Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Profetieën tegen Egypte |
1 IN het tiende jaar, in de tiende maand, op den twaalfde der maand, geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende: |
2 Mensenkind, zet uw aangezicht tegen Farao, den koning van Egypte, en profeteer tegen hem, en tegen het ganse Egypte. |
3 Spreek en zeg: Zo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik wil aan u, o Farao, koning van Egypte, dien groten azeedraak, die in het midden zijner rivieren ligt; die daar zegt: Mijn rivier is mijne, en ik heb die voor mij gemaakt. a Ps. 74:13, 14. Jes. 27:1; 51:9. |
a Ps. 74:13 Gij hebt door Uw sterkte de zee gespleten, Gij hebt de koppen der draken in de wateren verbroken. Ps. 74:14 Gij hebt de koppen des leviathans verpletterd; Gij hebt hem tot spijze gegeven aan het volk in dorre plaatsen. Jes. 27:1 TE dien dage zal de HEERE met Zijn hard en groot en sterk zwaard bezoeken den leviathan, de langwemelende slang, ja, den leviathan, de kromme slomme slang; en Hij zal den draak die in de zee is, doden. Jes. 51:9 Ontwaak, ontwaak, trek sterkte aan, gij arm des HEEREN; ontwaak als in de verleden dagen, als in de geslachten vanouds; zijt gij het niet die Rahab uitgehouwen hebt, die den zeedraak verwond hebt? |
4 Maar Ik zal haken in uw kaken doen, en den vis uwer rivieren aan uw schubben doen kleven; en Ik zal u uit het midden uwer rivieren optrekken, en al de vis uwer rivieren zal aan uw schubben kleven. |
5 En Ik zal u verlaten in de woestijn, u en al den vis uwer rivieren; op het open veld zult gij vallen; gij zult niet verzameld noch vergaderd worden; aan het gedierte der aarde en aan het gevogelte des hemels heb Ik u ter spijze gegeven. |
6 En al de inwoners van Egypte zullen weten dat Ik de HEERE ben, omdat zij den huize Israëls een brietstaf geweest zijn. b 2 Kon. 18:21. Jes. 36:6. |
b 2 Kon. 18:21 Zie, nu vertrouwt gij op dien gebroken rietstaf, op Egypte, op denwelken zo iemand leunt, zo zal hij in zijn hand gaan en die doorboren; alzo is Farao, de koning van Egypte, al dengenen die op hem vertrouwen. Jes. 36:6 Zie, gij vertrouwt op dien gebroken rietstaf, op Egypte, op denwelken zo iemand leunt, zo zal hij in zijn hand gaan en die doorboren; alzo is Farao, de koning van Egypte, al dengenen die op hem vertrouwen. |
7 Als zij u bij uw hand grepen, zo werdt gij gebroken en spleet hun alle zijden; en als zij op u leunden, zo werdt gij verbroken en liet alle lendenen op zichzelven staan. |
8 Daarom, zo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik zal het zwaard over u brengen, en Ik zal uit u mens en beest uitroeien. |
9 En Egypteland zal worden tot een wildernis en woestheid, en zij zullen weten dat Ik de HEERE ben; omdat hij zegt: De rivier is mijne, en ik heb die gemaakt. |
10 Daarom, zie, Ik wil aan u en aan uw rivier, en Ik zal Egypteland stellen tot woeste wilde eenzaamheden, van den toren van Syene af, tot aan de landpale van Morenland. |
11 Geen mensenvoet zal door hetzelve doorgaan, en geen beestenvoet zal door hetzelve doorgaan, en het zal veertig jaar onbewoond zijn. |
12 Want Ik zal Egypteland stellen tot een verwoesting in het midden der verwoeste landen, en zijn steden zullen een woestheid zijn in het midden der verwoeste steden, veertig jaar; en Ik zal de Egyptenaars verstrooien onder de heidenen, en zal hen verspreiden in de landen. |
13 Maar zo zegt de Heere HEERE: Ten einde van veertig jaar zal Ik de Egyptenaars vergaderen uit de volken waarheen zij verstrooid zijn geworden. |
14 En Ik zal de gevangenis der Egyptenaars wenden en hen wederbrengen in het land Pathros, in het land huns koophandels; en aldaar zullen zij een nederig koninkrijk zijn. |
15 En het zal nederiger zijn dan de andere koninkrijken, en zich niet meer verheffen boven de heidenen; want Ik zal hen verminderen, dat zij niet zullen heersen over de heidenen. |
16 En het zal den huize Israëls niet meer zijn tot een vertrouwen, dat der ongerechtigheid doet gedenken, wanneer zij naar henlieden comzien; maar zij zullen weten dat Ik de Heere HEERE ben. c Klgld. 4:17. |
c Klgld. 4:17 Ain. Nog bezweken ons onze ogen, ziende
naar onze ijdele hulp; wij gaapten met ons gapen op een volk dat niet kon verlossen. |
17 Voorts gebeurde het in het zeven en twintigste jaar, in de eerste maand, op den eerste der maand, dat het woord des HEEREN tot mij geschiedde, zeggende: |
18 Mensenkind, Nebukadrézar, de koning van Babel, heeft zijn heir een groten dienst doen dienen tegen Tyrus; alle hoofden zijn kaal geworden, en alle zijden zijn uitgeplukt; en noch hij, noch zijn heir heeft loon gehad vanwege Tyrus, voor den dienst dien hij tegen haar gediend heeft. |
19 Daarom, zo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik zal Nebukadrézar, den koning van Babel, Egypteland geven; en hij zal deszelfs menigte wegvoeren, en deszelfs buit buiten, en deszelfs roof roven, en het zal het loon zijn voor zijn heir. |
20 Tot zijn arbeidsloon, omdat hij tegen haar gediend heeft, heb Ik hem Egypteland gegeven, omdat zij voor Mij gewrocht hebben, spreekt de Heere HEERE. |
21 Te dien dage zal Ik den hoorn van het huis Israëls doen uitspruiten, en u opening des monds geven in het midden van hen; en zij zullen weten dat Ik de HEERE ben. |