Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
1 OCH,
adat mijn hoofd water ware en mijn oog een springader van tranen! Zo zou ik dag en nacht bewenen de verslagenen der dochter mijns volks. a Jes. 22:4. Jer. 4:19. |
a Jes. 22:4 Daarom zeg ik: Wendt het gezicht van mij af, laat mij bitterlijk wenen; dringt niet aan om mij te troosten over de verstoring der dochter mijns volks. Jer. 4:19 O mijn ingewand, mijn ingewand! Ik heb barenswee, o wanden mijns harten! Mijn hart maakt getier in mij, ik kan niet zwijgen; want gij, mijn ziel, hoort het geluid der bazuin en het krijgsgeschrei. |
2 Och, dat ik in de woestijn een herberg der wandelaars had! Zo zou ik mijn volk verlaten en van hen trekken; want zij zijn allen boverspelers, een trouweloze hoop. b Jer. 5:7, 8. |
b Jer. 5:7 Hoe zou Ik over zulks u vergeven? Uw kinderen verlaten Mij, en zweren bij hen die geen God zijn; als Ik hen verzadigd heb, zo bedrijven zij overspel en verzamelen bij hopen in het hoerenhuis. Jer. 5:8 Als welgevoederde hengsten zijn zij vroeg op; zij hunkeren een iegelijk naar zijns naasten huisvrouw. |
3 En zij spannen hun tong als hun boog tot
cleugen; zij worden geweldig in het land, doch niet tot waarheid; want zij gaan voort van dboosheid tot boosheid, maar Mij kennen zij niet, spreekt de HEERE. c Jes. 59:4, 13, 15. d Jer. 6:7. |
c Jes. 59:4 Er is niemand die voor de gerechtigheid roept, en niemand die voor de waarheid in het gericht zich begeeft; zij vertrouwen op ijdelheid en spreken leugen; met moeite zijn zij zwanger en zij baren ongerechtigheid. Jes. 59:13 Het overtreden en het liegen tegen den HEERE, en het achterwaarts wijken van onzen God; het spreken van onderdrukking en afval, het ontvangen en het dichten van valse woorden uit het hart. Jes. 59:15 Ja, de waarheid ontbreekt er, en wie van het boze wijkt, stelt zich tot een roof; en de HEERE zag het, en het was kwaad in Zijn ogen, dat er geen recht was. d Jer. 6:7 Gelijk een bornput zijn water opgeeft, alzo geeft zij haar boosheid op; geweld en verstoring wordt in haar gehoord, weedom en plaging is steeds voor Mijn aangezicht. |
4 Wacht u een iegelijk van zijn vriend, en vertrouwt niet op enigen broeder; want elke broeder doet niets dan bedriegen, en elke vriend ewandelt in achterklap. e Jer. 6:28. |
e Jer. 6:28 Zij zijn allen de afvalligsten der afvalligen, wandelende in
achterklap; zij zijn koper en ijzer, zij zijn altemaal verdervers. |
5 En zij handelen bedrieglijk eenieder met zijn vriend, en spreken de waarheid niet; zij leren hun tong leugen spreken, zij maken zich moede met verkeerdelijk te handelen. |
6 Uw woning is in het midden van bedrog; door bedrog weigeren zij Mij te kennen, spreekt de HEERE. |
De bedreiging des HEEREN |
7 Daarom zegt de HEERE der heirscharen alzo: Zie, Ik zal hen smelten en zal hen beproeven; want hoe zou Ik anders doen ten aanzien der dochter Mijns volks? |
8 Hun ftong is een moordpijl, zij spreekt bedrog; eenieder spreekt met zijn naaste van vrede met zijn gmond, maar in zijn binnenste legt hij zijn lagen. f Ps. 120:4. Spr. 30:14. g Ps. 12:3; 28:3. |
f Ps. 120:4 Scherpe pijlen eens machtigen, mitsgaders gloeiende jeneverkolen. Spr. 30:14 Een geslacht welks tanden zwaarden en welks baktanden messen zijn, om de ellendigen van de aarde en de nooddruftigen van onder de mensen te verteren. g Ps. 12:3 Zij spreken valsheid, eenieder met zijn naaste, met vleiende lippen; zij spreken met een dubbel hart. Ps. 28:3 Trek mij niet weg met de goddelozen en met de werkers der ongerechtigheid, die van vrede spreken met hun naasten, maar kwaad is in hun hart. |
9 hZou Ik hen om deze dingen niet bezoeken? spreekt de HEERE; zou Mijn ziel zich niet wreken aan zulk een volk als dit is? h Jer. 5:9, 29. |
h Jer. 5:9 Zou Ik over die dingen geen bezoeking doen? spreekt de HEERE. Of zou Mijn ziel zich niet wreken aan zulk een volk als dit is? Jer. 5:29 Zou Ik over die dingen geen bezoeking doen? spreekt de HEERE; zou Mijn ziel zich niet wreken aan zulk een volk als dit is? |
10 Ik zal een geween en een weeklage opheffen over de bergen, en een klaaglied over de herdershutten der woestijn; want zij zijn afgebrand, dat er niemand doorgaat, en men hoort er geen stem van vee; van de vogelen des hemels af tot de beesten toe zijn zij weggezworven, doorgegaan. |
11 En Ik zal Jeruzalem stellen tot steenhopen, tot een woning der idraken; en de steden van Juda zal Ik stellen tot een verwoesting, zonder inwoner. i Jer. 10:22. |
i Jer. 10:22 Zie, er komt een stem des geruchts en een groot beven uit het land van het noorden; dat men de steden van Juda zal stellen tot een verwoesting, een woning der draken. |
12 Wie is de wijze man die dit versta? En tot wien heeft de mond des HEEREN gesproken, dat hij het verkondige, waarom het land vergaan en afgebrand zij als een woestijn, dat er niemand doorgaat? |
13 En de HEERE zeide: Omdat zij Mijn wet, die Ik voor hun aangezicht gegeven had, verlaten hebben, en naar Mijn stem niet gehoord, noch daarnaar gewandeld hebben; |
14 Maar hebben gewandeld naar het goeddunken huns harten, en naar de Baäls, hetwelk hun vaders hun geleerd hadden; |
15 Daarom zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls, alzo: Zie, Ik zal dit volk spijzen met kalsem, en Ik zal hen drenken met lgalwater, k Jer. 23:15. l Jer. 8:14. |
k Jer. 23:15 Daarom zegt de HEERE der heirscharen van deze profeten alzo: Zie, Ik zal hen met alsem spijzigen en met galwater drenken; want van Jeruzalems profeten is de huichelarij uitgegaan in het ganse land. l Jer. 8:14 Waarom blijven wij zitten? Verzamelt u, en laat ons ingaan in de vaste steden en aldaar stilzwijgen. Immers heeft ons de HEERE onze God doen stilzwijgen, en ons met galwater gedrenkt, omdat wij tegen den HEERE gezondigd hebben. |
16 En Ik zal hen mverstrooien onder de heidenen die zij niet gekend hebben, zij noch hun vaders; en Ik zal het zwaard achter hen zenden, totdat Ik hen verteerd zal hebben. m Lev. 26:33. |
m Lev. 26:33 Daartoe zal Ik u onder de heidenen verstrooien en een zwaard achter u uittrekken, en uw land zal woest en uw steden zullen een woestijn zijn. |
17 Zo zegt de HEERE der heirscharen: Merkt daarop en roept klaagvrouwen, dat zij komen; en zendt heen naar de wijze vrouwen, dat zij komen, |
18 En haasten, en een weeklage over ons opheffen; dat onze ogen van tranen nederdalen en onze oogleden van water vlieten. |
19 Want er is een stem van weeklage gehoord uit Sion: Hoe zijn wij verstoord! Wij zijn zeer beschaamd, omdat wij het land hebben verlaten, omdat zij onze woningen hebben omgeworpen. |
20 Hoort dan des HEEREN woord, gij vrouwen, en uw oor ontvange het woord Zijns monds; en leert uw dochters weeklagen en elkeen haar metgezellin klaagliederen. |
21 Want de dood is geklommen in onze vensteren, zij is in onze paleizen gekomen, om de kinderkens uit te roeien van de wijken, de jongelingen van de straten. |
22 Spreek: Zo spreekt de HEERE: nJa, een dood lichaam des mensen zal liggen als mest op het open veld, en als een garve achter den maaier, die niemand opzamelt. n Jer. 7:33. |
n Jer. 7:33 En de dode lichamen dezes volks zullen het gevogelte des hemels en het gedierte der aarde tot spijze zijn, en niemand zal ze afschrikken. |
23 Zo zegt de HEERE: oEen wijze beroeme zich niet in zijn wijsheid, en de sterke beroeme zich niet in zijn sterkheid, een rijke beroeme zich niet in zijn rijkdom, o 1 Kor. 1:31. 2 Kor. 10:17. |
o 1 Kor. 1:31 Opdat het zij, gelijk geschreven is: Die roemt, roeme in den Heere. 2 Kor. 10:17 Doch wie roemt, die roeme in den Heere. |
24 Maar die zich beroemt, beroeme zich hierin, dat hij verstaat en Mij kent, dat Ik de HEERE ben, doende weldadigheid, recht en gerechtigheid op de aarde; want in die dingen heb Ik lust, spreekt de HEERE. |
25 Zie, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat Ik bezoeking zal doen over allen besnedene, met degenen die de voorhuid hebben; |
26 Over Egypte en over Juda en over Edom en over de kinderen Ammons en over Moab, en over allen die aan de hoeken afgekort zijn, die in de woestijn wonen; want al de heidenen hebben de voorhuid, maar het ganse huis Israëls heeft pde voorhuid des harten. p Lev. 26:41. Rom. 2:28, 29. |
p Lev. 26:41 Dat Ik ook met hen in tegenheid gewandeld en hen in het land hunner vijanden gebracht zal hebben. Zo dan hun onbesneden hart gebogen wordt en zij dan aan de straf hunner ongerechtigheid een welgevallen hebben, Rom. 2:28 Want die is niet een Jood, die het in het openbaar is, noch die is de besnijdenis, die het in het openbaar in het vlees is; Rom. 2:29 Maar die is een Jood, die het in het verborgene is; en de besnijdenis des harten, in den geest, niet in de letter, is de besnijdenis; wiens lof niet is uit de mensen, maar uit God. |