Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De vallei der dorre beenderen |
1 DE hand des HEEREN was op mij, en de HEERE voerde mij uit in den geest, en zette mij neder in het midden ener vallei; dezelve nu was vol beenderen. |
2 En Hij deed mij bij dezelve voorbijgaan geheel rondom; en zie, er waren zeer vele op den grond der vallei; en zie, zij waren zeer dor. |
3 En Hij zeide tot mij: Mensenkind, zullen deze beenderen levend worden? En ik zeide: Heere HEERE, Gij weet het. |
4 Toen zeide Hij tot mij: Profeteer over deze beenderen, en zeg tot hen: Gij dorre beenderen, hoort des HEEREN woord. |
5 Alzo zegt de Heere HEERE tot deze beenderen: Zie, Ik zal den geest in u brengen, en gij zult levend worden. |
6 En Ik zal zenuwen op u leggen, en vlees op u doen opkomen, en een huid over u trekken, en den geest in u geven, en gij zult levend worden; en gij zult weten dat Ik de HEERE ben. |
7 Toen profeteerde ik, gelijk mij bevolen was, en er werd een geluid als ik profeteerde, en zie, een beroering! En de beenderen naderden, elk been tot zijn been. |
8 En ik zag, en zie, er werden zenuwen op dezelve, en er kwam vlees op; en Hij trok een huid boven over hen, maar er was geen geest in hen. |
9 En Hij zeide tot mij: Profeteer tot den geest; profeteer, mensenkind, en zeg tot den geest: Zo zegt de Heere HEERE: Gij geest, kom aan van de vier winden en blaas in deze gedoden, opdat zij levend worden. |
10 En ik profeteerde, gelijk als Hij mij bevolen had. Toen kwam de geest in hen, en zij werden levend en stonden op hun voeten, een gans zeer groot heir. |
11 Toen zeide Hij tot mij: Mensenkind, deze beenderen, die zijn het ganse huis Israëls; zie, zij zeggen: Onze beenderen zijn verdord en onze verwachting is verloren, wij zijn afgesneden. |
12 Daarom, profeteer en zeg tot hen: Zo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik zal uw graven openen en zal ulieden uit uw graven doen opkomen, o Mijn volk, en Ik zal u brengen in het land Israëls. |
13 En gij zult weten dat Ik de HEERE ben, als Ik uw graven zal hebben geopend en als Ik u uit uw graven zal hebben doen opkomen, o Mijn volk. |
14 En Ik zal Mijn Geest in u geven, en gij zult leven, en Ik zal u in uw land zetten; en gij zult weten dat Ik, de HEERE, dit gesproken en gedaan heb, spreekt de HEERE. |
God zal Juda en Israël herenigen |
15 Wijders geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende: |
16 Gij nu, mensenkind, neem u een hout en schrijf daarop: Voor JUDA, en voor de kinderen Israëls, zijn metgezellen; en neem een ander hout en schrijf daarop: Voor JOZEF, het hout van Efraïm, en van het ganse huis Israëls, zijn metgezellen. |
17 Doe gij ze dan naderen, het een tot het ander, tot een enig hout; en zij zullen tot één worden in uw hand. |
18 En wanneer de kinderen uws volks tot u zullen spreken, zeggende: Zult gij ons niet te kennen geven wat u deze dingen zijn? |
19 Zo spreek tot hen: Alzo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik zal het hout van Jozef, dat in Efraïms hand geweest is, en van de stammen Israëls, zijn metgezellen, nemen, en Ik zal dezelve met hem voegen tot het hout van Juda, en zal hen maken tot een enig hout; en zij zullen één worden in Mijn hand. |
20 De houten nu, op dewelke gij zult geschreven hebben, zullen in uw hand zijn voor hunlieder ogen. |
21 Spreek dan tot hen: Zo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik zal de kinderen Israëls halen uit het midden der heidenen waarheen zij getogen zijn, en zal hen vergaderen van rondom, en brengen hen in hun land; |
22 En Ik zal hen maken tot een enig volk in het land, op de bergen Israëls; en zij zullen allen tezamen aeen enigen Koning tot Koning hebben; en zij zullen niet meer tot twee volken zijn, noch voortaan meer in twee koninkrijken verdeeld zijn. a Joh. 10:16.  |
a Joh. 10:16 Ik heb nog andere schapen, die van dezen stal niet zijn; deze moet Ik ook toebrengen; en zij zullen Mijn stem horen, en het zal worden één kudde en één Herder. |
23 En zij zullen zich niet meer verontreinigen met hun drekgoden en met hun verfoeiselen en met al hun overtredingen; en Ik zal hen verlossen uit al hun woonplaatsen, in dewelke zij gezondigd hebben, en zal hen reinigen; zo zullen zij Mij tot een volk zijn, en Ik zal hun tot een God zijn. |
24 En bMijn Knecht David zal Koning over hen zijn, en zij zullen allen tezamen één Herder hebben; en zij zullen in Mijn rechten wandelen, en Mijn inzettingen bewaren en die doen. b Jes. 40:11. Jer. 30:9. Ez. 34:23.  |
b Jes. 40:11 Hij zal Zijn kudde weiden gelijk een herder; Hij zal de lammekens in Zijn armen vergaderen en in Zijn schoot dragen; de zogenden zal Hij zachtkens leiden. Jer. 30:9 Maar zij zullen dienen den HEERE hun God, en hun Koning David, Dien Ik hun verwekken zal. Ez. 34:23 En Ik zal een enigen Herder over hen verwekken, en Hij zal hen weiden, namelijk Mijn Knecht David; Die zal hen weiden en Die zal hun tot een Herder zijn. |
25 En zij zullen wonen in het land dat Ik Mijn knecht Jakob gegeven heb, waarin uw vaders gewoond hebben; ja, daarin zullen zij wonen, zij en hun kinderen en hun kindskinderen tot in eeuwigheid, en Mijn Knecht David zal hunlieder Vorst zijn tot in eeuwigheid. |
26 En Ik zal een cverbond des vredes met hen maken; het zal een eeuwig verbond met hen zijn; en Ik zal hen inzetten en zal hen vermenigvuldigen, en Ik zal Mijn dheiligdom in het midden van hen zetten tot in eeuwigheid. c Ps. 89:4. Ez. 34:25. d 2 Kor. 6:16.  |
c Ps. 89:4 Ik heb een verbond gemaakt met Mijn uitverkorene, Ik heb Mijn knecht David gezworen: Ez. 34:25 En Ik zal een verbond des vredes met hen maken, en zal het boos gedierte uit het land doen ophouden; en zij zullen zeker wonen in de woestijn en slapen in de wouden. d 2 Kor. 6:16 Of wat samenvoeging heeft de tempel Gods met de afgoden? Want gij zijt de tempel des levenden Gods, gelijkerwijs God gezegd heeft: Ik zal in hen wonen en Ik zal onder hen wandelen, en Ik zal hun God zijn, en zij zullen Mij een volk zijn. |
27 En Mijn tabernakel zal bij hen zijn, en Ik zal hun tot een eGod zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn. e Ez. 11:20; 14:11.  |
e Ez. 11:20 Opdat zij wandelen in Mijn inzettingen, en Mijn rechten bewaren en dezelve doen; en zij zullen Mij tot een volk zijn, en Ik zal hun tot een God zijn. Ez. 14:11 Opdat het huis Israëls niet meer van achter Mij afdwale, en zij zich niet meer verontreinigen met al hun overtredingen; alsdan zullen zij Mij tot een volk zijn, en Ik zal hun tot een God zijn, spreekt de Heere HEERE. |
28 En de heidenen zullen weten dat Ik de HEERE ben, Die Israël heilig, als Mijn heiligdom in het midden van hen zal zijn tot in eeuwigheid. |