Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Klaaglied over Tyrus |
1 WIJDERS geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende: |
2 Gij dan, mensenkind, hef een klaaglied op over Tyrus; |
3 En zeg tot Tyrus, die daar woont aan de ingangen der zee, handelende met de volken in vele eilanden: Zo zegt de Heere HEERE: O Tyrus, gij zegt: Ik ben avolmaakt in schoonheid. a Ez. 28:12. |
a Ez. 28:12 Mensenkind, hef een klaaglied op over den koning van Tyrus, en zeg tot hem: Zo zegt de Heere HEERE: Gij verzegelaar der som, vol van wijsheid en volmaakt in schoonheid: |
4 Uw landpalen zijn in het hart der zeeën; uw bouwers hebben uw schoonheid volkomen gemaakt. |
5 Zij hebben al uw denningen uit dennenbomen van Senir gebouwd; zij hebben ceders van den Libanon gehaald om masten voor u te maken. |
6 Zij hebben uw riemen uit
beiken van Basan gemaakt; uw berderen hebben zij gemaakt van
welbetreden elpenbeen uit de eilanden der Chittieten. b Jes. 2:13. |
b Jes. 2:13 En tegen alle hoge en verheven ceders van Libanon, en tegen alle eiken van Basan; |
7 Fijn linnen met stiksel uit Egypte was uw uitbreidsel, dat het u tot een zeil ware; hemelsblauw en purper uit de eilanden van Elísa was uw deksel. |
8 De inwoners van Sidon en Arvad waren uw roeiers; uw wijzen, o Tyrus, die in u waren, die waren uw schippers. |
9 De oudsten van Gebal en haar wijzen waren in u, verbeterende uw breuken; alle schepen der zee en hun zeelieden waren in u, om onderlingen handel met u te drijven. |
10 Perzen en Lydiërs en Puteeërs waren in uw heir, uw krijgslieden; schild en helm hingen zij in u op; die maakten uw sieraad. |
11 De kinderen van Arvad en uw heir waren rondom op uw muren, en de Gammadieten waren op uw torens; hun schilden hingen zij rondom aan uw muren; die maakten uw schoonheid volkomen. |
12 Tarsis dreef koophandel met u, vanwege de veelheid van allerlei goed; met zilver, ijzer, tin en lood handelden zij op uw markten. |
13 Javan, Tubal en Mesech, die waren uw kooplieden; met mensenzielen en koperen vaten dreven zij onderlingen handel met u. |
14 Uit het huis van Togárma leverden zij paarden en ruiters en muilezels op uw markten. |
15 De kinderen van Dedan waren uw kooplieden; vele eilanden waren de koophandel uwer hand; hoornen van elpenbeen en ebbenhout gaven zij u weder tot een verering. |
16 Syrië dreef koophandel met u vanwege de veelheid uwer werken; met smaragden, purper en gestikt werk en zijde en ramoth en cadkod handelden zij op uw markten. |
17 Juda en het land Israëls, die waren uw kooplieden; met tarwe van Minnit en pannag, en honing en olie en balsem dreven zij onderlingen handel met u. |
18 Damascus dreef koophandel met u, om de veelheid uwer werken, vanwege de veelheid van allerlei goed; met wijn van Chelbon en witte wol. |
19 Ook leverden Dan en Javan, de omreizer, op uw markten; glad ijzer, kassie en kalmoes was in uw onderlingen koophandel. |
20 Dedan handelde met u, met kostelijk want tot wagens. |
21 Arabië en alle vorsten van Kedar, die waren de kooplieden uwer hand; met lammeren en rammen en bokken, daarmede handelden zij met u. |
22 De kooplieden van Scheba en Ráëma, die waren uw kooplieden; met alle hoofdspecerij en met alle kostelijk gesteente en goud handelden zij op uw markten. |
23 Haran en Kanne en Eden, de kooplieden van Scheba, Assur en
Kilmad handelden met u. |
24 Die waren uw kooplieden met volkomen sieradiën, met pakken van hemelsblauw en gestikt werk, en met schatkisten van schone klederen; gebonden met koorden en in ceder gepakt, onder uw koopmanschap. |
25 De schepen van Tarsis zongen van u vanwege den onderlingen koophandel met u; en gij waart vervuld en zeer verheerlijkt in het hart der zeeën. |
26 Die u roeien, hebben u in grote wateren gevoerd; de coostenwind heeft u verbroken in het hart der zeeën. c Ez. 17:10. |
c Ez. 17:10 Ja, zie, zal hij geplant zijnde gedijen? Zal hij niet, als de oostenwind hem aanroert, gans verdrogen? Op de bedden van zijn gewas zal hij verdrogen. |
27 dUw goed en uw marktwaren, uw onderlinge koophandel, uw zeelieden en uw schippers, die uw breuken verbeteren, en die onderlingen handel met u drijven, en al uw krijgslieden die in u zijn, zelfs met uw ganse gemeente die in het midden van u is, zullen vallen in het hart der zeeën, ten dage uws vals. d Openb. 18:9, enz. |
d Openb. 18:9 En de koningen der aarde, die met haar gehoereerd en weelde gehad hebben, zullen haar bewenen en rouw over haar bedrijven, wanneer zij den rook van haar brand zullen zien, |
28 Van het geluid des geschreeuws uwer schippers zullen de voorsteden ebeven. e Ez. 26:10, 15. |
e Ez. 26:10 Vanwege de menigte zijner paarden zal u derzelver stof bedekken; uw muren zullen beven vanwege het gedruis der ruiters en wielen en wagens, als hij door uw poorten zal intrekken, gelijk door de ingangen ener doorgebroken stad. Ez. 26:15 Alzo zegt de Heere HEERE tot Tyrus: Zullen niet de eilanden van het geluid uws vals beven, als de dodelijk verwonde zal kermen wanneer men in het midden van u schrikkelijk zal moorden? |
29 En allen die den riem handelen, zeelieden en alle schippers van de zee, zullen uit hun schepen nederklimmen; op het land zullen zij staan blijven. |
30 En zij zullen hun stem over u laten horen en bitterlijk schreeuwen, en zij zullen stof op hun hoofden werpen, zij zullen zich wentelen in de as. |
31 En zij zullen zich over u gans fkaal maken en zakken aangorden, en zullen over u wenen met bitterheid der ziel en bittere rouwklage. f Jer. 48:37. |
f Jer. 48:37 Want alle hoofden zijn kaal en alle baarden afgekort; op alle handen zijn insnijdingen, en op de lendenen is een zak. |
32 En zij zullen in hun gekerm een klaaglied over u opheffen en over u weeklagen, zeggende: Wie is geweest als Tyrus, als de uitgeroeide in het midden der zee? |
33 Als uw marktwaren uit de zeeën voortkwamen, hebt gij vele volken verzadigd; met de veelheid uwer goederen en uw onderlingen koophandel hebt gij de koningen der aarde rijk gemaakt. |
34 Ten tijde dat gij uit de zeeën verbroken zijt in de diepten der wateren, zijn uw onderlinge koophandel en uw ganse gemeente in het midden van u gevallen. |
35 Alle inwoners der eilanden zijn over u ontzet, en hun koningen staan de haren te berge, zij zijn verbaasd van aangezicht. |
36 De handelaars onder de volken fluiten u aan; gij zijt een grote gschrik geworden, en zult er niet meer zijn tot in eeuwigheid. g Ez. 26:21. |
g Ez. 26:21 Maar u zal Ik tot een groten schrik stellen, en gij zult er niet meer zijn; als gij gezocht wordt, zo zult gij niet meer gevonden worden in eeuwigheid, spreekt de Heere HEERE. |