Statenvertaling.nl

sample header image

Ezechiël 37 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Ezechiël 37

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

Onder het gezicht van de opstanding der doden verzekert God Zijn volk, dat Hij hen zekerlijk uit de gevangenis van Babel, waar zij nu als doden en begravenen waren, zal verlossen en in hun land wederbrengen, vs. 1, enz. Profeteert voorts onder het teken der samenvoeging van twee houten, in één hand, dat Hij Zijn algemene kerk uit Joden en heidenen zal vergaderen en verenigen onder één Koning en Herder, den Messias Jezus Christus, Zijn eeuwig genadeverbond met hen maken, en eeuwiglijk onder hen wonen, 15, 16, enz.
 
De vallei der dorre beenderen
1 DE 1hand des HEEREN was op mij, en de HEERE voerde mij uit in den 2geest, en 3zette mij neder in het midden ener vallei; dezelve nu was vol 4beenderen.1 Zie Ez. 1 op vers 3. verwijsteksten
2 Dat is, in een gezicht met optrekking mijns geestes. Anders: zij (de hand des Heeren) voerde mij uit door den Geest des Heeren.
3 Hebr. deed mij rusten.
4 Versta dorre dode beenderen van verstorven mensen, als volgt. Door dit gezicht en het volgende teken van twee stukjes hout heeft God willen verzekeren de vervulling der genadebeloften, die in het voorgaande wijdlopig gedaan zijn, zo van de lichamelijke verlossing uit Babel, als van de geestelijke door den Messias en de vergadering der algemene kerk uit Joden en heidenen, hetwelk alles het begrip en vermogen des mensen te boven ging; om Zijn volk te leren, dat het Hem (als den almachtigen God) zo licht is zulks alles te volbrengen, als doden op te wekken en levend te maken (waarvan God hier een levendig patroon tot versterking van het geloof Zijner kerk voorstelt) en twee stukjes hout samen te voegen.
2 En 5Hij deed mij bij dezelve voorbijgaan 6geheel rondom; en zie, er waren zeer vele op den 7grond der vallei; en zie, zij waren zeer dor.5 Namelijk de Heere; anders mocht de profeet een natuurlijken schrik daarvan gehad hebben, en gevreesd hebben voor ceremoniële onreinheid.
6 Hebr. rondom rondom.
7 Hebr. aangezicht.
3 En 8Hij zeide tot mij: Mensenkind, 9zullen deze beenderen levend worden? En ik zeide: Heere HEERE, 10Gij weet het.8 De Heere.
9 Alsof God zeide: Zouden zij wel kunnen levend worden? Weet gij daartoe enig natuurlijk, begrijpelijk middel, raad, of vermogen? Dunkt het u wel menselijk mogelijk te zijn? Vergelijk deze vraag met Joh. 6:5, 6. Anderszins was het artikel van de toekomstige algemene verrijzenis der doden onder Gods volk bekend en buiten twijfel. Zie Matth. 22:29, enz. Hebr. 11:13, 14, 35. verwijsteksten
10 Alsof de profeet zeide: Ik weet Uw macht wel, maar wat Gij hier nu met deze beenderen voorhebt, en aan dezelve zult willen doen, dat is U bekend en mij van U nog niet geopenbaard; anderszins had de profeet in het gemeen het geloof der vrome voorvaderen; zie Gen. 23 op vers 4; 50 op vers 25. Ex. 13:19. Jes. 26:19, enz.; zonder hetwelk de gelovigen de ellendigste van alle mensen geweest zouden zijn, 1 Kor. 15:19. Zie wijders Joh. 11:24. verwijsteksten
4 Toen zeide Hij tot mij: Profeteer over deze beenderen, en 11zeg tot hen: Gij dorre beenderen, hoort des HEEREN woord.11 Vergelijk deze aanspraak met Ez. 14:17; 36:1, met de aantt. Insgelijks Rom. 4:17. verwijsteksten
5 Alzo zegt de Heere HEERE tot deze beenderen: Zie, Ik zal den 12geest in u brengen, en gij zult levend worden.12 Dat is, de ziel, in een iegelijk lichaam. Alzo vss. 8, 10. Zie Num. 16 op vers 22. verwijsteksten
6 En Ik zal zenuwen op u 13leggen, en vlees op u doen opkomen, en een huid over u trekken, en den geest in u geven, en gij zult levend worden; en gij zult weten dat Ik de HEERE ben.13 Hebr. geven.
7 Toen profeteerde ik, gelijk mij bevolen was, en er werd een 14geluid als ik profeteerde, en zie, een 15beroering! En de beenderen naderden, elk been tot 16zijn been.14 Dit waren tekenen en boden van Gods tegenwoordige majesteit en krachtige werking, als in het volgende de wind.
15 Of: schudding, beving, beweging. Anders: aardbeving, waarvan het Hebreeuwse woord veel gebruikt wordt; doch ook van andere beroerten, als Ez. 38:19, 20. Nah. 3:2. verwijsteksten
16 Zodat de beenderen, die in het leven bij elkander in elk lichaam geweest waren, in dit gezicht weder samenkwamen, een levendige afbeelding van hetgeen God zal werken in de opstanding der doden.
8 En ik zag, en zie, er werden zenuwen op dezelve, en er kwam vlees op; en Hij trok een huid boven over hen, maar er was geen 17geest in hen.17 Als vers 5. verwijsteksten
9 En Hij zeide tot mij: 18Profeteer tot den geest; profeteer, mensenkind, en zeg tot den geest: Zo zegt de Heere HEERE: Gij geest, kom aan van de vier 19winden en blaas 20in deze gedoden, opdat zij levend worden.18 Dat is, verkondig in Mijn Naam dat Ik door Mijn Goddelijke kracht de zielen zal wederbrengen in deze dode lichamen, enz. Sommigen verstaan door het woordje geest den wind, en alzo in het volgende van dit vers. Niet dat de wind den doden het leven of de ziel kan inblazen of geven; maar dat het Gode belieft den wind te gebruiken tot een voorbode Zijner krachtige werking, om de gelijkheid die er enigszins is tussen de werking Gods en de kracht van den wind, en het geblaas van den wind (waarvan in het volgende) en het geblaas of de adem, die de ziel voortbrengt in den levende. Vgl. Joh. 20:22. Hand. 2:2, enz. verwijsteksten
19 Dat is, van de vier hoeken of delen der wereld. Zie Ez. 5 op vers 10. verwijsteksten
20 Of: op, of: blaas deze gedoden aan.
10 En ik profeteerde, gelijk als Hij mij bevolen had. Toen kwam de 21geest in hen, en zij werden levend en stonden op hun voeten, een 22gans zeer groot heir.21 Dat is, ziel, als vers 5. verwijsteksten
22 Hebr. zeer zeer.
11 Toen zeide Hij tot mij: Mensenkind, deze beenderen, 23die zijn het ganse huis Israëls; zie, zij zeggen: 24Onze beenderen zijn verdord en onze verwachting is verloren, wij zijn 25afgesneden.23 Dat is, zij zijn een teken of afbeelding van het huis Israëls, of zij beduiden datzelve en hun tegenwoordigen staat in Babel.
24 Daar is zo weinig hoop van onze verlossing uit Babel en de wederkomst in ons land, als er is dat dode, begraven en verrotte mensen en hun verdorde beenderen weder zouden levend worden. Deze redenen van ongeloof en mistroostigheid waren de gelegenheid, en geven het oogmerk te kennen, van het voorgaande gezicht.
25 Gelijk takken die afgesneden zijn en van den wortel geen sap kunnen trekken, moetende dienvolgens vergaan.
12 Daarom, profeteer en zeg tot hen: Zo zegt de Heere HEERE: 26Zie, Ik zal uw graven openen en zal ulieden uit uw graven doen opkomen, o Mijn volk, en Ik zal u brengen in het land Israëls.26 God herhaalt hier summierlijk de lichamelijke en geestelijke beloften die in de voorgaande hoofdstukken wijdlopig zijn gedaan, gebruikende daartoe figuurlijke manieren van spreken, die uit het voorgaande gezicht en hun eigen woorden genomen zijn.
13 En gij zult weten dat Ik de HEERE ben, als Ik uw graven zal hebben geopend en als Ik u uit uw graven zal hebben doen opkomen, o Mijn volk.
14 En Ik zal Mijn Geest in u geven, en gij zult leven, en Ik zal u in uw land zetten; en gij zult weten 27dat Ik, de HEERE, dit gesproken en gedaan heb, spreekt de HEERE.27 Anders: dat Ik de HEERE ben. Ik heb het gesproken, en zal het doen.
 
God zal Juda en Israël herenigen
15 Wijders geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende:
16 Gij nu, mensenkind, neem u een 28hout en schrijf daarop: Voor JUDA, en voor de kinderen Israëls, 29zijn metgezellen; en neem een ander hout en schrijf daarop: Voor JOZEF, het hout van Efraïm, en van het 30ganse huis Israëls, zijn metgezellen.28 Een roetje of plat hout. Vgl. Num. 17:2, enz. verwijsteksten
29 Versta Benjamin en Levi. Zie 2 Kron. 11:12, 13. verwijsteksten
30 Versta de tien stammen, die zich aan Efraïm (als de machtigste) gehouden hadden en daaronder dikwijls verstaan worden.
17 31Doe gij ze dan naderen, het een tot het ander, tot een enig hout; en zij zullen tot één worden in uw hand.31 Dat is, breng ze nabij en tot elkander, dat zij één worden.
18 En wanneer de 32kinderen uws volks tot u zullen spreken, zeggende: Zult gij ons niet te kennen geven 33wat u deze dingen zijn?32 Zie Ez. 3 op vers 11. verwijsteksten
33 Dat is, wat zij beduiden of betekenen, en wat gij daarmede meent, wat daardoor te verstaan zij. Zie Ez. 24:19. verwijsteksten
19 Zo spreek tot hen: Alzo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik zal het 34hout van Jozef, dat in Efraïms 35hand geweest is, en van de stammen Israëls, zijn metgezellen, nemen, en Ik zal dezelve met hem voegen tot het hout van Juda, en zal hen maken tot een enig hout; en zij zullen 36één worden in Mijn hand.34 Dat is, Jozefs nakomelingen, of de Efraïmieten met hun bijgevoegde stammen, die door dit hout tezamen betekend werden.
35 Dat is, aan de tien stammen, waarvan Efraïm het hoofd tevoren geweest was, toebehoorde.
36 Gelijk de verdeeldheid en vijandschap tussen Juda en Efraïm (waarvan de hoofdstad was Samaria) als een afbeelding was van de twee vijandelijke gedeelten der mensen, namelijk Joden en heidenen, alzo was de vereniging van dezelve een afbeelding of voorbeeld van de vereniging van de algemene kerk, of van alle uitverkorenen in de ganse wereld, uit Joden en heidenen, door één Geest en één geloof, onder één Hoofd, Koning en Zaligmaker, Welke is onze Heere Jezus Christus, de beloofde Messias. Ofschoon nu enigen van de tien stammen zich met Juda gevoegd hebben, en alzo tezamen uit Babel zijn opgetogen (1 Kron. 9:3), zo heeft nochtans de rechte geestelijke vereniging haar aanvang genomen ten tijde van den Heere Christus en van Zijn apostelen (zie Joh. 4:9, 21, 23, 35, 39, 41. Hand. 2:9, 10, 11; 8:5, 14; 9:31), en is voorts vervolgd onder de Joden, en voornamelijk onder de heidenen, en zal duren tot aan het einde der wereld, totdat het ganse geestelijke Israël is beroepen, in Gods hand (dat is, in den Heere Christus, Die in dezen des Vaders Knecht is, in Wiens hand Hij alles heeft overgegeven, en tot Wien Hij alle uitverkorenen trekt) in één lichaam of één kerk verenigd en behouden. Zie Matth. 28:19. Hand. 1:8. Rom. 11:25, 26. Ef. 2:13, enz. verwijsteksten
20 De houten nu, op dewelke gij zult geschreven hebben, zullen in uw hand zijn 37voor hunlieder ogen.37 Gelijk den profeten dikwijls belast werd, hetgeen hun van God was geopenbaard het volk alzo levendig en als metterdaad af te beelden en voor ogen te stellen. Vgl. Jer. 27:2, enz. Ez. 12:3, 4, enz., met de aantt. verwijsteksten
21 Spreek dan tot hen: Zo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik zal de kinderen Israëls 38halen 39uit het midden der heidenen waarheen zij getogen zijn, en zal hen vergaderen van rondom, en brengen hen in hun 40land;38 Als Ez. 36:24. verwijsteksten
39 Of: van tussen.
40 Het geestelijk Kanaän, Jeruzalem, den berg Sion, dat is, in Gods kerk, eerst de strijdende, daarna de triomferende (zie Gal. 4:25, 26. Hebr. 12:22), afgebeeld door het aardse, waar God de Joden eerst weder inbracht uit Babel. verwijsteksten
22 En Ik zal hen maken tot een enig volk in het land, op de bergen Israëls; en zij zullen allen tezamen aeen enigen 41Koning tot Koning hebben; en zij zullen niet meer tot twee volken zijn, noch voortaan meer in twee koninkrijken 42verdeeld zijn.a Joh. 10:16. verwijsteksten
41 Den Messias, onzen Heere Jezus Christus.
42 Hebr. alsof men zeide: gehalveerd zijn.
23 En zij zullen zich niet meer verontreinigen met hun 43drekgoden en met hun 44verfoeiselen en met 45al hun overtredingen; en Ik zal hen verlossen uit al hun woonplaatsen, in dewelke zij 46gezondigd hebben, en zal hen reinigen; zo zullen zij Mij tot een volk zijn, en Ik zal hun tot een God zijn.43 Zie Lev. 26 op vers 30. verwijsteksten
44 Zie Ez. 20 op vers 7. verwijsteksten
45 Of: enige.
46 Namelijk in Babel, Egypte, enz. Zie Jer. 44:8. Ez. 14:3; 20:30, 39, enz. verwijsteksten
24 En bMijn 47Knecht David zal Koning over hen zijn, en zij zullen allen tezamen één 48Herder hebben; en zij zullen in Mijn rechten wandelen, en Mijn inzettingen bewaren en die doen.b Jes. 40:11. Jer. 30:9. Ez. 34:23. verwijsteksten
47 Zie Ez. 34:23. verwijsteksten
48 Zie Joh. 10:16. verwijsteksten
25 En zij zullen wonen in het land dat Ik Mijn knecht Jakob gegeven heb, waarin uw vaders gewoond hebben; ja, daarin zullen zij wonen, zij en hun kinderen en hun kindskinderen tot in eeuwigheid, en Mijn Knecht David zal hunlieder Vorst zijn tot in eeuwigheid.
26 En Ik zal een c49verbond des vredes met hen maken; het zal een eeuwig verbond met hen zijn; en Ik zal hen 50inzetten en zal hen vermenigvuldigen, en Ik zal Mijn d51heiligdom in het midden van hen zetten tot in eeuwigheid.c Ps. 89:4. Ez. 34:25. verwijsteksten
49 Zie Ez. 34:25. verwijsteksten
50 Inbrengen, plaatsen, en doen blijven en beklijven in Mijn kerk. Hebr. geven.
d 2 Kor. 6:16. verwijsteksten
51 Deze manier van spreken is genomen van den staat des Ouden Testaments (als elders dikwijls), betekenende de genaderijke inwoning Gods onder en in Zijn kerk, met Zijn Woord, Geest, gunst en zegen. Zie Lev. 26:12. 1 Kor. 3:16. 2 Kor. 6:16. Ef. 2:21, 22. Openb. 21:3. verwijsteksten
27 En Mijn tabernakel zal bij hen zijn, en Ik zal hun tot een eGod zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn.e Ez. 11:20; 14:11. verwijsteksten
28 En de heidenen zullen weten dat Ik de HEERE ben, Die Israël 52heilig, als Mijn heiligdom in het midden van hen zal zijn tot in eeuwigheid.52 Zie Ez. 20:12. verwijsteksten

Einde Ezechiël 37