Statenvertaling.nl

sample header image

Ezechiël 9 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Ezechiël 9

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

1 DAARNA riep Hij voor mijn oren met luider stem, zeggende: Doet de opzieners der stad naderen, en elkeen met zijn verdervend wapen in zijn hand.
2 En zie, zes mannen kwamen van den weg der Hoge poort, die gekeerd is naar het noorden, en elkeen met zijn verpletterend wapen in zijn hand, en één Man in het midden van hen was met linnen bekleed, en een schrijvers-inktkoker was aan Zijn lendenen; en zij kwamen in en stonden bij het koperen altaar.
3 En de heerlijkheid van den God Israëls hief zich op van den cherub, waarop Hij was, tot den dorpel van het huis; en Hij riep tot den Man Die met linnen bekleed was, Die den schrijvers-inktkoker aan Zijn lendenen had.
4 En de HEERE zeide tot Hem: Ga door, door het midden der stad, door het midden van Jeruzalem, en teken een teken op de voorhoofden der lieden die zuchten en uitroepen over al die gruwelen die in het midden derzelve gedaan worden.
5 Maar tot die anderen zeide Hij voor mijn oren: Gaat door, door de stad achter Hem, en slaat; ulieder oog verschone niet, en spaart niet.
6 Doodt ouden, jongelingen en maagden, en kinderkens en vrouwen, tot verdervens toe; maar genaakt aan niemand op denwelken het teken is, en begint van Mijn heiligdom. En zij begonnen van de oude mannen die voor het huis waren.
7 En Hij zeide tot hen: Verontreinigt het huis en vervult de voorhoven met verslagenen; gaat henen uit. En zij gingen henen uit, en zij sloegen in de stad.
8 Het geschiedde nu als zij hen geslagen hadden en ik overgebleven was, dat ik op mijn aangezicht viel en riep, en zeide: Ach Heere HEERE, zult Gij al het overblijfsel Israëls verderven, met Uw grimmigheid uit te gieten over Jeruzalem?
9 Toen zeide Hij tot mij: De ongerechtigheid van het huis van Israël en Juda is gans zeer groot, en het land is met bloed vervuld, en de stad is vol van afwijking; want zij zeggen: De HEERE heeft het land verlaten, en de HEERE ziet niet.
10 Daarom ook, wat Mij aangaat, Mijn oog zal niet verschonen, en Ik zal niet sparen; Ik zal hun weg op hun hoofd geven.
11 En zie, de Man Die met linnen bekleed was, aan Wiens lendenen de inktkoker was, bracht bescheid weder, zeggende: Ik heb gedaan gelijk als Gij Mij geboden hadt.

Einde Ezechiël 9