Statenvertaling.nl

sample header image

Jeremia 35 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Jeremia 35

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

Jeremia vergadert, door Gods bevel, de Rechabieten, en nodigt hen tot wijn drinken, vs. 1, enz. Maar zij weigeren hetzelve, vanwege het verbod van hun vader Jonadab, 6. Met welk voorbeeld God Zijn ongehoorzaam en onboetvaardig volk beschaamt en hun het verderf voorzegt, 12. Maar den Rechabieten belooft Hij Zijn zegen, 18.
 
De gehoorzaamheid der Rechabieten
1 HET woord dat tot Jeremía geschied is van den HEERE, in de dagen van 1Jójakim, den zoon van Josía, den koning van Juda, zeggende:
1 Zie Jer. 1:3; 21:1; 25:1; 26:1; 27:1, 12; 28:1; 32:1. Uit welker vergelijking blijkt, dat in het bijeenbrengen dezer profetieën niet altijd gezien is op de orde des tijds. Vgl. Jer. 45 op vers 1. Ez. 30 op vers 20. verwijsteksten
 
2 Ga heen tot der Rechabieten 2huis, en spreek met hen, en breng hen in des HEEREN huis, in een der 3kamers, en 4geef hun wijn te drinken.
2 Dat is, de familie of het geslacht der Rechabieten, alzo terstond vers 3. Zie van dezen 1 Kron. 2 op vers 55. verwijsteksten
3 Die aan den tempel waren. Zie 1 Kon. 6 op vers 5. verwijsteksten
4 Dat is, presenteer, bied, schenk hun, enz.
 
3 Toen nam ik Jaäzánja, den zoon van Jeremía, den zoon van Habazinja, mitsgaders zijn broederen en al zijn zonen, en het ganse huis der Rechabieten,
4 En bracht hen in des HEEREN huis, in de kamer der zonen van Hanan, den zoon van Jigdália, den 5man Gods; 6welke is bij de kamer der 7oversten, die daar is boven de kamer van Maäséja, den zoon van Sallum, den dorpelbewaarder.
5 Dat is, profeet. Zie Deut. 33 op vers 1. Richt. 13 op vers 6. Deze omstandigheden dienden om aan de zaak te meer aanzien en geloof te maken bij de hardnekkige Joden. verwijsteksten
6 Te weten kamer.
7 Of: prinsen, dat is, regeerders, versta des tempels of des heiligdoms (zie Jes. 43:28); als daar waren de hoofden der priesters en Levieten, en voornamelijk de hogepriester en de naaste aan hem. Zulke Hebreeuwse woorden worden gebruikt van kerkelijke en politieke diensten. Vgl. Jer. 20 op vers 1; 29:26. Insgelijks Gen. 41 op vers 45. Num. 3:32. 1 Kor. 12:28, enz. verwijsteksten
 
5 En ik zette den kinderen van der Rechabieten huis 8koppen vol wijn en bekers 9voor; en ik zeide tot hen: Drinkt wijn.
8 Of: schalen. Het Hebreeuwse woord komt zeer na overeen met een ander, dat een heuvel betekent, en kan derhalve hebben de betekenis van een verheven kop, schaal, of beker, enz. Zie Gen. 44 op vers 2. Het volgende woord betekent ook bekers, of diergelijke drinkvaten, welker onderscheid nu onzeker is. verwijsteksten
9 Hebr. voor het aangezicht der, enz., als Gen. 18:8, enz. verwijsteksten
 
6 Maar zij zeiden: Wij 10zullen geen wijn drinken; want Jónadab, de zoon van Rechab, onze 11vader, heeft ons 12geboden, zeggende: Gijlieden zult geen wijn drinken, gij noch uw kinderen, tot in 13eeuwigheid.
10 Dat is, mogen of moeten geen wijn drinken.
11 Dat is, voorvader. Dewijl velen het daarvoor houden dat hij dezelfde is die 2 Kon. 10:15, 23 vermeld wordt; zijnde geweest een zeer godvruchtig, aanzienlijk en zeer vermogend personage, zodat ook Jehu zich in zijn ijver en nieuwen staat door deszelfs gezelschap en tegenwoordigheid heeft willen sterken. Deze Jonadab, naar sommiger gevoelen, wijselijk overdenkende zijn afkomst, en de verdorvenheid die al te dien tijde in zwang was, misschien ook door een profetischen geest voorziende de toekomstige straffen en verwoestingen, heeft zijn nakomelingen door deze particuliere of bijzondere bevelen willen inscherpen dat zij, tevreden zijnde met deze genade dat zij tot de gemeenschap Gods en Zijner kerk waren aangenomen, voor de rest zich zo ingetogen, nederig en eenvoudig zouden gedragen, dat zij (als vreemdelingen in Israël, afkomstig van Jethro, Mozes’ schoonvader) den Israëlieten niet onaangenaam of aanstotelijk zouden kunnen worden, gelijk vreemdelingen het dan somtijds haast (als men zegt) plegen te bederven; insgelijks dat zij ook niet door gierigheid of wellust en weelde met anderen verdorven en gestraft zouden kunnen worden, of door bezit van huizen en erfenissen vervallen in vertrouwen op tijdelijk goed, en belet worden ten tijde van ballingschap, beroving van goederen, enz. Wat God wijders met dit voorbeeld der Rechabieten heeft voorgehad, blijkt uit dezen gansen handel, dien Jeremia door Zijn last met hen gehad heeft. verwijsteksten
12 Of: heeft het ons verboden. Zie Lev. 4 op vers 2. verwijsteksten
13 Dat is, nimmermeer. Vgl. 1 Kor. 8:13. verwijsteksten
 
7 Ook zult gijlieden geen huis bouwen, noch zaad zaaien, noch wijngaard planten noch 14hebben; maar gij zult in tenten wonen al 15uw dagen; opdat gij 16vele dagen leeft 17in het land alwaar gij als vreemdelingen verkeert.
14 Dat is, bezitten.
15 Dat is, de dagen uws levens. Alzo in het volgende vers.
16 Dat is, langen tijd.
17 Hebr. op het aangezicht des lands.
 
8 Zo hebben wij der stem van Jónadab, den zoon van Rechab, onzen vader, gehoorzaamd in alles wat hij ons geboden heeft; zodat wij geen wijn drinken al onze dagen, wij, onze vrouwen, onze zonen en onze dochters;
9 En dat wij geen huizen bouwen tot 18onze woning; ook hebben wij geen wijngaard, noch veld, noch zaad;
18 Of: tot ons verblijf.
 
10 En wij hebben in tenten gewoond; alzo hebben wij gehoord en gedaan naar alles wat ons onze vader Jónadab geboden heeft.
11 19Maar het is geschied als Nebukadrézar, de koning van Babel, naar dit land optoog, dat wij 20zeiden: Komt en laat ons naar Jeruzalem trekken 21vanwege het heir der Chaldeeën, en vanwege het heir der 22Syriërs; alzo zijn wij te Jeruzalem gebleven.
19 Hier geven zij reden waarom zij in deze ene zaak (namelijk dat zij nu niet in hutten woonden, maar zich binnen Jeruzalem hadden begeven) het bevel van hun voorvader voor dezen tijd niet zijn nagekomen; tonende daarmede dat het een menselijke ordinantie was, die zij in den nood en naar gelegenheid der zaken, zonder tegen hun plicht te doen, wel mochten verlaten, om Gods wet niet te overtreden, zoals ook Jonadabs intentie en Gode aangenaam was.
20 Te weten tot elkander.
21 Hebr. van of voor het aangezicht, dat is, om hun te ontgaan, uit vrees voor hun overlast en tirannie.
22 Hebr. Aram. Zie Gen. 10 op vers 22. verwijsteksten
 
12 Toen geschiedde des HEEREN woord tot Jeremía, zeggende:
13 Zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: Ga heen en zeg tot de 23mannen van Juda en tot de inwoners van Jeruzalem: Zult gijlieden geen tucht 24aannemen, dat gij hoort naar Mijn woorden? spreekt de HEERE.
23 Hebr. man. Zie Jer. 4 op vers 3. verwijsteksten
24 Als Jer. 32:33. verwijsteksten
 
14 De woorden van Jónadab, den zoon van Rechab, die hij zijn kinderen geboden heeft, dat zij geen wijn zouden drinken, 25zijn bevestigd; want zij hebben geen gedronken tot op dezen dag, maar het gebod huns vaders 26gehoord; en Ik heb tot ulieden gesproken, a27vroeg op zijnde en sprekende, maar gij hebt naar Mij niet gehoord.
25 Hebr. is bevestigd, dat is, elkeen zijner woorden is volbracht of gehouden, niettegenstaande dat zij door nood in een enig stuk nu anders hadden gedaan, waarin zij geëxcuseerd zijn. Alzo vers 16. Vgl. wijders vers 18. Deut. 27:26 met de aant. Insgelijks Jer. 34:18; 44:25. verwijsteksten
26 Dat is, gehoorzaamd.
a Jer. 11:7; 25:3; 26:5; 29:19; 32:33. verwijsteksten
27 Zie 2 Kron. 36 op vers 15. Jer. 7 op vers 13. verwijsteksten
 
15 En Ik heb tot u gezonden al Mijn knechten, de profeten, vroeg op zijnde en zendende, om te zeggen: bBekeert u toch een iegelijk van zijn bozen 28weg en 29maakt uw handelingen goed, en wandelt andere goden niet na om hen te dienen, 30zo zult gij in het land blijven dat Ik u en uw vaderen gegeven heb; maar gij hebt uw oor niet geneigd, noch naar Mij gehoord.
b Jer. 18:11; 25:5. verwijsteksten
28 Zie Gen. 6 op vers 12. verwijsteksten
29 Zie Jer. 7 op vers 3. verwijsteksten
30 Hebr. en blijft of woont in het land, dat is, zo zult gij zekerlijk daarin blijven wonen. Zie Ps. 37 op vers 3. verwijsteksten
 
16 Dewijl dan de kinderen van Jónadab, den zoon van Rechab, het gebod huns vaders, dat hij hun geboden heeft, 31bevestigd hebben, maar dit volk naar Mij niet hoort;
31 Zie vers 14. verwijsteksten
 
17 Daarom, alzo zegt de HEERE, de God der heirscharen, de God Israëls: Zie, Ik zal over Juda en over alle inwoners van Jeruzalem brengen al het 32kwaad dat Ik tegen hen gesproken heb; omdat Ik tot hen gesproken heb, maar zij niet gehoord hebben, en Ik tot hen geroepen heb, maar zij niet hebben geantwoord.
32 Der straf.
 
18 Tot het huis nu der Rechabieten zeide Jeremía: Zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: Omdat gijlieden het gebod van uw vader Jónadab zijt gehoorzaam geweest, en hebt al zijn geboden bewaard, en gedaan naar alles wat hij ulieden geboden heeft,
19 Daarom, alzo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: Er zal Jónadab, den zoon van Rechab, niet worden 33afgesneden een man die voor Mijn aangezicht 34sta, 35al de dagen.
33 Vergelijk de manier van spreken met Jer. 33:17. verwijsteksten
34 Dat is, dien Ik deze genade doe, dat hij in Mijn huis, dat is, onder Mijn volk, of in Mijn kerk, plaats hebbe en Mij naar Mijn Woord diene. De manier van spreken schijnt genomen te zijn van de priesters en Levieten, die in den tabernakel en tempel voor den Heere stonden te dienen, en voorts in het gemeen van dienaars en dienaressen, die steeds omtrent en onder de ogen hunner heren moesten zijn en oppassen. Zie Deut. 1 op vers 38; 10 op vers 8. 1 Kon. 1 op vers 2. Sommigen verstaan dit slechts van de onderhouding en continuatie van dit geslacht der Rechabieten onder Israël, zolang als de Joodse regering zou duren, uit vergelijking van vers 7. Van den priesterlijken of Levitischen stand kan het niet worden verstaan, dewijl zij uit den stam van Levi niet waren, zelfs geen Israëlieten, maar vreemdelingen, als boven verhaald is, en heidenen van afkomst, waarom zij ook bij sommigen aangemerkt worden als een voorteken van de beroeping der heidenen, en als een geestelijk priesterdom door het geloof. verwijsteksten
35 Als Jer. 33:18. verwijsteksten

Einde Jeremia 35