Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Jeruzalems zonden bestraft |
1 VERDER geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende: |
2 Gij nu, mensenkind, zoudt gij der bloedstad recht geven? Zoudt gij ze arecht geven? Ja, maak haar bekend al haar gruwelen; a Ez. 20:4; 23:36. |
a Ez. 20:4 Zoudt gij hun recht geven, zoudt gij hun recht geven, o mensenkind? Maak hun de gruwelen hunner vaderen bekend. Ez. 23:36 En de HEERE zeide tot mij: Mensenkind, zoudt gij Ohola en Oholiba recht geven? Ja, vertoon haar haar gruwelen. |
3 En zeg: Alzo zegt de Heere HEERE: O stad, die in haar midden bloed vergiet, opdat haar tijd kome, en drekgoden tegen zichzelve maakt om zich te verontreinigen. |
4 Door uw bloed dat gij bvergoten hebt, zijt gij schuldig geworden, en met uw drekgoden die gij gemaakt hebt, hebt gij u cverontreinigd, en hebt uw dagen doen naderen en zijt tot uw jaren gekomen; daarom heb Ik u den heidenen overgegeven tot een dsmaad, en allen landen tot een spot. b 2 Kon. 21:16. c Ez. 20:30, 31. d Ez. 5:14. |
b 2 Kon. 21:16 Daartoe vergoot Manasse ook zeer veel onschuldig bloed, totdat hij Jeruzalem van het ene einde tot het andere vervuld had; behalve zijn zonde die hij Juda zondigen deed, doende wat kwaad was in de ogen des HEEREN. c Ez. 20:30 Daarom, zeg tot het huis Israëls: Alzo zegt de Heere HEERE: Zijt gij verontreinigd geworden in den weg uwer vaderen, en hoereert gij achter hun verfoeiselen? Ez. 20:31 Ja, met het offeren uwer gaven, met uw kinderen door het vuur te doen doorgaan, zijt gij verontreinigd aan al uw drekgoden, tot op dezen dag toe; en zou Ik van u gevraagd worden, o huis Israëls? Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere HEERE, zo Ik van u gevraagd worde! d Ez. 5:14 Daartoe zal Ik u ter woestheid en ter smaadheid zetten onder de heidenen die rondom u zijn, voor de ogen van al dengene die voorbijgaat. |
5 Die nabij en verre van u zijn, zullen u bespotten, gij onreine van naam en vol van onrust. |
6 Zie, de vorsten van Israël zijn in u geweest, eenieder naar zijn kracht, om bloed te vergieten. |
7 Vader en moeder hebben zij in u licht geacht; met den vreemdeling hebben zij in het midden van u door verdrukking gehandeld; zij hebben in u den wees en de weduwe verdrukt. |
8 Mijn heilige dingen hebt gij veracht, en Mijn sabbatten hebt gij ontheiligd. |
9 Achterklappers zijn in u geweest om bloed te vergieten, en in u hebben zij op de ebergen gegeten, zij hebben schandelijkheid in het midden van u gedaan. e Ez. 18:6, 11. |
e Ez. 18:6 Niet eet op de bergen en zijn ogen niet opheft tot de drekgoden van het huis Israëls, noch de huisvrouw zijns naasten verontreinigt, noch tot de afgezonderde vrouw nadert; Ez. 18:11 En die al die dingen niet doet, maar eet ook op de bergen en verontreinigt de huisvrouw zijns naasten; |
10 Men heeft de schaamte des vaders in u fontdekt; die gonrein was door afzondering, hebben zij in u verkracht. f Lev. 18:8. g Lev. 18:19. Ez. 18:6. |
f Lev. 18:8 Gij zult de schaamte der huisvrouw uws vaders niet ontdekken; het is de schaamte uws vaders. g Lev. 18:19 Ook zult gij tot de vrouw in de afzondering van haar onreinheid niet naderen, om haar schaamte te ontdekken. Ez. 18:6 Niet eet op de bergen en zijn ogen niet opheft tot de drekgoden van het huis Israëls, noch de huisvrouw zijns naasten verontreinigt, noch tot de afgezonderde vrouw nadert; |
11 Daartoe heeft de een hgruwel gedaan met zijns naasten ihuisvrouw, en een ander heeft zijns kzoons vrouw met schandelijkheid verontreinigd; nog een ander heeft in u zijn zuster, zijns lvaders dochter, verkracht. h Lev. 18:20. i Jer. 5:8. k Lev. 18:15. l Lev. 18:9. |
h Lev. 18:20 En gij zult niet liggen bij uws naasten huisvrouw ter bezading, om met haar onrein te worden. i Jer. 5:8 Als welgevoederde hengsten zijn zij vroeg op; zij hunkeren een iegelijk naar zijns naasten huisvrouw. k Lev. 18:15 Gij zult de schaamte uwer schoondochter niet ontdekken; zij is uws zoons huisvrouw, gij zult haar schaamte niet ontdekken. l Lev. 18:9 De schaamte uwer zuster, der dochter uws vaders of der dochter uwer moeder, te huis geboren of buiten geboren, haar schaamte zult gij niet ontdekken. |
12 Zij hebben geschenken in u genomen om bloed te vergieten; woeker en overwinst hebt gij genomen, en gij hebt gierigheid gepleegd aan uw naaste door verdrukking; maar gij hebt Mijner vergeten, spreekt de Heere HEERE. |
13 Zie dan, Ik heb Mijn hand mgeslagen om uw gierigheid die gij bedreven hebt, en om uw bloed, die in het midden van u geweest zijn. m Ez. 21:17. |
m Ez. 21:17 En Ik Zelf zal ook Mijn hand tegen Mijn hand slaan, en Mijn grimmigheid doen rusten; Ik, de HEERE, heb het gesproken. |
14 Zal uw hart bestaan? Zullen uw handen sterk zijn, in de dagen als Ik met u handelen zal? Ik, de HEERE, heb het gesproken en zal het ndoen. n Ez. 17:24. |
n Ez. 17:24 Zo zullen alle bomen des velds weten dat Ik, de HEERE, den hogen boom vernederd heb, den nederigen boom verheven heb, den groenen boom verdroogd en den drogen boom bloeiende gemaakt heb; Ik, de HEERE, heb het gesproken en zal het doen. |
15 En Ik zal u overstrooien onder de heidenen, en u verspreiden in de landen, en uw onreinheid uit u verteren. o Ez. 12:14, 15. |
o Ez. 12:14 En allen die rondom hem zijn tot zijn hulp, en al zijn benden zal Ik in alle winden verstrooien; en Ik zal het zwaard achter hen uittrekken. Ez. 12:15 Alzo zullen zij weten dat Ik de HEERE ben, wanneer Ik hen onder de heidenen verspreiden en hen in de landen verstrooien zal. |
16 Zo zult gij in u ontheiligd zijn voor de ogen der heidenen, en gij zult weten dat Ik de HEERE ben. |
De smeltoven |
17 Wijders geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende: |
18 Mensenkind, die van het huis Israëls zijn Mij tot pschuim geworden; zij zijn allen koper, of tin, of ijzer, of lood, in het midden des ovens; zilverschuim zijn zij geworden. p Jes. 1:22. |
p Jes. 1:22 Uw zilver is geworden tot schuim; uw wijn is vermengd met water. |
19 Daarom, alzo zegt de Heere HEERE: Omdat gijlieden allen tot schuim geworden zijt, daarom, zie, Ik zal u in het midden van Jeruzalem vergaderen. |
20 Gelijk zilver, of koper, of ijzer, of lood, of tin in het midden eens ovens vergaderd wordt, om het vuur daarover op te blazen, opdat men het smelte, alzo zal Ik ulieden vergaderen in Mijn toorn, en in Mijn grimmigheid daar laten en smelten. |
21 Ja, Ik zal u bijeenbrengen, en zal op u blazen in het vuur Mijner verbolgenheid, dat gij in het midden van haar zult gesmolten worden. |
22 Gelijk het zilver in het midden des ovens gesmolten wordt, alzo zult gijlieden in het midden van haar gesmolten worden; en gij zult weten dat Ik, de HEERE, Mijn grimmigheid over u uitgegoten heb. |
23 Voorts geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende: |
24 Mensenkind, zeg tot haar: Gij zijt een land dat niet gereinigd is, dat zijn plasregen niet heeft gehad ten dage der gramschap. |
25 De verbintenis harer profeten is in het midden van haar als een brullende leeuw die een roof rooft; zij eten de qzielen op, den schat en het kostelijke nemen zij weg; haar weduwen vermenigvuldigen zij in het midden van haar. q Matth. 23:14. |
q Matth. 23:14 Wee u, gij schriftgeleerden en farizeeën, gij geveinsden; want gij eet de huizen der weduwen op, en dat onder den schijn van lang te bidden; daarom zult gij te zwaarder oordeel ontvangen. |
26 Haar priesters doen Mijn wet geweld aan, en zij ontheiligen Mijn heilige dingen; tussen het heilige en het onheilige maken zij geen ronderscheid, en het verschil tussen het onreine en reine geven zij niet te kennen; daartoe verbergen zij hun ogen van Mijn sabbatten; ja, Ik word in het midden van hen ontheiligd. r Lev. 10:10. Ez. 44:23. |
r Lev. 10:10 En om onderscheid te maken tussen het heilige en tussen het onheilige, en tussen het onreine en tussen het reine; Ez. 44:23 En zij zullen Mijn volk onderscheid leren tussen het heilige en onheilige, en hun bekendmaken het onderscheid tussen het onreine en reine. |
27 Haar svorsten zijn in het midden van haar als wolven die een roof roven, om bloed te vergieten en om zielen te verderven, opdat zij gierigheid zouden plegen. s Micha 3:11. Zef. 3:3. |
s Micha 3:11 Haar hoofden richten om geschenken, en haar priesters leren om loon, en haar profeten waarzeggen om geld; nog steunen zij op den HEERE, zeggende: Is de HEERE niet in het midden van ons? Ons zal geen kwaad overkomen. Zef. 3:3 Haar vorsten zijn brullende leeuwen in het midden van haar; haar rechters zijn avondwolven, die de beenderen niet breken tot aan den morgen. |
28 Haar profeten nu tpleisteren hen met lozen kalk, vziende ijdelheid, en hun leugen voorzeggende, zeggende: Alzo zegt de Heere HEERE; en de HEERE heeft niet gesproken. t Ez. 13:10. v Ez. 21:29. |
t Ez. 13:10 Daarom, ja, daarom dat zij Mijn volk verleiden, zeggende: Vrede, daar geen vrede is; en dat
de één een lemen wand bouwt, en, zie, de anderen denzelven pleisteren met lozen kalk; v Ez. 21:29 Terwijl zij u ijdelheid zien, terwijl zij u leugen voorzeggen, om u op de halzen te stellen dergenen die van de goddelozen verslagen zijn, welker dag gekomen was ten tijde der uiterste ongerechtigheid. |
29 Het volk des lands plegen enkel verdrukking en bedrijven enkel roverij; ook onderdrukken zij den ellendige en nooddruftige, en den vreemdeling verdrukken zij zonder recht. |
30 Ik zocht nu een man uit hen, die den muur mocht toemuren en voor Mijn aangezicht in de xbres staan voor het land, opdat Ik het niet mocht verderven; maar Ik vond niemand. x Ps. 106:23. |
x Ps. 106:23 Dies Hij zeide dat Hij hen verdelgen zou, tenware dat Mozes, Zijn uitverkorene, in de scheur voor Zijn aangezicht gestaan had, om Zijn grimmigheid af te keren, dat Hij hen niet verdierf. |
31 Daarom heb Ik Mijn gramschap over hen uitgegoten; door het vuur Mijner verbolgenheid heb Ik hen verteerd; hun weg heb Ik op hun yhoofd gegeven, spreekt de Heere HEERE. y Ez. 9:10; 11:21; 16:43. |
y Ez. 9:10 Daarom ook, wat Mij aangaat, Mijn oog zal niet verschonen, en Ik zal niet sparen; Ik zal hun weg op hun hoofd geven. Ez. 11:21 Maar welker hart het hart hunner verfoeiselen en hunner gruwelen nawandelt, derzelver weg zal Ik op hun hoofd geven, spreekt de Heere HEERE. Ez. 16:43 Daarom dat gij niet gedacht hebt aan de dagen uwer jonkheid en Mij tot beroering geweest zijt met dit alles, zie, zo zal Ik ook uw weg op uw
hoofd geven, spreekt de Heere HEERE; en gij zult die schandelijke daad niet doen boven al uw gruwelen. |