Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Egyptes ondergang |
1 WIJDERS geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende: |
2 Mensenkind, profeteer en zeg: Zo zegt de Heere HEERE: Huilt: Ach die dag! |
3 Want de dag is nabij, ja, de dag des HEEREN is nabij, een wolkige dag, het zal der heidenen tijd zijn. |
4 En het zwaard zal komen in Egypte, en er zal grote smart zijn in Morenland, als de verslagenen zullen vallen in Egypte; want zij zullen derzelver menigte wegnemen, en haar fundamenten zullen verbroken worden. |
5 Morenland en Put en Lud en al de gemengde hoop en Cub en de kinderen van het land des verbonds zullen met hen vallen door het zwaard. |
6 Zo zegt de HEERE: Ja, zij zullen vallen die Egypte ondersteunen, en de hovaardij harer sterkte zal nederdalen; van den toren van Syene af zullen zij daarin door het zwaard vallen, spreekt de Heere HEERE. |
7 En zij zullen verwoest worden in het midden der verwoeste landen; en haar steden zullen zijn in het midden der verwoeste steden. |
8 En zij zullen weten dat Ik de HEERE ben, als Ik een vuur in Egypte zal hebben gelegd, en al haar helpers zullen verbroken worden. |
9 Te dien dage zullen er boden van voor Mijn aangezicht in schepen uitvaren, om het zorgeloze Morenland te verschrikken; en er zal grote smart bij hen zijn, als in den dag van Egypte; want zie, het komt aan. |
10 Zo zegt de Heere HEERE: Ja, Ik zal de menigte van Egypte doen ophouden door de hand van Nebukadrézar, den koning van Babel. |
11 Hij, en zijn volk met hem, de atirannigste der heidenen, zullen aangevoerd worden om het land te verderven; en zij zullen hun zwaarden tegen Egypte uittrekken, en het land met verslagenen vervullen. a Ez. 28:7. |
a Ez. 28:7 Daarom, zie, Ik zal vreemden over u brengen, de tirannigste der heidenen; die zullen hun zwaarden uittrekken over de schoonheid uwer wijsheid en zullen uw glans ontheiligen. |
12 En Ik zal de rivieren tot droogte maken en het land verkopen in de hand der bozen; en Ik zal het land met zijn volheid verwoesten door de hand der vreemden; Ik, de HEERE, heb het gesproken. |
13 Zo zegt de Heere HEERE: Ik zal ook de drekgoden verdoen en de nietige afgoden doen ophouden uit Nof; en er zal geen vorst meer zijn uit Egypteland; en Ik zal een vrees in Egypteland stellen. |
14 En Ik zal Pathros verwoesten, en een vuur leggen in Zoan, en Ik zal gerichten oefenen in No. |
15 En Ik zal Mijn grimmigheid uitgieten over Sin, de sterkte van Egypte; en Ik zal de menigte van No uitroeien. |
16 En Ik zal een vuur in Egypte leggen; Sin zal zeer grote pijn hebben, en No zal gespleten worden, en Nof zal dagelijks zeer bang zijn. |
17 De jongelingen van Aven en Pi-Béseth zullen door het zwaard vallen, en de dochters zullen gaan in de gevangenis. |
18 En te Tachpanhes zal de dag verduisterd worden, als Ik het juk van Egypte aldaar zal verbreken, en de hovaardij harer sterkte in haar zal ophouden; haar zal een wolk bedekken, en haar dochters zullen gaan in de gevangenis. |
19 Alzo zal Ik gerichten oefenen in Egypte; en zij zullen weten dat Ik de HEERE ben. |
De arm van Farao verbroken |
20 Ook gebeurde het in het elfde jaar, in de eerste maand, op den zevende der maand, dat het woord des HEEREN tot mij geschiedde, zeggende: |
21 Mensenkind, Ik heb den arm van Farao, den koning van Egypte, verbroken; en zie, hij zal niet verbonden worden met pleisters op te leggen, met een windeldoek aan te doen om dien te verbinden, om dien te sterken, dat hij het zwaard houde. |
22 Daarom zegt de Heere HEERE alzo: Zie, Ik wil aan Farao, den koning van Egypte, en zal zijn armen verbreken, beide den sterken en den verbrokenen; en Ik zal het zwaard uit zijn hand doen vallen. |
23 En Ik zal de Egyptenaars verstrooien onder de heidenen, en zal hen verspreiden in de landen. |
24 En Ik zal de armen des konings van Babel sterken, en Mijn zwaard in zijn hand geven; maar Farao’s armen zal Ik verbreken, dat hij voor zijn aangezicht zal kermen, gelijk een dodelijk verwonde kermt. |
25 Ja, Ik zal de armen des konings van Babel sterken, maar Farao’s armen zullen daarheen vallen; en zij zullen weten dat Ik de HEERE ben, als Ik Mijn zwaard in de hand des konings van Babel zal hebben gegeven en hij hetzelve over Egypteland zal hebben uitgestrekt. |
26 En Ik zal de Egyptenaars verstrooien onder de heidenen, en zal hen verspreiden in de landen; alzo zullen zij weten dat Ik de HEERE ben. |