Statenvertaling.nl

sample header image

Jeremia 46 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Jeremia 46

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

Titel der volgende profetieën, vs. 1. Profetie van de nederlaag van den koning van Egypte, Farao Necho, 2. En wijders van de gehele verwoesting van Egypte door Nebukadrezar, met een bijgevoegde belofte, 13. Gods volk wordt getroost in hun kastijdingen, 27.
 
Profetie tegen Egypte
1 HET woord des HEEREN dat tot den profeet Jeremía geschied is tegen de heidenen.
2 1Tegen Egypte; tegen het heir van Farao Necho, koning van Egypte, 2dat aan de rivier 3Frath, 4bij Kárchemis was, dat Nebukadrézar, de koning van Babel, 5sloeg in het vierde jaar van Jójakim, den zoon van Josía, den koning van Juda.
1 Of: Van Egypte of de Egyptenaars.
2 Of: die, te weten Farao Necho.
3 Eufraat. Zie Gen. 2 op vers 14. Alzo in het volgende. verwijsteksten
4 Of: te Karchemis; verstaande zulks van den koning Farao Necho zelven, hebbende zijn leger daaromtrent; alzo het onzeker is, of hij ten tijde van Josia, dien hij overwon, deze stad (die Sanherib den Syriërs afgenomen had) na de victorie heeft ingenomen, dan of hij nu wederom met zijn leger daarvoor is geweest om die te winnen, óf van dien tijd af de belegering gecontinueerd heeft. Zie 2 Kon. 23 op vers 29. 2 Kron. 35:20. Insgelijks Jes. 10:9. verwijsteksten
5 Bij het leven van zijn vader Nabopolassar, nadat Jeremia zulks alles tevoren geprofeteerd had, als volgt; na welke nederlaag de koning van Egypte te huis bleef, hoewel hij ten tijde van Zedekia nog een tocht voornam, maar tevergeefs. Zie 2 Kon. 24:7. Jer. 37:5, 11. verwijsteksten
 
3 Rust het schild en de rondas toe, en 6nadert tot den strijd.
6 Om slag te leveren. Aldus spreekt de profeet de Egyptische krijgslieden aan, bespottenderwijze; alsof hij zeide: Bereidt u vrij op het best dat gij kunt, het zal maar tevergeefs zijn, gij zult evenwel geslagen worden. Vgl. Jer. 51:11. verwijsteksten
 
4 7Spant de paarden aan en klimt op, gij ruiters, en stelt u met helmen; avaagt de spiesen, trekt de pantsiers aan.
7 Te weten aan de wagens, van dewelke de wagenruiters te dien tijde plachten te vechten. Zie 2 Sam. 10 op vers 18. Hebr. Bindt. Vgl. Gen. 46:29. Ex. 14:6. 1 Kon. 18:44, enz., alwaar hetzelfde Hebreeuwse woord gebruikt wordt. Anders: Zadelt de paarden. verwijsteksten
a Jer. 51:11. verwijsteksten
 
5 Waarom 8zie ik dat zij versaagd en achterwaarts gedreven zijn? Zelfs hun helden zijn verslagen en 9nemen de vlucht en zien niet om; er is schrik van rondom, spreekt de HEERE.
8 In het profetisch gezicht dat hem God dienaangaande vertoonde.
9 Hebr. vluchten de vlucht.
 
6 De 10snelle ontvliede niet en de held ontkome niet; tegen het noorden, aan den 11oever der rivier Frath, zijn zij gestruikeld en gevallen.
10 Hebr. lichte, te weten op de voeten; als 2 Sam. 2:18; dat is, snel in het lopen. God wil zeggen, dat hen noch snelheid noch sterkte zal helpen. Anders: De snelle zal niet ontvlieden en de held zal niet ontkomen. verwijsteksten
11 Hebr. aan de hand of zijde. Zie Jer. 41:9. verwijsteksten
 
7 Wie is deze, die optrekt als een 12stroom, wiens wateren zich bewegen als de rivieren?
12 Deze gelijkenissen zien op de ligging van Egypteland, dat vele rivieren of waterstromen had. Versta hierdoor de menigte zijner krijgslieden, met dewelke Farao zeer prachtig aankwam.
 
8 13Egypte trekt op als een stroom en zijn wateren bewegen zich als de rivieren; en hij zegt: Ik zal optrekken, ik zal de aarde 14bedekken, ik zal de 15stad en die daarin wonen, verderven.
13 Dat is, de Egyptenaars.
14 Met de menigte van mijn krijgsvolk, als met een wolk.
15 Indien men dit duidt op Karchemis, waarvan vers 2, zo heeft hij deze stad nog niet in zijn macht gehad, maar nu gemeend te vermeesteren. Anderen verstaan door de stad in het gemeen steden en inwoners; alzo Jer. 47:2. verwijsteksten
 
9 Trekt op, gij paarden, en 16raast, gij wagens; en laat de helden uittrekken: de 17Moren en de Puteeërs, die het schild 18handelen, en de Lydiërs, die den bboog handelen en 19spannen.
16 Alsof gij dol en onzinnig waart.
17 Hebr. Cusch. Zie hiervan en van de Puteeërs en Lydiërs Gen. 10 op vss. 6, 13. Dezen waren gehuurd door den koning van Egypte. Zie vss. 16, 17, 21. verwijsteksten
18 Dat is, voeren, daarmede omgaan.
b Jes. 66:19. verwijsteksten
19 Hebr. eigenlijk: treden. Zie Ps. 7:13. verwijsteksten
 
10 Maar deze dag is des Heeren, des HEEREN der 20heirscharen, een dag der wrake, dat Hij Zich wreke van Zijn wederpartijders, en het zwaard zal vreten en verzadigd en dronken worden van hun bloed; want de Heere HEERE der heirscharen heeft een 21slachtoffer in het land van het 22noorden, aan de rivier Frath.
20 Zie 1 Kon. 18 op vers 15. verwijsteksten
21 Of: slachtmaal, dat is, Hij zal Zijn vijanden laten slachten, en dit Zijn rechtvaardig oordeel zal voor Hem zo aangenaam zijn als een slachtoffer, want Zijn Naam zal daardoor verheerlijkt worden. Vgl. Jes. 34:6. Ez. 39:17, enz., met de aantt. verwijsteksten
22 Want Karchemis was gelegen tegen het noorden, van Egypte af.
 
11 Ga henen op naar c23Gilead, en 24haal 25balsem, gij 26jonkvrouw, dochter van Egypte; tevergeefs vermenigvuldigt gij de medicijnen, er is geen 27heling voor u.
c Jer. 8:22. verwijsteksten
23 Zie Gen. 37:25 met de aant. verwijsteksten
24 Hebr. neem. Zie Jer. 37 op vers 17. verwijsteksten
25 Om de geslagen wonden te genezen. Vgl. Jer. 8:22; 51:8. verwijsteksten
26 Dat is, gij volk of inwoners van Egypte, die met uw menigte, macht, weelde en onoverwinnelijkheid praalt, alsof u niemand zou kunnen overweldigen of schofferen; gelijk een jongedochter praalt met haar schoonheid en maagdelijken staat. Vgl. 2 Kon. 19 op vers 21. verwijsteksten
27 Of: pleister. Hebr. opgang, rijzing, opkomen, enz. (zie Jer. 30 op vss. 13, 17), zodat al uw medicineren niet helpen zal. verwijsteksten
 
12 De volken hebben uw schande gehoord, en het land is vol van uw gekrijt; want zij hebben zich gestoten, held 28tegen held, zij zijn beiden tezamen gevallen.
28 Of: heeft gestruikeld over den ander. Hebr. held tegen held hebben zich gestoten, of: held bij of over held zijn gestruikeld.
 
Nebukadrézars inval in Egypte
13 29Het woord dat de HEERE tot den profeet Jeremía sprak, van de aankomst van Nebukadrézar, den koning van Babel, om Egypteland te 30slaan.
29 Dit is nu een profetie van Nebukadrezars optocht naar Egypte. Vgl. Jes. 19:1, enz. Ezechiël 29; 30; 32. verwijsteksten
30 Dat is, het land te overweldigen en de inwoners te verslaan. Vgl. Jer. 43:11; 47:1, enz. verwijsteksten
 
14 Verkondigt in Egypte en doet het horen te 31Migdol, doet het ook horen te Nof en te Tachpanhes; zegt: 32Stel er u naar en maak u gereed, want het zwaard heeft 33verteerd wat rondom u is.
31 Zie van deze plaatsen Jer. 44 op vers 1. verwijsteksten
32 Tot tegenweer, als vers 4. verwijsteksten
33 Dat is, zal het zekerlijk doen; of: gelijk het zwaard der Babyloniërs verslonden heeft wat rondom u is, alzo zal het nu uw beurt zijn.
 
15 Waarom 34zijn uw sterken weggeveegd? Zij 35stonden niet, omdat hen de HEERE 36voortdreef.
34 Hebr. staat het woord sterken (in het meervoud) weggeveegd (in het enkelvoud), dat is, elkeen van uw sterke krijgslieden; alzo in het volgende.
35 Dat is, zij konden en durfden niet blijven staan tegen de Babyloniërs.
36 Of: aanstiet, nederstiet.
 
16 Hij 37maakte der struikelenden velen; ja, 38de een viel op den ander, zodat zij 39zeiden: Staat op en laat ons wederkeren tot ons volk en tot het land onzer 40geboorte, 41vanwege het 42verdrukkende zwaard.
37 Hebr. Hij vermenigvuldigde den struikelende.
38 Hebr. de man op of met zijn naaste.
39 Die Farao uit andere landen waren te hulp gekomen, zeiden alzo tot elkander. Vgl. Jes. 13:14. verwijsteksten
40 Dat is, ons vaderland.
41 Of eenvoudiglijk: voor, van. Hebr. van het aangezicht.
42 Anders: vanwege het zwaard des verdrukkenden lands. Zie Jer. 25 op vers 38. verwijsteksten
 
17 Daar riepen zij: Farao, de koning van Egypte, is maar een 43gedruis; hij heeft den 44gezetten tijd laten voorbijgaan.
43 Dat is, een pocher en snorker, die een groot boeha en gewoel maakt, maar het heeft met hem inderdaad niets te beduiden; hij heeft zijn tijd zorgelooslijk verzuimd, hij is te laat op; dat moeten wij nu mede ontgelden. Anders: is verwoest of geruïneerd. Hebr. een groot gedruis, of: een verwoesting die met groot gedruis of gekraak geschiedt.
44 Of: bekwamen tijd, om te krijgen, of dit onheil volgens de gedane waarschuwing voor te komen.
 
18 Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Koning, Wiens Naam is HEERE der heirscharen, hij zal voorzeker, 45als Thabor onder de bergen en als Karmel bij de zee, aankomen.
45 Dat is, gelijk de berg Thabor boven andere bergen, en de berg Karmel in zee uitsteekt, alzo zal Nebukadrezar al zijn vijanden te boven gaan, en hen onder zich brengen. Anderen nemen het als een afgebroken rede van eedzwering in dezen zin: Zo zeker als die bergen vast en wel geworteld zijn, zal ook dit Mijn werk volbracht worden. Van Thabor zie Richt. 4 op vers 6; van Karmel 1 Kon. 18 op vers 19. verwijsteksten
 
19 Maak voor 46u gereedschap der gevankelijke wegvoering, gij 47inwoneres, gij dochter van Egypte; want 48Nof zal ter verwoesting worden en zal 49verbrand worden, dat er niemand in wone.
46 Dat is, pak en zak (als men zegt) en maak uw bagage gereed, die gij vandoen moogt hebben, als gij gaan zult in gevangenis. Vgl. Ez. 12:4, enz. verwijsteksten
47 Die zo zeker en vast meent te wonen. Vgl. Jes. 47:8. Jer. 48:18. verwijsteksten
48 Als vers 14. verwijsteksten
49 Anders: zal verwoest of desolaat worden.
 
20 Egypte is een zeer schone 50vaars; de 51slachter 52komt, hij komt van het noorden.
50 Dat is, gelijk een jong koekalf, een jonge vaars, vet, dartel en weelderig.
51 Of: kerver, houwer. Hebr. de kerving, snijding, versnijding, dat is, de kerver (dien wij noemen slachter) of houwer. Zie Job 33:6; 35 op vers 13. verwijsteksten
52 Of: de slachter van het noorden, die komt, die komt, dat is, zal gewisselijk en haast komen.
 
21 Zelfs haar 53gehuurden in haar midden zijn als 54gemeste kalveren; maar die 55hebben zich ook gewend, zij zijn tezamen gevlucht, zij hebben niet gestaan; want de dag huns 56verderfs is over hen gekomen, de tijd hunner 57bezoeking.
53 Die soldaten, die Egypte (die jonge vaars, die weelderige dochter) om geld of soldij gehuurd en aangenomen heeft, die onder haar krijgsvolk zijn.
54 Hebr. kalveren der mesting.
55 Dat is, zullen zich omwenden, en zo in het volgende.
56 Of: ondergangs, dodelijken ongevals.
57 Dat is, straf. Zie Gen. 21 op vers 1. verwijsteksten
 
22 58Haar stem zal gaan als van een slang; want 59zij zullen met krijgsmacht daarheen trekken, en tot haar met bijlen komen, gelijk houthouwers.
58 Dat is, Egypte zal niet meer zo blazen en snorken als tevoren, maar wel klein piepen en ootmoedig spreken, als de Babyloniërs haar zullen overkomen. Vgl. Jes. 29:4. verwijsteksten
59 De Babyloniërs.
 
23 Zij hebben haar 60woud afgehouwen, spreekt de HEERE, hoewel het niet is te 61onderzoeken; want zij zijn meerder dan de sprinkhanen, zodat men hen 62niet tellen kan.
60 Dat is, de steden en dorpen, insgelijks het volk of de krijgslieden van Egypte, die vanwege de dichte menigte der mensen bij een woud vol bomen worden vergeleken. Vgl. Jes. 10:18, 19. verwijsteksten
61 Te weten het getal der bomen, dat is, der mensen.
62 Hebr. zij hebben geen getal; alzo Richt. 6 op vers 5. verwijsteksten
 
24 De dochter van Egypte is beschaamd; zij is gegeven in de hand des volks van het 63noorden.
63 Dat is, der Babyloniërs.
 
25 De HEERE der heirscharen, de God Israëls, zegt: Zie, Ik zal bezoeking doen over de 64menigte van No, en over Farao en over Egypte, en over haar goden en over haar 65koningen, ja, over Farao en over degenen die op hem vertrouwen.
64 Of: gemeen volk. Het Hebreeuwse woord amon wordt ook alzo in dit boek genomen, Jer. 52:15, voor hamon, dat is, menigte, hoop volks of schare, die door gewoel en menigte gedruis maakt; vgl. Ez. 30:15; gelijk dan de stad No, dat is, naar het gemeen gevoelen, Alexandrië, een zeer vermaarde volkrijke zee- en koopstad in Egypte was. Anders betekent amon een voeder, voedsterheer of voedsterling, die iemand voedt en opkweekt, of van iemand gevoed wordt; waarom sommigen hier overzetten: de voedsterheer, of: de voedsterlingen, dat is, die zich in het leven houden van No, gelijk zulks ook met waarheid van grote koopsteden gezegd mag worden, dat vele mensen daarvan leven. Vgl. Nah. 3:8. verwijsteksten
65 Dat is, niet alleen dezen koning, maar ook zijn navolgers, of de vorsten en regenten van Egypte, die op hun koning vertrouwden, en mede als kleine koningen in zo een machtig koninkrijk waren. Vgl. Jer. 19 op vers 3, en wijders Gen. 14 op vers 1. Deut. 33 op vers 5. Insgelijks Joz. 12:9, enz. verwijsteksten
 
26 En Ik zal hen geven in de hand dergenen die hunlieder 66ziel zoeken, en in de hand van Nebukadrézar, den koning van Babel, en in de hand zijner knechten. Maar daarna zal 67zij 68bewoond worden als in de dagen vanouds, spreekt de HEERE.
66 Dat is, die naar hun leven staan. Als boven dikwijls.
67 Namelijk de dochter van Egypte, dat is, Egypteland. Zie vs. 24, en vs. 11 met de aant.
68 Vgl. Ez. 29:11, 13, 14, en zie het tegendeel van Babel, Jer. 50:39. verwijsteksten
 
27 Maar dgij, Mijn knecht Jakob, vrees niet, en ontzet u niet, o Israël; want zie, Ik zal u verlossen uit verre landen, en uw 69zaad uit het land hunner gevangenis; en Jakob zal wederkomen en stil en gerust zijn, en niemand zal hem 70verschrikken.
d Jes. 41:13; 43:5; 44:1. Jer. 30:10. verwijsteksten
69 Dat is, nakomelingen.
70 Of: doen sidderen, beven.
 
28 Gij dan, Mijn knecht Jakob, vrees niet, spreekt de HEERE; want Ik ben met u; want Ik zal een 71voleinding maken met al de heidenen waar Ik u heen gedreven zal hebben, doch met u zal Ik geen voleinding maken, maar u ekastijden met 72mate en u 73niet gans onschuldig houden.
71 Zie Jer. 4 op vers 27. verwijsteksten
e Jer. 10:24; 30:11. verwijsteksten
72 Zie Jer. 10 op vers 24. verwijsteksten
73 Hebr. onschuldig houdende, niet onschuldig houden, als Jer. 30:11. Dat is, niet ten enenmale ongestraft laten. verwijsteksten

Einde Jeremia 46