Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De ziel die zondigt, die zal sterven |
1 VERDER geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende: |
2 Wat is ulieden, dat gij dit spreekwoord gebruikt van het land Israëls, zeggende: De avaders hebben onrijpe druiven gegeten, en de tanden der kinderen zijn stomp geworden? a Jer. 31:29. |
a Jer. 31:29 In die dagen zullen zij niet meer zeggen: De vaders hebben onrijpe druiven gegeten, en der kinderen tanden zijn stomp geworden. |
3 Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere HEERE, zo het ulieden meer gebeuren zal, dit spreekwoord in Israël te gebruiken! |
4 Zie, alle zielen zijn Mijne; gelijk de ziel des vaders, alzo ook de ziel des zoons zijn Mijne; de ziel die zondigt, die zal sterven. |
5 Wanneer nu iemand rechtvaardig is, en doet recht en gerechtigheid; |
6 Niet eet op de bbergen en zijn ogen niet opheft tot de drekgoden van het huis Israëls, noch de huisvrouw zijns cnaasten verontreinigt, noch tot de dafgezonderde vrouw nadert; b Jes. 57:7; 65:7. c Lev. 18:20. d Lev. 18:19. |
b Jes. 57:7 Gij stelt uw leger op een hogen en verheven berg, ook klimt gij derwaarts op om slachtoffer te offeren. Jes. 65:7 Uw ongerechtigheden en uwer vaderen ongerechtigheden tegelijk, zegt de HEERE, die gerookt hebben op de bergen, en Mij smaadheid aangedaan hebben op de heuvelen; daarom zal Ik hun vorig werkloon in hun boezem weder toemeten. c Lev. 18:20 En gij zult niet liggen bij uws naasten huisvrouw ter bezading, om met haar onrein te worden. d Lev. 18:19 Ook zult gij tot de vrouw in de afzondering van haar onreinheid niet naderen, om haar schaamte te ontdekken. |
7 En niemand everdrukt, den schuldenaar zijn fpand wedergeeft, geen roof rooft, den hongerige zijn brood ggeeft, en den naakte met kleding bedekt; e Ex. 22:21. Lev. 19:13; 25:14. f Ex. 22:26. Deut. 24:12. g Deut. 15:7. Jes. 58:7. Matth. 25:35. |
e Ex. 22:21 Gij zult ook den vreemdeling geen overlast doen, noch hem onderdrukken; want gij zijt vreemdelingen geweest in Egypteland. Lev. 19:13 Gij zult uw naaste niet bedrieglijk verdrukken, noch beroven; des dagloners arbeidsloon zal bij u niet vernachten tot aan den morgen. Lev. 25:14 Daarom, wanneer gij aan uw naaste wat veilbaars verkopen of uit de hand uws naasten kopen zult, dat niemand de een den ander verdrukke. f Ex. 22:26 Indien gij enigszins uws naasten kleed te pand neemt, zo zult gij het hem wedergeven, eer de zon ondergaat; Deut. 24:12 Doch indien hij een arm man is, zo zult gij met zijn pand niet nederliggen. g Deut. 15:7 Wanneer er onder u een arme zal zijn, een uit uw broederen, in een uwer poorten, in uw land dat de HEERE uw God u geven zal, zo zult gij uw hart niet verstijven, noch uw hand toesluiten voor uw broeder die arm is; Jes. 58:7 Is het niet dat gij den hongerige uw brood mededeelt en de arme verdrevenen in huis brengt? Als gij een naakte ziet, dat gij hem dekt en dat gij u voor uw vlees niet verbergt? Matth. 25:35 Want Ik ben hongerig geweest en gij hebt Mij te eten gegeven; Ik ben dorstig geweest en gij hebt Mij te drinken gegeven; Ik was een vreemdeling en gij hebt Mij geherbergd. |
8 Niet geeft op hwoeker, noch overwinst neemt, zijn hand van onrecht afkeert, waarachtig recht tussen den een en den ander oefent; h Ex. 22:25. Lev. 25:35, 36. |
h Ex. 22:25 Indien gij Mijn volk dat bij u arm is, geld leent, zo zult gij tegen hetzelve niet zijn als een woekeraar; gij zult op hetzelve geen woeker leggen. Lev. 25:35 En als uw broeder zal verarmd zijn en zijn hand bij u wankelen zal, zo zult gij hem vasthouden, zelfs een vreemdeling en bijwoner, opdat hij bij u leve. Lev. 25:36 Gij zult geen woeker noch overwinst van hem nemen, maar gij zult vrezen voor uw God, opdat uw broeder bij u leve. |
9 In Mijn inzettingen wandelt en Mijn rechten onderhoudt, om trouwelijk te handelen: die rechtvaardige zal gewisselijk leven, spreekt de Heere HEERE. |
10 Heeft hij nu een zoon gewonnen die een inbreker is, die bloed vergiet, die zijn broeder doet een van deze dingen; |
11 En die al die dingen niet doet, maar eet ook op de bergen en verontreinigt de huisvrouw zijns naasten; |
12 Verdrukt den ellendige en den nooddruftige, rooft veel roof, geeft het pand niet weder, en heft zijn ogen op tot de drekgoden, doet gruwel; |
13 Geeft op woeker en neemt overwinst: zou die leven? Hij zal niet leven; al die gruwelen heeft hij gedaan; hij zal voorzeker gedood worden, zijn bloed zal op hem zijn. |
14 Zie nu, heeft hij een zoon gewonnen die al de zonden zijns vaders die hij doet, aanziet, en toeziet dat hij dergelijke niet doet; |
15 Niet eet op de bergen, noch zijn ogen opheft tot de drekgoden van het huis Israëls, de huisvrouw zijns naasten niet verontreinigt; |
16 En niemand verdrukt, het pand niet behoudt en geen roof rooft, zijn brood den hongerige geeft, en den naakte met kleding bedekt; |
17 Zijn hand van den ellendige afhoudt, geen woeker noch overwinst neemt, Mijn rechten doet en in Mijn inzettingen wandelt: die zal niet sterven om de ongerechtigheid zijns vaders, hij zal gewisselijk leven. |
18 Zijn vader, dewijl hij met onderdrukking onderdrukt heeft, des broeders goed geroofd heeft, en gedaan heeft wat niet goed was in het midden zijner volken: ziedaar, hij zal sterven in zijn ongerechtigheid. |
19 Maar gijlieden zegt: iWaarom? Draagt de zoon niet de ongerechtigheid des vaders? Immers zal de zoon die recht en gerechtigheid gedaan heeft, en al Mijn inzettingen onderhouden en die gedaan heeft, gewisselijk leven. i Deut. 24:16. 2 Kon. 14:6. 2 Kron. 25:4. |
i Deut. 24:16 De vaders zullen niet gedood worden voor de kinderen en de kinderen zullen niet gedood worden voor de vaders; eenieder zal om zijn zonde gedood worden. 2 Kon. 14:6 Doch de kinderen der doodslagers doodde hij niet; gelijk geschreven is in het wetboek van Mozes, waar de HEERE geboden heeft, zeggende: De vaders zullen voor de kinderen niet gedood worden en de kinderen zullen voor de vaders niet gedood worden, maar eenieder zal om zijn zonde gedood worden. 2 Kron. 25:4 Doch hun kinderen doodde hij niet, maar hij deed gelijk in de wet, in het boek van Mozes geschreven is, waar de HEERE geboden heeft, zeggende: De vaders zullen niet sterven om de kinderen en de kinderen zullen niet sterven om de vaders, maar eenieder zal om zijn zonde sterven. |
20 De ziel die zondigt, die zal sterven; de zoon zal niet dragen de ongerechtigheid des vaders, en de vader zal niet dragen de ongerechtigheid des zoons; de gerechtigheid des rechtvaardigen zal op hem zijn, en de goddeloosheid des goddelozen zal op hem zijn. |
21 Maar wanneer de goddeloze zich bekeert van al zijn zonden die hij gedaan heeft, en al Mijn inzettingen onderhoudt en doet recht en gerechtigheid, hij zal gewisselijk leven, hij zal niet sterven. |
22 Al zijn overtredingen die hij gedaan heeft, zullen hem niet gedacht worden; in zijn gerechtigheid die hij gedaan heeft, zal hij leven. |
23 kZou Ik enigszins lust hebben aan den dood des goddelozen? spreekt de Heere HEERE; is het niet, als hij zich bekeert van zijn wegen, dat hij leve? k Ez. 33:11. |
k Ez. 33:11 Zeg tot hen: Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere HEERE, zo Ik lust heb in den dood des goddelozen! Maar daarin heb Ik lust, dat de goddeloze zich bekere van zijn weg en leve. Bekeert u, bekeert u van uw boze wegen, want waarom zoudt gij sterven, o huis Israëls? |
24 Maar als de rechtvaardige zich afkeert van zijn gerechtigheid, en onrecht doet, doende naar al de gruwelen die de goddeloze doet, zou die leven? Al zijn gerechtigheden die hij gedaan heeft, zullen niet gedacht worden; in zijn overtreding waardoor hij overtreden heeft, en in zijn zonde die hij gezondigd heeft, in die zal hij sterven. |
25 Nog zegt gijlieden: lDe weg des Heeren is niet recht. Hoort nu, o huis Israëls, is Mijn weg niet recht? Zijn niet uw wegen onrecht? l Ez. 33:17, 20. |
l Ez. 33:17 Nog zeggen de kinderen uws volks: De weg des Heeren is niet recht; daar toch hun eigen weg niet recht is. Ez. 33:20 Nog zegt gij: De weg des Heeren is niet recht. Ik zal ulieden richten, eenieder naar zijn wegen, o huis Israëls. |
26 Als de rechtvaardige zich afkeert van zijn gerechtigheid, en onrecht doet, en sterft in dezelve, hij zal in zijn onrecht dat hij gedaan heeft, sterven. |
27 Maar als de goddeloze zich bekeert van zijn goddeloosheid die hij gedaan heeft, en doet recht en gerechtigheid, die zal zijn ziel in het leven behouden; |
28 Dewijl hij toeziet en zich bekeert van al zijn overtredingen die hij gedaan heeft, hij zal gewisselijk leven, hij zal niet sterven. |
29 Evenwel zegt het huis Israëls: De weg des Heeren is niet recht. Zouden Mijn wegen, o huis Israëls, niet recht zijn? Zijn niet uw wegen onrecht? |
30 Daarom zal Ik u richten, o huis Israëls, eenieder naar zijn wegen, spreekt de Heere HEERE; mkeert weder en bekeert u van al uw overtredingen, zo zal de ongerechtigheid u niet tot een aanstoot worden. m Matth. 3:2. |
m Matth. 3:2 En zeggende: Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen. |
31 Werpt van u weg al uw overtredingen waardoor gij overtreden hebt, en maakt u een nnieuw hart en een nieuwen geest; want waarom zoudt gij sterven, o huis Israëls? n Jer. 32:39. Ez. 11:19; 36:26. |
n Jer. 32:39 En Ik zal hun enerlei hart en enerlei weg geven, om Mij te vrezen al de dagen, hun ten goede, mitsgaders hun kinderen na hen. Ez. 11:19 En Ik zal hun enerlei hart geven, en zal een nieuwen geest in het binnenste van u geven, en Ik zal het stenen hart uit hun vlees wegnemen, en zal hun een vlezen hart geven, Ez. 36:26 En Ik zal u een nieuw hart geven, en zal een nieuwen geest geven in het binnenste van u; en Ik zal het stenen hart uit uw vlees wegnemen, en zal u een vlezen hart geven. |
32 Want oIk heb geen lust aan den dood des stervenden, spreekt de Heere HEERE; daarom, bekeert u en leeft. o Ez. 33:11. |
o Ez. 33:11 Zeg tot hen: Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere HEERE, zo Ik lust heb in den dood des goddelozen! Maar daarin heb Ik lust, dat de goddeloze zich bekere van zijn weg en leve. Bekeert u, bekeert u van uw boze wegen, want waarom zoudt gij sterven, o huis Israëls? |