Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De bergen Israëls zullen weder bewoond worden |
1 EN gij, mensenkind, profeteer tot de abergen Israëls, en zeg: Gij bergen Israëls, hoort des HEEREN woord. a Ez. 6:2. |
a Ez. 6:2 Mensenkind, zet uw aangezicht tegen de bergen Israëls, en profeteer tegen dezelve, |
2 Alzo zegt de Heere HEERE: Omdat de vijand van u zegt: Heah, zelfs de eeuwige hoogten zijn ons ten berve geworden! b Ez. 35:10. |
b Ez. 35:10 Omdat gij zegt: Die twee volken en die twee landen zullen mij geworden, en wij zullen ze erfelijk bezitten, ofschoon de HEERE daar ware; |
3 Daarom, profeteer en zeg: Zo zegt de Heere HEERE: Daarom, omdat men u van rondom verwoest en opgeslokt heeft, opdat gij voor het overblijfsel der heidenen ten erve zoudt zijn, en gij gebracht zijt op de klapachtige lip en in opspraak des volks; |
4 Daarom, gij bergen Israëls, hoort het woord des Heeren HEEREN: Zo zegt de Heere HEERE tot de bergen en tot de heuvelen, tot de stromen en tot de dalen, tot de verwoeste eenzame plaatsen en tot de verlaten steden, die tot een roof en tot een spot geworden zijn voor het overblijfsel der heidenen die rondom zijn; |
5 Daarom, zo zegt de Heere HEERE: Zo Ik niet in het vuur Mijns ijvers gesproken heb tegen het overblijfsel der heidenen en tegen het ganse Edom; die Mijn land zichzelven ten erve gegeven hebben met blijdschap des gansen harten, met begerige plundering, opdat de landerij daarvan ten roof zou zijn! |
6 Daarom, profeteer van het land Israëls, en zeg tot de bergen en tot de heuvelen, tot de stromen en tot de dalen: Zo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik heb in Mijn ijver en in Mijn grimmigheid gesproken, omdat gij den csmaad der heidenen gedragen hebt; c Ez. 34:29. |
c Ez. 34:29 En Ik zal hun een Plant van naam verwekken; en zij zullen niet meer weggeraapt worden door honger in het land, en den smaad der heidenen niet meer dragen. |
7 Daarom, zo zegt de Heere HEERE: Ik heb Mijn hand opgeheven; zo niet de heidenen die rondom u zijn, zelven hun schande zullen dragen! |
8 Maar gij, o bergen Israëls, gij zult weder
uw takken geven en uw vrucht voor Mijn volk Israël dragen, want zij naderen te komen. |
9 Want zie, Ik ben bij u; en Ik zal u aanzien, en gij zult gebouwd en bezaaid worden. |
10 En Ik zal mensen op u vermenigvuldigen, het ganse huis Israëls, ja, dat geheel; en de steden zullen bewoond, en de eenzame plaatsen bebouwd worden. |
11 Ja, Ik zal mensen en beesten op u vermenigvuldigen, en zij zullen vermenigvuldigd worden en vruchtbaar zijn; en Ik zal u doen bewonen als in uw vorige tijden, ja, Ik zal het beter maken dan in uw beginselen; en gij zult weten dat Ik de HEERE ben. |
12 En Ik zal mensen op u doen wandelen, namelijk Mijn volk Israël, die zullen u erfelijk bezitten, en gij zult hun ter erfenis zijn; en gij zult hen voortaan niet meer beroven. |
13 Zo zegt de Heere HEERE: Omdat zij tot u zeggen: Gij zijt een land dat mensen opeet, en gij zijt een land dat uw volken berooft; |
14 Daarom zult gij niet meer mensen opeten en uw volken niet meer doen struikelen, spreekt de Heere HEERE. |
15 En Ik zal maken dat men den schimp der heidenen niet meer over u hore, en gij zult den smaad der natiën niet meer dragen; en gij zult uw volken niet meer doen struikelen, spreekt de Heere HEERE. |
Een nieuw hart en een nieuwe geest |
16 Wijders geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende: |
17 Mensenkind, het huis Israëls, als zij in hun land woonden, toen verontreinigden zij datzelve met hun weg en met hun handelingen; hun weg was voor Mijn aangezicht als de onreinheid ener afgezonderde vrouw. |
18 Daarom goot Ik Mijn grimmigheid over hen uit, om des bloeds wil dat zij in het land vergoten hadden, en om hun drekgoden, waarmede zij dat verontreinigd hadden. |
19 En Ik verstrooide hen onder de heidenen, en zij werden verspreid in de landen; Ik oordeelde hen naar hun weg en naar hun handelingen. |
20 Als zij nu tot de heidenen kwamen waarheen zij getogen waren, dontheiligden zij Mijn heiligen Naam, omdat men van hen zeide: Dezen zijn het volk des HEEREN, en zijn uit Zijn land uitgegaan. d Jes. 52:5. Rom. 2:24. |
d Jes. 52:5 En nu, wat heb Ik hier te doen? spreekt de HEERE, dewijl Mijn volk om niet weggenomen is, en
degenen die over hetzelve heersen, het doen huilen, spreekt de HEERE, en Mijn Naam geduriglijk den gansen dag gelasterd wordt; Rom. 2:24 Want de Naam Gods wordt om uwentwil gelasterd onder de heidenen, gelijk geschreven is. |
21 Maar Ik verschoonde hen om Mijn heiligen Naam, dien het huis Israëls ontheiligde onder de heidenen waarheen zij gekomen waren. |
22 Daarom, zeg tot het huis Israëls: Zo zegt de Heere HEERE: Ik doe het niet om uwentwil, gij huis Israëls, maar om Mijn heiligen Naam, dien gijlieden ontheiligd hebt onder de heidenen waarheen gij gekomen zijt. |
23 Want Ik zal Mijn groten Naam heiligen, die onder de heidenen ontheiligd is, dien gij in het midden van hen ontheiligd hebt; en de heidenen zullen weten dat Ik de HEERE ben, spreekt de Heere HEERE, als Ik aan u voor hun ogen zal geheiligd zijn. |
24 Want Ik zal u uit de heidenen halen, en zal u uit al de landen vergaderen, en Ik zal u in uw land brengen. |
25 Dan zal Ik rein water op u sprengen en gij zult rein worden; van al uw onreinheden en van al uw drekgoden zal Ik u reinigen. |
26 En Ik zal u een enieuw hart geven, en zal een nieuwen fgeest geven in het binnenste van u; en Ik zal het stenen hart uit uw vlees wegnemen, en zal u een vlezen hart geven. e Jer. 32:39. Ez. 11:20. f Ez. 11:19. |
e Jer. 32:39 En Ik zal hun enerlei hart en enerlei weg geven, om Mij te vrezen al de dagen, hun ten goede, mitsgaders hun kinderen na hen. Ez. 11:20 Opdat zij wandelen in Mijn inzettingen, en Mijn rechten bewaren en dezelve doen; en zij zullen Mij tot een volk zijn, en Ik zal hun tot een God zijn. f Ez. 11:19 En Ik zal hun enerlei hart geven, en zal een nieuwen geest in het binnenste van u geven, en Ik zal het stenen hart uit hun vlees wegnemen, en zal hun een vlezen hart geven, |
27 En Ik zal Mijn Geest geven in het binnenste van u; en Ik zal maken dat gij in Mijn inzettingen zult wandelen en Mijn rechten zult bewaren en doen. |
28 En gij zult wonen in het land dat Ik uw vaderen gegeven heb, en gij zult Mij tot een volk zijn, en Ik zal u tot een God zijn. |
29 En Ik zal u verlossen van al uw onreinheden, en Ik zal roepen tot het koren en zal dat vermenigvuldigen, en Ik zal geen ghonger op u leggen. g Ez. 34:29. |
g Ez. 34:29 En Ik zal hun een Plant van naam verwekken; en zij zullen niet meer weggeraapt worden door honger in het land, en den smaad der heidenen niet meer dragen. |
30 En Ik zal de vrucht van het geboomte en de inkomst des velds vermenigvuldigen, opdat gij de smaadheid des hongers niet meer ontvangt onder de heidenen. |
31 Dan zult gij hgedenken aan uw boze wegen en uw handelingen die niet goed waren; en gij zult een iwalging van uzelven hebben over uw ongerechtigheden en over uw gruwelen. h Ez. 16:61, 63. i Ez. 6:9; 20:43. |
h Ez. 16:61 Dan zult gij uwer wegen gedenken en beschaamd zijn, als gij uw zusters die groter zijn dan gij, met degenen die kleiner zijn dan gij, aannemen zult; want Ik zal u dezelve geven tot dochters, maar niet uit uw verbond. Ez. 16:63 Opdat gij het gedachtig zijt en u schaamt, en niet meer uw mond opent, vanwege uw schande, wanneer Ik voor u verzoening doen zal over al hetgeen dat gij gedaan hebt, spreekt de Heere HEERE. i Ez. 6:9 Dan zullen uw ontkomenen Mijner gedenken onder de heidenen waar zij gevankelijk zullen geworden zijn, omdat Ik verbroken ben door hun hoerachtig hart, dat van Mij afgeweken is, en door hun ogen, die hun drekgoden nahoereren; en zij zullen een walging aan zichzelven hebben over de boosheden die zij in al hun gruwelen gedaan hebben. Ez. 20:43 Daar zult gij dan gedenken aan uw wegen en aan al uw handelingen waarmede gij u verontreinigd hebt, en gij zult van uzelven een walging hebben over al uw boosheden die gij gedaan hebt. |
32 Ik doe het niet om uwentwil, spreekt de Heere HEERE, het zij u bekend; schaamt u en wordt schaamrood van uw wegen, gij huis Israëls. |
33 Alzo zegt de Heere HEERE: Ten dage als Ik u reinigen zal van al uw ongerechtigheden, dan zal Ik de steden doen bewonen en de eenzame plaatsen zullen bebouwd worden. |
34 En het verwoeste land zal bebouwd worden, in plaats dat het een verwoesting was voor de ogen van eenieder die er doorging. |
35 En zij zullen zeggen: Dit land, dat verwoest was, is geworden als een hof van kEden; en de eenzame en de verwoeste en verstoorde steden zijn vast en bewoond. k Jes. 51:3. Ez. 28:13. |
k Jes. 51:3 Want de HEERE zal Sion troosten, Hij zal troosten al haar woeste plaatsen, en Hij zal haar woestijn maken als Eden en haar wildernis als den hof des HEEREN; vreugde en blijdschap zal daarin gevonden worden, dankzegging en een stem des gezangs. Ez. 28:13 Gij waart in Eden, Gods hof; alle kostelijk gesteente was uw deksel, sardisstenen, topazen en diamanten, turkooizen, sardonyxstenen en jaspisstenen, saffieren, robijnen en smaragden en goud; het werk uwer trommels en uwer pijpen was bij u; ten dage als gij geschapen werdt, waren zij bereid. |
36 Dan zullen de heidenen die in de plaatsen rondom u zullen overgelaten zijn, weten dat Ik, de HEERE, de verstoorde plaatsen bebouw en het verwoeste beplant; lIk, de HEERE, heb het gesproken en zal het doen. l Ez. 17:24; 22:14; 37:14. |
l Ez. 17:24 Zo zullen alle bomen des velds weten dat Ik, de HEERE, den hogen boom vernederd heb, den nederigen boom verheven heb, den groenen boom verdroogd en den drogen boom bloeiende gemaakt heb; Ik, de HEERE, heb het gesproken en zal het doen. Ez. 22:14 Zal uw hart bestaan? Zullen uw handen sterk zijn, in de dagen als Ik met u handelen zal? Ik, de HEERE, heb het gesproken en zal het doen. Ez. 37:14 En Ik zal Mijn Geest in u geven, en gij zult leven, en Ik zal u in uw land zetten; en gij zult weten dat Ik, de HEERE, dit gesproken en gedaan heb, spreekt de HEERE. |
37 Alzo zegt de Heere HEERE: Daarenboven zal Ik hierom van het huis Israëls verzocht worden, dat Ik het hun doe; Ik zal hen vermenigvuldigen van mensen als schapen. |
38 Gelijk de geheiligde schapen, gelijk de schapen van Jeruzalem op haar gezette hoogtijden, alzo zullen de eenzame steden vol zijn van mensenkudden; en zij zullen weten dat Ik de HEERE ben. |