Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Ohola en Oholiba |
1 VERDER geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende: |
2 Mensenkind, daar waren twee vrouwen, dochters van één moeder. |
3 Dezen hoereerden in aEgypte; in haar jeugd hoereerden zij; daar werden haar borsten gedrukt, en daar werden de tepelen haars maagdoms betast. a Ez. 20:8. |
a Ez. 20:8 Maar zij waren wederspannig tegen Mij en wilden naar Mij niet horen; niemand wierp de verfoeiselen zijner ogen weg, noch verliet de drekgoden van Egypte; daarom zeide Ik dat Ik Mijn grimmigheid over hen uitgieten zou, om Mijn toorn tegen hen te volbrengen in het midden van Egypteland. |
4 Haar namen nu waren: Ohola, de grootste, en Oholiba, haar zuster; en zij werden Mijne en baarden zonen en dochters; dit waren haar namen: Samaría is Ohola, en Jeruzalem Oholiba. |
5 Ohola nu hoereerde, zijnde onder Mij; en zij werd verliefd op haar boelen, op de Assyriërs, die nabij waren; |
6 Bekleed met hemelsblauw, vorsten en overheden, altemaal gewenste jongelingen, ruiters, rijdende op paarden. |
7 Alzo dreef zij haar hoererijen met dezelve, die allen de keur der kinderen van Assur waren; en met allen op dewelke zij verliefd was, met al derzelver drekgoden verontreinigde zij zich. |
8 Zij verliet ook niet haar hoererijen, gebracht uit Egypte; want zij hadden bij haar in haar jeugd gelegen, en zij hadden de tepelen haars maagdoms betast, en zij hadden hun hoererij over haar uitgestort. |
9 Daarom gaf Ik haar in de hand harer boelen over, in de hand der kinderen van bAssur, op dewelke zij verliefd was. b 2 Koningen 17; 18. |
b 2 Koningen 17 IN het twaalfde jaar van Achaz, den koning van Juda, werd Hoséa, de zoon van Ela, koning over Israël te Samaría en regeerde negen jaren. 2 Koningen 18 HET geschiedde nu in het derde jaar van Hoséa, den zoon van Ela, den koning van Israël, dat
Hizkía koning werd, de zoon van Achaz, koning van Juda. |
10 Dezen ontdekten haar schaamte, haar zonen en haar dochters namen zij weg, maar haar doodden zij met het zwaard; en zij kreeg een naam onder de vrouwen, nadat men gerichten over haar geoefend had. |
11 Als haar zuster Oholiba dit zag, zo verdierf zij haar minne nog meer dan die, en haar hoererijen meer dan de hoererijen van haar zuster. |
12 Zij werd verliefd op de kinderen van cAssur, de vorsten en overheden, die nabij waren, bekleed met volkomen sieraad, ruiters, rijdende op paarden, altemaal gewenste jongelingen. c 2 Kon. 16:7. |
c 2 Kon. 16:7 Achaz nu zond boden tot Tiglath-Piléser, den koning van Assyrië, zeggende: Ik ben uw knecht en uw zoon; kom op en verlos mij uit de hand van den koning van Syrië en uit de hand van den koning van Israël, die zich tegen mij opmaken. |
13 Toen zag Ik dat zij verontreinigd was; zij hadden beiden enerlei weg. |
14 Ja, zij deed tot haar hoererijen nog meer toe; want toen zij geschilderde mannen aan den wand zag, de beelden der Chaldeeën, geschilderd met menie, |
15 Gegord met een gordel aan hun lendenen, hebbende overvloedig geverfde hoeden op hun hoofden, die allen in het aanzien hoofdmannen waren, naar de gelijkenis der kinderen van Babel, van Chaldéa, het land hunner geboorte; |
16 Zo werd zij op dezelve verliefd met het opzien harer ogen, en zij zond boden tot hen, naar Chaldéa. |
17 De kinderen van Babel nu kwamen tot haar in tot het leger der minne, en verontreinigden haar met hun hoererij; ook verontreinigde zij zich met hen; daarna werd haar ziel van hen afgetrokken. |
18 Alzo ontdekte zij haar hoererij en ontdekte haar schaamte; toen werd Mijn ziel van haar afgetrokken, gelijk als Mijn ziel was afgetrokken van haar zuster. |
19 Doch zij vermenigvuldigde haar hoererijen, gedenkende aan de dagen harer jeugd, als zij gehoereerd had in het land van Egypte. |
20 En zij werd verliefd meer dan derzelver bijwijven, welker vlees is als het vlees der ezels, en welker vloed is als de vloed der paarden. |
21 Alzo hebt gij weder opgehaald de schandelijke daad uwer jeugd, als die van Egypte uw tepelen betastten vanwege de borsten uwer jeugd. |
22 Daarom, o Oholiba, alzo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik zal uw boelen van dewelke uw ziel is afgetrokken, tegen u verwekken, en Ik zal hen van rondom tegen u aanbrengen. |
23 De kinderen van Babel en alle Chaldeeën, Pekod en Soa en Koa, en alle kinderen van Assur met hen: gewenste jongelingen, die allen vorsten en overheden zijn, hoofdmannen en vermaarde lieden, die allen te paard rijden. |
24 Die zullen tegen u komen met
karren, wagens en wielen, en met een vergadering van volken, rondassen en schilden en helmen; zij zullen zich rondom tegen u zetten; en Ik zal voor hun aangezicht het gericht stellen, en zij zullen u richten naar hun rechten. |
25 En Ik zal Mijn ijver tegen u zetten, dat zij in grimmigheid met u zullen handelen; zij zullen uw neus en uw oren afnemen, en het laatste van u zal door het zwaard vallen; zij zullen uw zonen en uw dochters wegnemen, en het laatste van u zal door het vuur verteerd worden. |
26 Zij zullen u ook uw klederen duittrekken, en uw sieraadtuig wegnemen. d Ez. 16:39. |
d Ez. 16:39 En Ik zal u in hun hand overgeven, en zij zullen uw verwelfsel afbreken en uw hoge plaatsen omwerpen, en uw klederen u uittrekken, en uw sierlijke juwelen nemen, en u naakt en bloot laten. |
27 Zo zal Ik uw schandelijkheid van u doen ophouden, mitsgaders uw hoererij, gebracht uit Egypteland; en gij zult uw ogen naar hen niet opheffen en aan Egypte niet meer gedenken. |
28 Want alzo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik zal u overgeven in de hand dergenen die gij haat, in de hand dergenen van dewelke uw ziel is afgetrokken. |
29 Die zullen met u handelen uit haat, en al uw arbeid wegnemen, en u enaakt en bloot laten, dat uw hoerenschaamte ontdekt worde, mitsgaders uw schandelijkheid en uw hoererijen. e Ez. 16:39. |
e Ez. 16:39 En Ik zal u in hun hand overgeven, en zij zullen uw verwelfsel afbreken en uw hoge plaatsen omwerpen, en uw klederen u uittrekken, en uw sierlijke juwelen nemen, en u naakt en bloot laten. |
30 Deze dingen zal men u doen, dewijl gij de heidenen nagehoereerd hebt, en omdat gij u met hun drekgoden verontreinigd hebt. |
31 In den weg uwer zuster hebt gij gewandeld; daarom zal Ik haar beker in uw hand geven. |
32 Alzo zegt de Heere HEERE: Gij zult den beker uwer zuster drinken, die diep en wijd is; gij zult tot belaching en spot worden; de beker houdt veel in. |
33 Van dronkenschap en jammer zult gij vol worden; de beker van uw zuster Samaría is een beker der verwoesting en der eenzaamheid. |
34 Gij zult hem drinken en uitzuigen, en zijn scherven zult gij brijzelen en uw borsten zult gij afrukken; want Ik heb het gesproken, spreekt de Heere HEERE. |
35 Daarom, alzo zegt de Heere HEERE: Omdat gij Mijner fvergeten, en Mij achter uw rug geworpen hebt, zo draag gij ook uw schandelijkheid en uw hoererijen. f Jer. 2:32; 3:21; 13:25; 18:15. Ez. 22:12. |
f Jer. 2:32 Vergeet ook een jonkvrouw haar versiersel, of een bruid haar bindselen? Nochtans heeft Mijn volk Mij vergeten, dagen zonder getal. Jer. 3:21 Er is een stem gehoord op de hoge plaatsen, een geween en smekingen der kinderen Israëls, omdat zij hun weg verkeerd en den HEERE hun God vergeten hebben. Jer. 13:25 Dit zal uw lot, het deel uwer maten zijn, van Mij, spreekt de HEERE, gij die Mij hebt vergeten en op leugen vertrouwt. Jer. 18:15 Nochtans heeft Mijn volk Mijner vergeten, zij roken der ijdelheid; want zij hebben hen doen aanstoten op hun wegen, op de oude paden, opdat zij mochten wandelen in stegen van een weg die niet opgehoogd is; Ez. 22:12 Zij hebben geschenken in u genomen om bloed te vergieten; woeker en overwinst hebt gij genomen, en gij hebt gierigheid gepleegd aan uw naaste door verdrukking; maar gij hebt Mijner vergeten, spreekt de Heere HEERE. |
36 En de HEERE zeide tot mij: Mensenkind, zoudt gij Ohola en Oholiba grecht geven? Ja, vertoon haar haar gruwelen. g Ez. 20:4; 22:2. |
g Ez. 20:4 Zoudt gij hun recht geven, zoudt gij hun recht geven, o mensenkind? Maak hun de gruwelen hunner vaderen bekend. Ez. 22:2 Gij nu, mensenkind, zoudt gij der bloedstad recht geven? Zoudt gij ze recht geven? Ja, maak haar bekend al haar gruwelen; |
37 Want zij hebben overspel gedaan, en er is bloed in haar handen; en zij hebben met haar drekgoden overspel gedaan; daartoe hebben zij ook haar kinderen, die zij Mij gebaard hadden, voor hen hdoor het vuur laten doorgaan tot spijze. h Ez. 16:21; 20:26, 31. |
h Ez. 16:21 Dat gij Mijn kinderen geslacht hebt, en hebt hen overgegeven, als gij dezelve voor hen door het vuur hebt doen gaan? Ez. 20:26 En Ik verontreinigde hen in hun giften, omdat zij door het
vuur deden doorgaan al wat de baarmoeder opent; opdat Ik hen verwoesten zou, teneinde dat zij zouden weten dat Ik de HEERE ben. Ez. 20:31 Ja, met het offeren uwer gaven, met uw kinderen door het vuur te doen doorgaan, zijt gij verontreinigd aan al uw drekgoden, tot op dezen dag toe; en zou Ik van u gevraagd worden, o huis Israëls? Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere HEERE, zo Ik van u gevraagd worde! |
38 Nog hebben zij Mij dit gedaan: zij hebben Mijn heiligdom ten zelven dage verontreinigd en Mijn isabbatten ontheiligd. i Ez. 22:8. |
i Ez. 22:8 Mijn heilige dingen hebt gij veracht, en Mijn sabbatten hebt gij ontheiligd. |
39 Want als zij hun kinderen voor hun drekgoden kgeslacht hadden, zo kwamen zij op dienzelven dag in Mijn heiligdom om dat te ontheiligen; en zie, lalzo hebben zij gedaan in het midden van Mijn huis. k Ez. 16:21. l 2 Kon. 21:4, enz. |
k Ez. 16:21 Dat gij Mijn kinderen geslacht hebt, en hebt hen overgegeven, als gij dezelve voor hen door het vuur hebt doen gaan? l 2 Kon. 21:4 En hij bouwde altaren in het huis des HEEREN, waarvan de HEERE gezegd had: Te Jeruzalem zal Ik Mijn Naam zetten. |
40 Dit is er ook, dat zij gezonden hebben tot mannen die van verre zouden komen; tot dewelke als een bode gezonden was, zie, zo kwamen zij, voor dewelke gij u wiest, uw ogen blankettet en u met sieraad versierdet; |
41 En gij zat op een heerlijk bed, voor hetwelk een tafel toegericht was, men op hetwelk gij Mijn reukwerk en Mijn olie gezet hadt. m Spr. 7:17. |
m Spr. 7:17 Ik heb mijn leger met mirre, aloë en kaneel welriekende gemaakt; |
42 Als nu het geruis der menigte daarop stil was, zo zonden zij tot mannen uit de menigte der mensen, en daar werden wijnzuipers aangebracht uit de woestijn; die deden armringen aan haar handen en een sierlijke kroon op haar hoofden. |
43 Toen zeide Ik van deze, die van overspelerijen verouderd was: Nu zullen zij hoereren de hoererijen dezer hoer, en die ook. |
44 En men ging tot haar in, gelijk men ingaat tot een vrouw die een hoer is; alzo gingen zij in tot Ohola en tot Oholiba, die schandelijke vrouwen. |
45 Rechtvaardige mannen dan, die zullen haar nrichten naar het recht der overspeelsters, en naar het recht der bloedvergietsters, want zij zijn overspeelsters en bloed is in haar handen. n Ez. 16:38. |
n Ez. 16:38 Daartoe zal Ik u naar
de rechten der overspeelsters en der bloedvergietsters richten; en Ik zal u overgeven aan het bloed der grimmigheid en des ijvers. |
46 Want alzo zegt de Heere HEERE: Ik zal een vergadering tegen haar doen opkomen, en zal haar ter beroering en ten roof overgeven. |
47 En de vergadering zal haar met ostenen stenigen, en dezelve met hun zwaarden nederhouwen; haar zonen en haar dochters zullen zij doden, en haar huizen met het vuur pverbranden. o Ez. 16:38, 40. p Ez. 16:41. |
o Ez. 16:38 Daartoe zal Ik u naar
de rechten der overspeelsters en der bloedvergietsters richten; en Ik zal u overgeven aan het bloed der grimmigheid en des ijvers. Ez. 16:40 Daarna zullen zij tegen u een vergadering doen opkomen, en zullen u met stenen stenigen, en u met hun zwaarden doorsteken. p Ez. 16:41 Zij zullen ook uw huizen met vuur verbranden, en oordelen tegen u uitvoeren voor veler vrouwen ogen; en Ik zal u doen ophouden van een hoer te zijn, en gij zult ook niet meer hoerenloon geven. |
48 Alzo zal Ik de schandelijkheid uit het land doen ophouden; opdat alle vrouwen onderwezen worden, dat zij naar uw schandelijkheid niet doen. |
49 Alzo zullen zij uw schandelijkheid op u leggen, en gij zult de zonden uwer drekgoden dragen; en gijlieden zult weten dat Ik de Heere HEERE ben. |