig; en de engel des HEEREN vervolge hen. Ps. 73:18 Immers zet Gij hen op gladde plaatsen, Gij doet hen vallen in verwoestingen. Jer. 23:12 Daarom zal hun weg hun zijn als zeer gladde plaatsen in de donkerheid; zij zullen aangedreven worden en daarin vallen; want Ik zal een kwaad over hen brengen in het jaar hunner bezoeking, spreekt de HEERE. |
22 En 1de armen der overstroming zullen 2overstroomd worden van voor zijn aangezicht, en zij zullen gebroken worden, en ook 3de vorst des verbonds. | | 1 Of: de overstromende armen, dat is, de veldoversten en kapiteins van den koning in Egypte, die als een vloed in Syrië plachten te vallen, zullen van Antiochus Epiphanes in den strijd verslagen worden. Sommigen verstaan de armen van de rivier Nijl. |
2 Dat is, overwonnen worden. |
3 Dat is, de vorst met welken het verbond gemaakt was, te weten Tryphon, een van de voornaamste heren van Egypte, die met Antiochus Epiphanes een verbond gemaakt heeft, en hem raad gaf, dat hij zijn heirlegers zou achterlaten, en met de kroon van Egypte (alzo de koning Ptolemaeus Philometor toen nog een kind was) in een verbond treden, en de voogdij over Philometor, zoon van zijn zuster Cleopatra, aannemen zou; maar hij dit teweeggebracht hebbende, heeft onder dat deksel zelf het rijk ingenomen, eerst den voornoemden Tryphon van kant geholpen hebbende. Anderen vertalen en verklaren deze woorden alzo: daartoe zal hij een wederpartijder des verbonds zijn; hij, te weten Antiochus. Het Hebreeuwse woord wordt, naar sommiger gevoelen, somtijds in deze betekenis genomen. Zie Dan. 10:13. Dan. 10:13 Doch de vorst des koninkrijks van Perzië stond tegenover mij een en twintig dagen; en zie, Michaël, een van de eerste vorsten, kwam om mij te helpen, en ik werd aldaar gelaten, bij de koningen van Perzië. |
23 En na de vereniging 4met hem 5zal hij bedrog plegen, en 6hij zal optrekken en 7hij zal met weinig volk gesterkt worden. | | 4 Te weten met denzelfden Tryphon; of gelijk anderen dat nemen, met Ptolemaeus Philometor, den koning van Egypte. |
5 Nemende wel met zich weinig krijgsvolk, maar kloeke, getrouwe, welgeoefende helden, door dezelve zich van de voornaamste sterkten van Egypte verzekerende. |
6 Te weten dieper en verder in Egypte. |
7 Of: hij zal zich met weinig volk versterken. Dit heeft Antiochus uit arglistigheid gedaan, om de Egyptenaars des te behendiger te bedriegen, en alzo met gemak, zonder groot rumoer, dagelijks dieper en dieper in te kruipen, en zowel de sterkten als de onderzaten aan de hand te krijgen; hij voor zijn persoon te Memphis blijvende, hetwelk de koninklijke stad was, vanwaar hij het oog overal kon hebben. |
24 Met stilheid zal hij ook in de vette plaatsen 8des landschaps komen, en 9hij zal doen wat zijn vaders noch de vaders zijner vaders gedaan hebben; 10roof en buit en goederen zal hij 11onder hen 12uitstrooien; en hij zal tegen 13de vastigheden zijn gedachten denken, doch 14tot een zekeren tijd toe. | | 8 Te weten van Egypte. |
9 Te weten het land van Egypte onder zijn geweld brengende. |
10 Anders: hij zal roven en buiten, en hij zal goederen of rijkdommen onder hen uitstrooien. |
11 Te weten onder degenen die hij in de voornaamste steden en sterkten des lands zal leggen, om alzo dezelve tot zich te trekken en aan zijn zijde te houden. |
12 Dat is, met groten overvloed laten genieten. |
13 Die hij nog niet genoegzaam bezitten of in zijn verzekering zal hebben in Egypteland. Hetgeen dat hier van Antiochus voorzegd wordt, is geschied omtrent het honderd zeven en dertigste jaar van de regering der Seleuciden. |
14 Te weten totdat Philometor, de wettige koning, tot zijn mannelijke jaren zal gekomen zijn, want alstoen hebben de Egyptenaars het krijgsvolk en de garnizoenen van dezen Antiochus uit hun land verdreven, en hebben zichzelven in vrijheid gesteld. |
25 En hij zal zijn kracht en zijn hart verwekken 15tegen den koning van het zuiden, met een grote heirkracht; en de koning van het zuiden 16zal zich in den strijd mengen met een grote en zeer machtige heirkracht; doch 17hij zal niet bestaan, want 18zij zullen gedachten tegen hem denken. | | 15 Te weten tegen Ptolemaeus Philometor, den koning van Egypte. Dit is nu de tweede tocht dien Antiochus Epiphanes tegen Egypte doen zou, welks beleid en voortgang de engel hier te kennen geeft. |
16 Dat is, hij zal krijg voeren, te weten tegen Antiochus. Zie Livius in het 45ste boek. |
17 Te weten Philometor. |
18 De zin is: Zijn raadsheren en hovelingen, vers 26 (door geschenken en beloften van grote dingen van Antiochus ingenomen zijnde), zullen Philometor, hun jongen onbedreven koning, door hun trouwelozen raad bedriegen, en zij zullen Antiochus aanhangen, uit vrees dat hij meester geworden zijnde, hen niet te schande make of verdelge. vers 26 En die de stukken zijner spijze zullen eten, zullen hem breken, en de heirkracht deszelven zal overstromen, en vele verslagenen zullen vallen. |
26 En die 19de stukken 20zijner spijze zullen eten, zullen hem 21breken, en de heirkracht 22deszelven 23zal overstromen, en 24vele verslagenen zullen vallen. | | 19 Zie Dan. 1:5. Het Hebreeuwse woord wordt alleen hier en daar gevonden. Zie de aant. aldaar. De zin is: Die zijn brood eten, te weten zijn raadsheren en dienaars. Dan. 1:5 En de koning verordineerde hun wat men hun dag bij dag geven zou van de stukken der spijze des konings, en van den wijn zijns dranks, en dat men hen drie jaren alzo optoog, en dat zij ten einde derzelve zouden staan voor het aangezicht des konings. |
20 Te weten Ptolemaeus Philometor. |
21 Dat is, onderdrukken, te weten door kwaden raad. |
22 Te weten van Antiochus tegen Philometor. |
23 Of: zal overvloeien, of: als een vloed inbreken. |
24 In het leger van den koning Philometor, 1 Makkabeeën 1:19. |
27 En 25het hart van beide deze koningen zal wezen om kwaad te doen en aan één tafel zullen zij 26leugen spreken; en 27het zal niet gelukken, want het zal nog een einde hebben 28te bestemder tijd. | | 25 Te weten nadat zij tezamen zullen vrede gemaakt hebben voor de tweede reize. |
26 Zij zullen wel elkander uiterlijk veel grote vriendschap bewijzen en alle diensten beloven, inzonderheid over tafel zijnde en goede sier makende, maar zij zullen het niet menen, het zal uit een geveinsd hart komen. |
27 Hun beloften zullen ijdel en van geen waarde zijn. De beloften en contracten van vrede zullen niet bestendig zijn. Of: het zal geen voortgang hebben wat zij listiglijk tegen elkander bedacht hebben, want God zal een anderen weg ingaan. |
28 Te dien tijde dien God bestemd en verordineerd heeft, en die door menselijken wil niet kan veranderd worden. Zie vers 29. vers 29 Te bestemder tijd zal hij wederkeren en tegen het zuiden komen, doch het zal niet zijn gelijk de eerste noch gelijk de laatste reize. |
28 En 29hij zal in zijn land wederkeren 30met groot goed, en zijn hart zal zijn 31tegen het heilig verbond; en 32hij zal het doen en wederkeren 33in zijn land. | | 29 Te weten de koning Antiochus Epiphanes. |
30 Te weten met groten buit en geroofde goederen, zo in Egypte als elders. |
31 Dat is, tegen de Joden, met dewelke God een heilig verbond gemaakt heeft. Hebr. tegen het verbond der heiligheid. |
32 Te weten wat hij voorhad, dat is, hij zal de Joden plagen. Zie 1 Makkabeeën 1:22, 23, enz. 2 Makkabeeën 5:11, enz. |
33 Te weten in Syrië. |
29 34Te bestemder tijd zal hij wederkeren en 35tegen het zuiden komen, doch 36het zal niet zijn gelijk de eerste noch gelijk de laatste reize. | | 34 Te weten, als enigen menen, na twee jaren, als Philometor met zijn broeder Physcon verzoend was en hulp van de Romeinen verkregen had. |
35 Te weten tegen Ptolemaeus Philometor, den koning in Egypte, denwelken hij belegeren zal. |
36 Dat is, het zal Antiochus niet gelukken, gelijk het hem de eerste en laatst voorgaande reize gelukt is. Zie vss. 22, 25. De reden volgt vers 30. De zin is: Antiochus zal over Ptolemaeus Philometor zulke victories in Egypte niet meer bevechten gelijk hij in twee voorgaande expedities gedaan heeft. vers 22 En de armen der overstroming zullen overstroomd worden van voor zijn aangezicht, en zij zullen gebroken worden, en ook de vorst des verbonds. vers 25 En hij zal zijn kracht en zijn hart verwekken tegen den koning van het zuiden, met een grote heirkracht; en de koning van het zuiden zal zich in den strijd mengen met een grote en zeer machtige heirkracht; doch hij zal niet bestaan, want zij zullen gedachten tegen hem denken. vers 30 Want er zullen schepen van Chittim tegen hem komen, daarom zal hij met smart bevangen worden, en hij zal wederkeren, en gram worden tegen het heilig verbond, en hij zal het doen; want wederkerende zo zal hij acht geven op de verlaters des heiligen verbonds. |
30 Want er zullen schepen van 37Chittim 38tegen hem komen, 39daarom zal hij met smart bevangen worden, en hij zal 40wederkeren, en gram worden tegen 41het heilig verbond, en 42hij zal het doen; want 43wederkerende zo zal 44hij acht geven op de verlaters des heiligen verbonds. | | 37 Dat is, van Cilicië, waar de Romeinen gewoonlijk een vloot schepen hielden, om over de Middellandse Zee te heersen. Zie van Chittim Gen. 10 op vers 4. Num. 24:24. Ptolemaeus Philometor van Antiochus overheerd zijnde, heeft hulp aan de Romeinen verzocht en verkregen. Gen. 10:4 (kt.) En de zonen van Javan zijn: Elísa en Tarsis; Chittim en Dodanim. Num. 24:24 En de schepen van den oever van Chittim, die zullen Assur plagen, zij zullen ook Heber plagen; en hij zal ook ten verderve zijn. |
38 Te weten tegen Antiochus. |
39 Omdat hij door de Romeinen zal gedwongen worden met zijn leger uit Egypte te trekken. C. Popilius Laenas, veldoverste der Romeinen, heeft Antiochus zover gebracht, dat hij hem harde conditiën heeft voorgeslagen, en rondom hem met zijn staf in het zand een ring makende, belastte hem te besluiten en ronduit te antwoorden, of hij Egypte verlaten wilde of niet, eer hij uit dien ring of cirkel treden zou. |
40 Te weten naar Syrië, zijn land, als hij Egypte zal moeten verlaten. |
41 Zie vers 28. vers 28 En hij zal in zijn land wederkeren met groot goed, en zijn hart zal zijn tegen het heilig verbond; en hij zal het doen en wederkeren in zijn land. |
42 Te weten wat hij voorgenomen en in zijn toorn besloten had te doen, namelijk, hij zal Jeruzalem overvallen, den tempel en de stad uitplunderen en den godsdienst afschaffen. Zie hiervan breder Josephus, Joodse Oorlog, boek 1, hfdst. 1. |
43 Niet in eigen persoon, maar hij zal er Apollonius heenschikken. Zie 1 Makkabeeën 1:30. 2 Makkabeeën 5:24. |
44 Dat is, hij zal hen tot zich trekken, versterken en helpen, om alzo de macht der vrome Joden te breken door de trouweloze Joden, als daar waren Jason, Menelaüs, en hun aanhangers. |
31 En er zullen 45armen 46uit hem ontstaan, en zij zullen het heiligdom ontheiligen en
47de sterkte, en zij zullen 48het gedurig offer wegnemen en 49een verwoestenden gruwel 50stellen. | | 45 Dat is, krijgsoversten met hun soldaten, als vers 22, om door dezelve de Joden te dwingen. Anders: En de armen zullen hem bijstaan. vers 22 En de armen der overstroming zullen overstroomd worden van voor zijn aangezicht, en zij zullen gebroken worden, en ook de vorst des verbonds. |
46 Dat is, uit zijn bevel ontstaan, dat is, gesteld worden, of gezonden worden binnen Jeruzalem en het Joodse land. |
47 Dat is, de sterke stad van Jeruzalem. Anders: zij zullen ontwijden Jeruzalem, de sterkte, dat is, Jeruzalem, hetwelk de sterkte van het Joodse volk is. Zie 1 Makkabeeën 1:23. 2 Makkabeeën 5:15, 16. |
48 Dat is, het dagelijkse offer. Alzo is ook te verstaan hetgeen de apostel zegt: Weest gedurig in het gebed, hetwelk niet te zeggen is, dat men niet anders doen moet dan bidden, maar dat men de dagelijkse oefening des gebeds nimmermeer moet verlaten. Zie Dan. 8:11. Dan. 8:11 Ja, hij maakte zich groot tot aan den Vorst des heirs, en van denzelven werd weggenomen het gedurig offer, en de woning Zijns heiligdoms werd nedergeworpen. |
49 Dat is, soldaten, die alles verwoesten en de Joden tot de afgoderij dwingen zullen. Zie hiervan breder 1 Makkabeeën 1:23, enz., en Josephus. Anderen verstaan hierdoor een afgodisch beeld, hetwelk Antiochus op het altaar Gods heeft laten stellen, 1 Makkabeeën 1:58, 63. vers 1 IK nu, ik stond in het eerste jaar van Daríus, den Meder, om hem te versterken en te stijven. |
50 Hebr. geven. Versta, dat Antiochus’ krijgsoversten dit doen zouden. |
32 En 51die goddelooslijk handelen tegen het verbond, zal hij 52doen huichelen door vleierijen; maar het volk, 53die hun God kennen, zullen zij 54grijpen en 55zullen het doen. | | 51 Of: de overtreders des verbonds, namelijk de afvallige Joden, die het verbond Gods zullen verachten, welke de engel vers 30 genoemd heeft verlaters des heiligen verbonds. vers 30 Want er zullen schepen van Chittim tegen hem komen, daarom zal hij met smart bevangen worden, en hij zal wederkeren, en gram worden tegen het heilig verbond, en hij zal het doen; want wederkerende zo zal hij acht geven op de verlaters des heiligen verbonds. |
52 Of: doen veinzen, opdat alzo door hen de vromen mochten ontdekt en in het net gebracht worden. Anders: zal hij ontheiligen, dat is, hij zal hen ten enenmale profaan en goddeloos maken, hen dagelijks meer en meer in hun hypocrisie versterkende. |
53 Dat is, die den waren God kennen en eren, gelijk velen ten tijde van Judas de Makkabeeër en zijn broederen geweest zijn. |
54 Versta hierbij: en den tirannen overleveren. |
55 Dat is, zij zullen het uitrichten naar hun wil. Of: zij zullen naar hun wil met dezelve handelen. Zie 1 Makkabeeën 1:55. |
33 En 56de leraars des volks zullen er velen 57onderwijzen, en zij 58zullen vallen door het zwaard en door vlam, door gevangenis en door beroving, 59vele dagen. | | 56 Of: de verstandigen onder het volk, als Dan. 12:3. De zin is: Ofschoon er velen, zelfs ook enige priesters, van den waren godsdienst afwijken, zo zullen er nochtans altijd enige leraars en godvruchtige, in Gods Woord ervaren personen zijn, die de zwakken zullen onderwijzen en versterken, in het midden der zware vervolgingen. Dan. 12:3 De leraars nu zullen blinken als de glans des uitspansels, en die er velen rechtvaardigen, gelijk de sterren, altoos en eeuwiglijk. |
57 Te weten in de ware religie, uit de boeken der Heilige Schrift. |
58 Dat is, zo de leraars als hun discipelen, die volstandig bij de ware religie blijven, zullen van Antiochus en zijn aanhangers wredelijk vervolgd worden. Zie 1 Makkabeeën 1:40, enz.; 2; 3; 4. 2 Makkabeeën 5; 6; 7; 8. Josephus, Joodse Oudheden, boek 12, hfdst. 6, 7. Vgl. Hebr. 11:35, 36, 37, 38. Hebr. 11:35 De vrouwen hebben haar doden uit de opstanding wedergekregen; en anderen zijn uitgerekt geworden, de aangeboden verlossing niet aannemende, opdat zij een betere opstanding verkrijgen zouden. Hebr. 11:36 En anderen hebben bespottingen en geselen geproefd, en ook banden en gevangenis; Hebr. 11:37 Zijn gestenigd geworden, in stukken gezaagd, verzocht, door het zwaard ter dood gebracht, hebben gewandeld in schaapsvellen en in geitenvellen; verlaten, verdrukt, kwalijk behandeld zijnde Hebr. 11:38 (Welker de wereld niet waardig was), hebben in woestijnen gedoold en op bergen, en in spelonken en in de holen der aarde. |
59 Of: enige dagen, alzo Dan. 8:27. Dat is, een tijdlang van God verordineerd. Dan. 8:27 Toen werd ik, Daniël, zwak en was enige dagen krank; daarna stond ik op, en deed des konings werk; en ik was ontzet over dit gezicht, maar niemand merkte het. |
34 60Als zij nu zullen vallen, zullen zij 61met een kleine hulp geholpen worden; doch velen zullen zich 62door vleierijen 63tot hen vervoegen. | | 60 Dat is, als de vervolging op het heetst zal wezen. |
61 Te weten door de Makkabeeën. Zie 1 Makkabeeën 2:39, enz.; 3; 4; 5. 2 Makkabeeën 8, en Josephus, Joodse Oudheden, boek 12, hfdst. 7, 8, 9, 10, 11, 12. Die kloeke helden hebben met weinig volk de kerke Gods gered uit de handen van Antiochus en andere tirannen. |
62 Als vss. 21, 32. Zie de aant. vers 21. Doch hier betekent het huichelarij, geveinsdheid, schoon gelaat. vers 21 Daarna zal er een verachte in zijn staat staan, denwelken men de koninklijke waardigheid niet zal geven; doch hij zal in stilheid komen en het koninkrijk door vleierijen bemachtigen. vers 32 En die goddelooslijk handelen tegen het verbond, zal hij doen huichelen door vleierijen; maar het volk, die hun God kennen, zullen zij grijpen en zullen het doen. vers 21 Daarna zal er een verachte in zijn staat staan, denwelken men de koninklijke waardigheid niet zal geven; doch hij zal in stilheid komen en het koninkrijk door vleierijen bemachtigen. |
63 Te weten, wanneer het den Joden wederom zal beginnen wel te gaan. |
35 En van de leraars zullen er sommigen
64vallen, 65om hen te louteren en te reinigen en wit te maken, 66tot den tijd van het einde toe; 67want het zal nog zijn voor een bestemden tijd. | | 64 Zie op vers 33. vers 33 (kt.) En de leraars des volks zullen er velen onderwijzen, en zij zullen vallen door het zwaard en door vlam, door gevangenis en door beroving, vele dagen. |
65 Dit is het oogmerk dat de Heere zal voorhebben. Anders: opdat hen God smelte, dat is, beproeve, gelijk men het goud en zilver beproeft in den smeltoven. Zie Dan. 12:10. Dan. 12:10 Velen zullen er gereinigd en wit gemaakt en gelouterd worden; doch de goddelozen zullen goddelooslijk handelen, en geen van de goddelozen zullen het verstaan, maar de verstandigen zullen het verstaan. |
66 Dat is, totdat de tijd der vervolging, van God bestemd, zal vervuld wezen. |
67 Anders: want nog te bestemder tijd zal het einde wezen. Anders: want de bestemde tijd zal nog komen. Vgl. Matth. 24:6 en volgende tot vers 15, en zie boven, de aant. op vers 27. Matth. 24:6 En gij zult horen van oorlogen en geruchten van oorlogen; ziet toe, wordt niet verschrikt; want al die dingen moeten geschieden, maar nog is het einde niet. vers 15 En de koning van het noorden zal komen en een wal opwerpen en vaste steden innemen; en de armen van het zuiden zullen niet bestaan, noch zijn uitgelezen volk, ja, er zal geen kracht zijn om te bestaan. vers 27 (kt.) En het hart van beide deze koningen zal wezen om kwaad te doen en aan één tafel zullen zij leugen spreken; en het zal niet gelukken, want het zal nog een einde hebben te bestemder tijd. |
36 68En die koning zal doen naar zijn welgevallen, en hij zal zichzelven verheffen en groot maken 69boven allen god, en hij zal 70tegen den God der goden awonderlijke dingen spreken; en hij zal voorspoedig zijn, 71totdat de gramschap voleind zij; 72want het is vastelijk besloten, 73het zal geschieden. | | 68 Van hier af tot het einde van dit hoofdstuk verstaan enigen dat de engel spreekt van den antichrist van het Nieuwe Testament, of immers van Antiochus Epiphanes, aangemerkt als een voorbeeld van den antichrist, in zijn opkomst, hoogmoed, praktijken, afgoderij en tirannie. Want vele dingen die hierna verhaald worden, inzonderheid vss. 42, 43, passen naar sommiger gevoelen niet op den koning Antiochus; want nadat hij door den Romeinsen gezant Popilius gedwongen werd uit Egypte te vertrekken, vers 30, zo heeft hij naderhand nooit in Egypte durven komen. Enigen duiden het op den Turk, anderen op het Romeinse rijk, en menen dat de dingen die hier gezegd worden, te verstaan zijn, sommige van de Romeinse keizers, sommige van de roomse pausen, die in het Romeinse rijk opgerezen zijnde, mettertijd den keizers zelven vreselijk geworden zijn. vers 42 En hij zal zijn hand aan de landen leggen; ook zal het land van Egypte niet ontkomen. vers 43 En hij zal heersen over de verborgen schatten des gouds en des zilvers, en over al de gewenste dingen van Egypte; en die van Libië en de Moren zullen in zijn gangen wezen. vers 30 Want er zullen schepen van Chittim tegen hem komen, daarom zal hij met smart bevangen worden, en hij zal wederkeren, en gram worden tegen het heilig verbond, en hij zal het doen; want wederkerende zo zal hij acht geven op de verlaters des heiligen verbonds. |
69 Zie 2 Thess. 2:4, waar de apostel deze woorden aldus uitdrukt: boven al wat God of Goddelijke majesteit genoemd wordt. 2 Thess. 2:4 Die zich tegenstelt en verheft boven al wat God genaamd of als God geëerd wordt, alzo dat hij in den tempel Gods als een God zal zitten, zichzelven vertonende dat hij God is. |
70 Die alleen is de enige ware God. Anders: ook boven den God der goden, hij zal wonderlijke dingen spreken. |
a Dan. 7:25. Dan. 7:25 En hij zal woorden spreken tegen den Allerhoogste, en hij zal de heiligen der hoge plaatsen
verstoren, en hij zal menen de tijden en de wet te veranderen, en zij zullen in deszelfs hand overgegeven worden tot een tijd, en tijden, en een gedeelte eens tijds. |
71 Dat is, totdat de toorn Gods tegen Zijn volk ophoude; of: totdat hij zal gedaan hebben hetgeen dat God in Zijn toorn door hem Zijn volk wil aangedaan hebben. |
72 Of: want wat precies besloten is, zal geschieden; niemand kan het besluit of voornemen Gods verhinderen of terughouden. |
73 Hebr. het is geschied, dat is, het zal zekerlijk geschieden; de verleden tijd voor den toekomenden, om te tonen de zekerheid dezer profetie. Anders: als hetgeen dat precies bestemd is, zal geschied zijn. |
37 En 74op de goden zijner vaderen zal hij geen acht geven, noch 75op de begeerte der vrouwen; 76hij zal ook op geen god acht geven, maar hij zal zich boven alles groot maken. | | 74 Verachtende de religie zijner voorvaderen, zal hij alle man belasten zijn instellingen aan te nemen. Verstaat men dit op Antiochus te passen, zo zie 1 Makkabeeën 1:43; indien op den paus, zo is het notoir. |
75 Verstaat men dit van Antiochus, zo is dit de zin: Hij zal zelfs zijn vrouwen (van welke een den God Israëls op haar wijze eerde) niet toelaten, dat zij enigen anderen god zal eren dan zijn Jupiter Olympius; of: de begeerte der vrouwen, dat is, de gewenste en begeerlijkste vrouwen. Of: hij heeft wel willen schijnen niet te vragen naar vrouwen, maar ondertussen gruwelijke hoererij bedreven. Maar verstaat men dit van den antichrist, zo is dit de zin, dat hij zijn geestelijkheid het huwelijk verbieden zal, en geenszins toelaten de kloosterbeloften te breken, bedrijvende ondertussen allerlei schandelijke onreinheid. Zie 1 Tim. 4:3. 1 Tim. 4:3 Verbiedende te huwen, gebiedende van spijzen te onthouden, die God geschapen heeft tot nuttiging met dankzegging, voor de gelovigen en die de waarheid hebben bekend. |
76 Alsof de engel zeide: Hij zal gans goddeloos zijn; hij zal zo hovaardig zijn, dat hij zichzelven zal verheffen boven alle mensen, ja, ook boven alles wat God is of genoemd wordt; doende alles wat hij doet tot zijn eigen eer en profijt. Ditzelve past ook bekwamelijk op den paus. Vgl. 2 Thess. 2:3, 4. 2 Thess. 2:3 Dat u niemand verleide in enigerlei wijze; want die komt niet
tenzij dat eerst de afval gekomen is, en dat
geopenbaard is de mens der zonde, de zoon des verderfs, 2 Thess. 2:4 Die zich tegenstelt en verheft boven al wat God genaamd of als God geëerd wordt, alzo dat hij in den tempel Gods als een God zal zitten, zichzelven vertonende dat hij God is. |
38 En hij zal 77den god Maüzzim in zijn standplaats eren; namelijk den god welken 78zijn vaders niet gekend hebben, zal hij eren met goud en met zilver en met kostelijk gesteente en 79met gewenste dingen. | | 77 De zin is: Antiochus zal vast overal een nieuwen godsdienst invoeren; en wat aangaat den God der sterkten (vgl. Jer. 16:19), of den God van grote kracht, den God Israëls, hij zal in Zijn plaats, te weten in den tempel te Jeruzalem, eren een god, te weten dien god, welken zijn vaders niet gekend hebben, namelijk Jupiter Olympius, dien zal hij eren met goud, enz. Zie 2 Makkabeeën 6:2. Wil men dit op den antichrist passen (wiens voorbeeld Antiochus geweest is), dat kan ook bekwamelijk geschieden. Anderen: En wat aangaat den God der sterkten, in Zijn plaats zal hij eren, zal hij eren, zeg ik, een god welken zijn vaders, enz. Wat den God der sterkten belangt, zie vers 31. Voor den God der sterkten hebben enigen het Hebreeuwse woord Maüzzim of Maozim in den tekst gehouden. Jer. 16:19 O HEERE, Gij zijt mijn Sterkte en mijn Sterkheid, en mijn Toevlucht ten dage der benauwdheid; tot U zullen de heidenen komen van de einden der aarde, en zeggen: Immers hebben onze vaders leugen erfelijk bezeten, en
ijdelheid, waarin toch niets was dat nut deed. vers 31 En er zullen armen uit hem ontstaan, en zij zullen het heiligdom ontheiligen en
de sterkte, en zij zullen het gedurig offer wegnemen en een verwoestenden gruwel stellen. |
78 Antiochus’ voorouders hebben Jupiter Olympius niet geëerd, maar Apollo, Diana, Atargatis, gelijk Strabo getuigt in het zestiende boek Geographica. Alzo heeft ook de paus, in de plaats, dat is, in de kerk of gemeente van den waren God, ingevoerd te eren een valsen god, dien zijn voorouders niet geëerd hebben, namelijk een versierden Christus, een hostie of een stukje brood, denwelken hij versiert met goud, zilver en kostelijke parelen. |
79 Dat is, met allerlei kleinodiën. |
39 En hij 80zal de vastigheden der sterkten maken met den vreemden god; 81dengenen die hij kennen zal, zal hij de eer vermenigvuldigen, en hij zal hen doen heersen 82over velen en hij zal het land uitdelen 83om prijs. | | 80 Of: hij zal de zeer sterke vastigheden aan een vreemden god bevelen. De zin is: Antiochus’ meeste vastigheid en sterkte zal gelegen zijn om te doen eren dien vreemden god, te weten Jupiter Olympius, als zijnde patroon of beschermer der stad van Jeruzalem en des Joodsen lands. Dit wordt gesteld tegen het begin van het 38ste vers, waar de ware God genoemd wordt de God der sterkten, hier en ook daar is het woord Maüzzim. |
81 Dat is, degenen die hij weten zal hem en zijn afgod toegedaan te zijn; die hij voor zijn vrienden kennen zal; hij meent de afvalligen die het heidendom zullen bijvallen, indien men dit op Antiochus duidt. Van den roomsen antichrist is de zaak klaar. Anders: die dien, te weten afgod, kennen, dat is, aannemen en eren. |
82 Of: over treffelijken, over voortreffelijken. De zin is: Hij zal hen tot hoge staten bevorderen en hun het gebied over vele anderen geven. |
83 Of: om winst, of: om loon, dat is, dengenen die hem geschenken en gaven geven. Al het voorgaande kan bekwamelijk op den paus gepast worden, alsook de volgende verzen. |
40 En 84op den tijd van het einde zal 85de koning van het zuiden tegen hem 86met hoornen stoten; en 87de koning van het noorden zal 88tegen hem aanstormen met wagens en met ruiters en met vele schepen; en hij zal in de landen komen, en hij zal ze 89overstromen en 90doortrekken. | | 84 Dat is, als de tijd van God bestemd zal verschenen wezen. Vgl. vers 35. Sommigen verstaan hier door den tijd van het einde het einde van het rijk van Antiochus of van de vervolging van het volk Gods. Doch zie Dan. 9 op vers 27. vers 35 En van de leraars zullen er sommigen
vallen, om hen te louteren en te reinigen en wit te maken, tot den tijd van het einde toe; want het zal nog zijn voor een bestemden tijd. Dan. 9:27 (kt.) En Hij zal velen het verbond versterken één week; en in de helft der week zal Hij het slachtoffer en het spijsoffer doen ophouden, en over den gruwelijken vleugel zal een verwoester zijn, ook tot de voleinding toe, die vastelijk besloten zijnde, zal uitgestort worden over den verwoeste. |
85 De Saracenen, die eerst op het Romeinse rijk geweld gedaan hebben. Anderen duiden het op Ptolemaeus Philometor, koning in Egypte. |
86 Gelijk de stieren, bokken en andere gehoornde beesten doen. Vgl. Dan. 8:6, 7. De zin is: Hij zal een harden krijg tegen hem voeren. Dan. 8:6 En hij kwam tot den ram die de twee hoornen had, dien ik had zien staan voor den vloed; en hij liep op hem aan in de grimmigheid zijner kracht. Dan. 8:7 En ik zag hem, nakende aan den ram, en hij verbitterde zich tegen hem, en hij stiet den ram en hij brak zijn beide hoornen; en in den ram was geen kracht om voor zijn aangezicht te bestaan; en hij wierp hem ter aarde en hij vertrad hem, en er was niemand die den ram uit zijn hand verloste. |
87 Sommigen verstaan hier den Turk, die het Saraceense rijk onder zich gebracht hebbende, met nog veel meerder geweld op het Romeinse rijk aangevallen is. Anderen duiden het op Antiochus Epiphanes. |
88 Dat is, als een stormwind op hem aankomen, of overkomen, of op hem aanlopen. |
89 Dat is, als met een watervloed haastelijk wegspoelen. |
90 Of: passeren, als vers 10 en elders. vers 10 Doch zijn zonen zullen zich in strijd mengen, en zij zullen een menigte van grote heiren verzamelen; en een van hen
zal snellijk komen, en als een vloed overstromen en doortrekken; en hij zal wederomkomen en zich in den strijd mengen, tot aan zijn sterke plaats toe. |
41 En hij zal komen 91in het land des sieraads, en 92vele landen zullen ternedergeworpen worden; doch dezen zullen 93zijn hand ontkomen, Edom en Moab en 94de eerstelingen der kinderen Ammons. | | 91 Of: in het sierlijke land, dat is, in het Joodse land, dat is, in de kerke Gods, door hetzelve afgebeeld. Zie Dan. 8, de aant. op vers 9. Dit voorzegt de engel den Joden tot hun best, opdat zij indachtig zijnde dat hun dit alles overkwam door Gods voorzienige regering, zich daarin des te beter zouden kunnen schikken; en insgelijks de kerk des Nieuwen Testaments in de vervolging van den antichrist. Dan. 8:9 (kt.) En uit één van die kwam voort een kleine hoorn, welke uitnemend groot werd, tegen het zuiden en tegen het oosten, en tegen het sierlijke land. |
92 Zie hetgeen dat er volgt vss. 42, 43. vers 42 En hij zal zijn hand aan de landen leggen; ook zal het land van Egypte niet ontkomen. vers 43 En hij zal heersen over de verborgen schatten des gouds en des zilvers, en over al de gewenste dingen van Egypte; en die van Libië en de Moren zullen in zijn gangen wezen. |
93 Dat is, van Antiochus, als sommigen dit nemen, niet verdorven worden, maar zij zullen van hem vriendelijk aangenomen worden, namelijk daarom, omdat zij vijanden van de Joden waren en denzelven elke reize den krijg aandeden. Sommigen verstaan dit van enige kerken des Nieuwen Testaments, die het geweld van den antichrist zouden ontgaan, of hem niet onderworpen worden. |
94 Anders: de voornaamsten. Hebr. het beginsel der kinderen Ammons. |
42 En hij zal zijn hand 95aan de landen leggen; ook zal het land van Egypte 96niet ontkomen. | | 95 Om die met geweld zich te onderwerpen. |
96 Hebr. het zal niet zijn ter ontkoming. De zin is: Het zal ook al zijn moedwil en wrevel onderworpen wezen, gelijk vers 43 breder volgt. vers 43 En hij zal heersen over de verborgen schatten des gouds en des zilvers, en over al de gewenste dingen van Egypte; en die van Libië en de Moren zullen in zijn gangen wezen. |
43 En hij zal heersen over de verborgen schatten des gouds en des zilvers, en over al de gewenste dingen van Egypte; en 97die van Libië en de Moren 98zullen in zijn gangen wezen. | | 97 Hebr. Lubbim en Cuschim. |
98 Of: zullen zijn gangen vergezelschappen; doch naar de letter is het: zullen in zijn gangen wezen; dat is, zij zullen hem ten dienste staan en alle gehoorzaamheid bewijzen. De manier van spreken is genomen van de slaven en dienstknechten, die achter of omtrent hun heren gaan en staan, om bij alle gelegenheid op derzelver bevel te passen. Die volken hebben van alle kanten met Antiochus (op welken sommigen dit duiden) Egypte aangevallen, van hem met grote gages daartoe gekocht zijnde, want daartevoren hadden zij Ptolemaeus Philometor hulp gedaan. Of: in zijn gangen, dat is, hij zal door derzelver land passeren, hij zal voortgaan, of zijn voortgangen zullen zijn in zijn landen, waardoor sommigen Oost- en West-Indië verstaan, omdat het kennelijk is, dat de Moren eertijds wijd en breed in Oost-Indië geregeerd hebben, en ook van Afrika lichtelijk in Amerika, tegenover liggende, hebben kunnen overtrekken. |
44 Maar 99de geruchten van het oosten en van het noorden zullen hem verschrikken; daarom zal hij uittrekken met grote grimmigheid om velen te verdelgen en te 100verbannen. | | 99 De vervulling dezer zaak zal van God te zijner tijd worden geopenbaard. Sommigen duiden het op Antiochus Epiphanes als een voorbeeld van den antichrist. Doch velen verstaan het eigenlijk van den antichrist. |
100 Zie de aant. Deut. 2 op vers 34. Deut. 2:34 (kt.) En wij namen te dien tijde al zijn steden in en wij verbanden alle steden, mannen en vrouwen en kinderkens; wij lieten niemand overblijven. |
45 En 1hij zal de tenten 2van zijn paleis planten tussen de zeeën 3aan den berg des heiligen sieraads; en hij zal 4tot zijn einde komen en zal geen helper hebben. | | 1 De zin is: Als hij bezig zal zijn om het volk Gods uit te roeien, zo zal zijn ondergang komen, en niemand zal hem kunnen redden, maar hij zal een ellendig einde hebben. |
2 Dat is, van zijn hof. Doch sommigen duiden dit op het afgodische efodstuig van den antichrist. Vgl. Richt. 17:5, enz. Hos. 3:4, met de aantt. Verstaande zijn afgodische geestelijkheid en onreine afgoderij, waarvan Antiochus met zijn heidense afgoderij een voorbeeld was. Richt. 17:5 En de man Micha had een godshuis; en hij maakte een efod en terafim, en vulde de hand van een uit zijn zonen, dat hij hem tot een priester ware. Hos. 3:4 Want de kinderen Israëls zullen vele dagen blijven zitten, zonder koning en zonder vorst, en zonder offer, en zonder opgericht beeld, en zonder efod en terafim. |
3 Of: op den berg, of: tegen den berg, te weten den berg Sion, dat is, Gods kerk. |
4 Te weten tot het einde van zijn staat, dat over hem van God bestemd is. |