Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Verdere profetie (onder het voorbeeld van de verlossing uit de Babylonische gevangenis) van de vergadering, oprichting en zegeningen der algemene kerk der uitverkoren Joden en heidenen, door den Messias Jezus Christus, vs. 1, enz. Van het nieuwe genadeverbond, 31. Van de vastigheid en uitbreiding der kerk, 35. |
Wederkeer met geween |
1 TERZELFDER tijd, spreekt de HEERE, zal Ik allen geslachten Israëls tot een 1God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn. | | 1 Als vers 33. Jer. 30:22; 32:38, enz. vers 33 Maar dit is het verbond dat Ik na die dagen met het huis Israëls maken zal, spreekt de HEERE: Ik zal Mijn wet in hun binnenste geven, en zal die in hun hart schrijven; en Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn. Jer. 30:22 En gij zult Mij tot een volk zijn, en Ik zal u tot een God zijn. Jer. 32:38 Ja, zij zullen Mij tot een volk zijn, en Ik zal hun tot een God zijn. |
2 Zo zegt de HEERE: Het volk 2der overgeblevenen van het zwaard heeft 3genade gevonden in de woestijn, namelijk Israël, als Ik heenging om 4hem tot rust te brengen. | | 2 Dat is, dat niet mede omgebracht was, zo door andere vijandelijke volken, als inzonderheid toen de Levieten door Gods last een grote menigte hunner broederen om de afgoderij, die zij met het gouden kalf hadden bedreven, met het zwaard doodden. Zie Ex. 32:27, 28. Ex. 32:27 En hij zeide tot hen: Alzo zegt de HEERE, de God Israëls: Eenieder doe zijn zwaard op zijn heup; gaat door en keert weder van poort tot poort in het leger, en een iegelijk dode zijn broeder en elk zijn vriend en elk zijn naaste. Ex. 32:28 En de zonen van Levi deden naar het woord van Mozes; en er vielen van het volk op dien dag omtrent drieduizend man. |
3 Op Mozes’ voorbede, Ex. 32:30, 31, enz. Alzo (wil God zeggen) zullen nu ook de overgeblevenen van het zwaard der Babyloniërs genade vinden door den Messias, waarvan in het volgende. Ex. 32:30 En het geschiedde des anderen daags, dat Mozes tot het volk zeide: Gijlieden hebt een grote zonde gezondigd; doch nu, ik zal tot den HEERE opklimmen; misschien zal ik een verzoening doen voor uw zonde. Ex. 32:31 Zo keerde Mozes weder tot den HEERE en zeide: Och, dit volk heeft een grote zonde gezondigd, dat zij zich gouden goden gemaakt hebben. |
4 Om Israël in het land Kanaän te geleiden. |
3 5De HEERE is mij verschenen van 6verre tijden. Ja, Ik heb 7u liefgehad met een 8eeuwige liefde; daarom 9heb Ik u getrokken met goedertierenheid. | | 5 Woorden der zwakgelovigen, die aldus tegenwerpen: Wel is waar dat God mij in voortijden zeer vriendelijk en weldadig geweest is, maar nu (willen zij zeggen) schijnt de liefde verkoud, of verminderd, veranderd te zijn. Hierop antwoordt God met de volgende woorden: Ja, Ik heb, enz. |
6 Dat is, vanouds, in langverleden tijden. Sommigen nemen dit voor woorden der kerk, sprekende van God, en vullen den zin aan met het woord zeggende, aldus: De Heere is mij verschenen van verre tijden, zeggende, enz. |
7 Te weten Mijn kerk, Sion. Het woord staat in het vrouwelijk geslacht. |
8 Hebr. liefde der eeuwigheid. Vgl. Joh. 13:1. Joh. 13:1 EN vóór het feest van het pascha, Jezus wetende dat Zijn ure gekomen was, dat Hij uit deze wereld zou overgaan tot den Vader, alzo Hij de Zijnen, die in de wereld waren, liefgehad had, zo heeft Hij hen liefgehad tot het einde. |
9 Of: de goedertierenheid voortaan over u uitgestrekt of gecontinueerd, of: daarom vervolg of continueer Ik de goedertierenheid aan u, en zal bij u doen, als volgt. Vgl. Ps. 36:11; 85:8. Pred. 2:3. Ps. 36:11 Strek Uw goedertierenheid uit over degenen die U kennen, en Uw gerechtigheid over de oprechten van hart. Ps. 85:8 Toon ons Uw goedertierenheid, o HEERE, en geef ons Uw heil. Pred. 2:3 Ik heb in mijn hart nagespeurd om mijn vlees op te houden in den wijn (nochtans leidende mijn hart in wijsheid) en om de dwaasheid vast te houden, totdat ik zou zien wat den kinderen der mensen het best ware, dat zij doen zouden onder den hemel, gedurende het getal der dagen huns levens. |
4 Ik zal u weder bouwen en gij zult gebouwd worden, o jonkvrouw Israëls; gij zult weder versierd zijn met uw 10trommels, en uitgaan met den rei ader 11spelenden. | | 10 Dat is, vreugde bedrijven, hetgeen te dien tijde alzo gebruikelijk was; zie Ps. 68 op vers 26; waardoor hier de geestelijke vreugde der kerke Gods bij den tijd van het Evangelie wordt afgebeeld; alzo in het volgende. Ps. 68:26 (kt.) De zangers gingen voor, de speellieden achter, in het midden de trommelende maagden. |
a Jer. 30:19. Jer. 30:19 En van hen zal dankzegging uitgaan, en een stem der spelenden; en Ik zal hen vermeerderen en zij zullen niet verminderd worden, en Ik zal hen verheerlijken, en zij zullen niet gering worden. |
11 Zie Jer. 30 op vers 19. Jer. 30:19 (kt.) En van hen zal dankzegging uitgaan, en een stem der spelenden; en Ik zal hen vermeerderen en zij zullen niet verminderd worden, en Ik zal hen verheerlijken, en zij zullen niet gering worden. |
5 Gij zult weder bwijngaarden planten op de bergen van Samaría; de planters zullen planten en 12de vrucht genieten. | | b Jes. 65:21. Jes. 65:21 En zij zullen huizen bouwen en bewonen, en zij zullen wijngaarden planten en derzelver vrucht eten. |
12 Hebr. ontheiligen, dat is, de vruchten vrijelijk gebruiken en eten. Zie Deut. 20 op vers 6. Deut. 20:6 (kt.) En wie is de man die een wijngaard geplant heeft en heeft deszelfs vrucht niet genoten? Die ga heen en kere weder naar zijn huis, opdat hij niet misschien in den strijd sterve en iemand anders die geniete. |
6 Want er zal een 13dag zijn waarin de 14hoeders op Efraïms gebergte zullen 15roepen: cMaakt ulieden op en 16laat ons opgaan naar Sion, tot den HEERE onzen God. | | 13 Dat is, een tijd, der genade en vreugde. |
14 De herders van Gods kerk, predikers van het Evangelie. Hebr. nozerim, met welk woord sommigen menen dat God gezien heeft op den naam der Nazarenen, dien men den Christenen gaf, Hand. 24:5. Zie ook Num. 6 op vers 2. Hand. 24:5 Want wij hebben dezen man bevonden te zijn een pest, en een die oproer verwekt onder al de Joden door de ganse wereld, en een oppersten voorstander van de sekte der Nazarénen; Num. 6:2 (kt.) Spreek tot de kinderen Israëls en zeg tot hen: Wanneer een man of een vrouw zich afgescheiden zal hebben, belovende de gelofte eens nazireeërs, om zich den HEERE af te zonderen; |
15 Hebr. hebben geroepen, of roepen, dat is, alsdan zullen roepen. |
c Jes. 2:2, 3. Micha 4:2. Jes. 2:2 En het zal geschieden in het laatste der dagen, dat de berg van het huis des HEEREN zal vastgesteld zijn op den top der bergen, en dat hij zal verheven worden boven de heuvelen, en tot denzelven zullen alle heidenen toevloeien. Jes. 2:3 En vele volken zullen heengaan en zeggen: Komt, laat ons opgaan tot den berg des HEEREN, tot het huis van den God Jakobs, opdat Hij ons lere van Zijn wegen en dat wij wandelen in Zijn paden. Want uit Sion zal de wet uitgaan, en des HEEREN woord uit Jeruzalem. Micha 4:2 En vele heidenen zullen heengaan en zeggen: Komt en laat ons opgaan tot den berg des HEEREN, en ten huize van den God Jakobs, opdat Hij ons lere van Zijn wegen, en wij in Zijn paden wandelen. Want uit Sion zal de wet uitgaan, en des HEEREN woord uit Jeruzalem. |
16 Vgl. Jes. 2:2, 3. Micha 4:2, met de aantt. Jes. 2:2 En het zal geschieden in het laatste der dagen, dat de berg van het huis des HEEREN zal vastgesteld zijn op den top der bergen, en dat hij zal verheven worden boven de heuvelen, en tot denzelven zullen alle heidenen toevloeien. Jes. 2:3 En vele volken zullen heengaan en zeggen: Komt, laat ons opgaan tot den berg des HEEREN, tot het huis van den God Jakobs, opdat Hij ons lere van Zijn wegen en dat wij wandelen in Zijn paden. Want uit Sion zal de wet uitgaan, en des HEEREN woord uit Jeruzalem. Micha 4:2 En vele heidenen zullen heengaan en zeggen: Komt en laat ons opgaan tot den berg des HEEREN, en ten huize van den God Jakobs, opdat Hij ons lere van Zijn wegen, en wij in Zijn paden wandelen. Want uit Sion zal de wet uitgaan, en des HEEREN woord uit Jeruzalem. |
7 Want zo zegt de HEERE: 17Roept luide over Jakob met vreugde, en 18juicht 19vanwege het hoofd der heidenen; doet het horen, lofzingt en zegt: O HEERE, 20behoud Uw volk, het 21overblijfsel van Israël. | | 17 Of: Zingt triomf, juicht. |
18 Het Hebreeuwse woord wordt eigenlijk gebruikt van het hunkeren, wrensen en briesen der paarden, maar ook van mensen, hier en Esther 8:15. Jes. 10:30; 24:14, betekenende een klare, heldere, vrolijke stem van zich te geven. Esth. 8:15 En Mórdechai ging uit van voor het aangezicht des konings in een hemelsblauw en wit koninklijk kleed en met een grote gouden kroon en met een opperkleed van fijn linnen en purper; en de stad Susan juichte en was vrolijk. Jes. 10:30 Roep luide met uw stem, gij dochter van Gallim; laat ze horen tot Laïs toe, o ellendig Anathoth. Jes. 24:14 Die zullen hun stem opheffen, zij zullen vrolijk zingen; vanwege de heerlijkheid des HEEREN zullen zij juichen van de zee af. |
19 Omdat de Joden onder het hoofd der heidenen, dat is, de Babyloniërs, gevangen zijnde, evenwel zekerlijk zouden verlost en van het hoofd der heidenen niet ondergehouden kunnen worden. Anders: onder het hoofd, of onder de voornaamste heidenen, te weten in Babel en overal waar de Joden onder den koning van Babel (die het hoofd der heidenen was) gevangen waren, gelijk wij allen geestelijk onder den satan, den prins der wereld en vorst der duisternis. Anders: in het voorste, vooraan (dat is, op de kruiswegen, de ingangen en uitgangen der wegen of straten, als Spr. 1:20, 21) onder de heidenen; dat is, openlijk, in het openbaar, voor degenen dien het heil des Heeren zal worden geopenbaard. Spr. 1:20 De opperste Wijsheid roept overluid daarbuiten, Zij verheft Haar stem op de straten. Spr. 1:21 Zij roept in het voorste der woelingen; aan de deuren der poorten spreekt Zij Haar redenen in de stad. |
20 Of: verlos, maak zalig. |
21 Vgl. Rom. 9:27. Rom. 9:27 En Jesaja roept over Israël: Al ware het getal der kinderen Israëls gelijk het zand der zee, zo zal het overblijfsel behouden worden. |
8 Zie, Ik zal hen aanbrengen uit het land van het d22noorden en zal hen vergaderen van de 23zijden der aarde; onder hen zullen zijn 24blinden en lammen, 25zwangeren en barenden tezamen; met een grote gemeente zullen zij herwaarts wederkomen. | | d Jer. 3:18. Jer. 3:18 In die dagen zal het huis van Juda gaan tot het huis van Israël; en zij zullen tezamen komen uit het land van het noorden in het land dat Ik uw vaderen ten erve gegeven heb. |
22 Dat is, Babel, zie Jer. 1:14, waar Juda gevangen was; afbeeldende de geestelijke gevangenis. Jer. 1:14 En de HEERE zeide tot mij: Van het noorden zal zich dit kwaad opdoen over alle inwoners des lands. |
23 Dat is, de andere landen, waar de tien stammen gevangen waren, als Assyrië, Medië, enz. |
24 Vgl. Jes. 35:5, 6. Jes. 35:5 Alsdan zullen der blinden ogen opengedaan worden, en der doven oren zullen geopend worden. Jes. 35:6 Alsdan zal de kreupele springen als een hert, en de tong des stommen zal juichen; want in de woestijn zullen wateren uitbarsten, en beken in de wildernis. |
25 Dat is, zelfs van de allerzwaksten zullen er optrekken van Babel lichamelijk, en versta dit wijders geestelijk, beladen met zonden en zeer zwak. Zie Matth. 11:28. Matth. 11:28 Komt herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven. |
9 Zij zullen komen met 26geween, en met 27smekingen zal Ik hen voeren; Ik zal hen leiden aan de 28waterbeken, in een 29rechten weg, waarin zij zich niet zullen 30stoten; want Ik ben Israël tot een Vader, en Efraïm, die is Mijn e31eerstgeborene. | | 26 Over hun zonden. Zie Matth. 3:6. Hand. 2:37, enz. Matth. 3:6 En werden van hem gedoopt in de Jordaan, belijdende hun zonden. Hand. 2:37 En als zij dit hoorden, werden zij verslagen in het hart, en zeiden tot Petrus en de andere apostelen: Wat zullen wij doen, mannen broeders? |
27 Of: biddingen om genade, te weten tot Mij, om vergeving. |
28 Zie Matth. 5:6. Joh. 4:14, enz.; 7:37, enz. Insgelijks Ps. 23:2. Matth. 5:6 Zalig zijn die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid; want zij zullen verzadigd worden. Joh. 4:14 Maar zo wie gedronken zal hebben van het water dat Ik hem geven zal, dien zal in eeuwigheid niet dorsten; maar het water dat Ik hem zal geven, zal in hem worden een fontein van water, springende tot in het eeuwige leven. Joh. 7:37 En op den laatsten dag, zijnde de grote dag van het feest, stond Jezus en riep, zeggende: Zo iemand dorst, die kome tot Mij en drinke. Ps. 23:2 Hij doet mij nederliggen in grazige weiden; Hij voert mij zachtkens aan zeer stille wateren. |
29 Der zaligmakende leer van het Evangelie. |
30 Vgl. Joh. 8:12; 12:35. Joh. 8:12 Jezus dan sprak wederom tot henlieden, zeggende: Ik ben het Licht der wereld; die Mij volgt, zal in de duisternis niet wandelen, maar zal het licht des levens hebben. Joh. 12:35 Jezus dan zeide tot hen: Nog een kleinen tijd is het Licht bij ulieden; wandelt terwijl gij het licht hebt, opdat de duisternis u niet bevange. En die in de duisternis wandelt, weet niet waar hij heen gaat. |
e Ex. 4:22. Ex. 4:22 Dan zult gij tot Farao zeggen: Alzo zegt de HEERE: Mijn zoon, Mijn eerstgeborene is Israël. |
31 Zie Ex. 4 op vers 22. Ex. 4:22 (kt.) Dan zult gij tot Farao zeggen: Alzo zegt de HEERE: Mijn zoon, Mijn eerstgeborene is Israël. |
10 Hoort des HEEREN woord, gij heidenen, en verkondigt in de eilanden 32die verre zijn, en zegt: Hij Die Israël verstrooid heeft, zal 33hem weder vergaderen en hem bewaren als een 34herder zijn kudde. | | 32 Hebr. van verre. Vgl. Spr. 7 op vers 19. Spr. 7:19 (kt.) Want de man is niet in zijn huis, hij is een verren weg getogen; |
33 Israël. |
34 Zie Joh. 10:11. Joh. 10:11 Ik ben de goede Herder; de goede herder stelt zijn leven voor de schapen. |
11 Want de HEERE 35heeft Jakob 36vrijgekocht, en Hij heeft hem 37verlost uit de hand desgenen fdie 38sterker was dan hij. | | 35 Dat is, Christus zal Zijn volk zo zekerlijk verlossen alsof het alrede geschied ware. |
36 Of: gerantsoeneerd. |
37 Of: gelost, gered. |
f Jes. 40:10; 49:24, 25. Jes. 40:10 Zie, de Heere HEERE zal komen tegen den sterke en Zijn arm zal heersen; zie, Zijn loon is bij Hem en Zijn arbeidsloon is voor Zijn aangezicht. Jes. 49:24 Zou ook een machtige de vang ontnomen worden, of zouden de gevangenen eens rechtvaardigen ontkomen? Jes. 49:25 Doch alzo zegt de HEERE: Ja, de gevangenen des machtigen zullen hem ontnomen worden, en de vang des tirans zal ontkomen; want met uw twisters zal Ik twisten en uw kinderen zal Ik verlossen. |
38 Te weten hunner vijanden, voornamelijk des duivels. Vgl. Jes. 40:10. Matth. 12:29. Joh. 12:31. Kol. 2:15. Hebr. 2:14. 1 Joh. 3:8. Jes. 40:10 Zie, de Heere HEERE zal komen tegen den sterke en Zijn arm zal heersen; zie, Zijn loon is bij Hem en Zijn arbeidsloon is voor Zijn aangezicht. Matth. 12:29 Of hoe kan iemand in het huis eens sterken inkomen en zijn vaten ontroven, tenzij dat hij eerst den sterke gebonden heeft? En alsdan zal hij zijn huis beroven. Joh. 12:31 Nu is het oordeel dezer wereld; nu zal de overste dezer wereld buitengeworpen worden. Kol. 2:15 En
de overheden en de machten uitgetogen hebbende, heeft Hij die in het openbaar tentoongesteld, en heeft door hetzelve over hen getriomfeerd. Hebr. 2:14 Overmits dan de kinderen des vleses en bloeds deelachtig zijn, zo is Hij ook desgelijks derzelve deelachtig geworden, opdat Hij door den dood tenietdoen zou dengene die het geweld des doods had, dat is den duivel, 1 Joh. 3:8 Die de zonde doet, is uit den duivel, want de duivel zondigt van den beginne. Hiertoe is de Zone Gods geopenbaard, opdat Hij de werken des duivels verbreken zou. |
12 Dies zullen zij komen en op de 39hoogte van Sion juichen, en 40toevloeien tot des HEEREN 41goed, tot het koren en tot den most, en tot de olie en tot de 42jonge schapen en runderen; en hun ziel zal zijn als een g43gewaterde hof, en zij zullen 44voortaan niet meer treurig zijn. | | 39 Te weten in den tempel, dat is, in de christelijke kerk. |
40 Bij menigten, als waterstromen. Vgl. Ps. 34:6. Jes. 2:2. Micha 4:1. Ps. 34:6 He. Vau. Zij hebben op Hem gezien, ja, Hem als een waterstroom aangelopen; en hun aangezichten zijn niet schaamrood geworden. Jes. 2:2 En het zal geschieden in het laatste der dagen, dat de berg van het huis des HEEREN zal vastgesteld zijn op den top der bergen, en dat hij zal verheven worden boven de heuvelen, en tot denzelven zullen alle heidenen toevloeien. Micha 4:1 MAAR in het laatste der dagen zal het geschieden dat de berg van het huis des HEEREN zal vastgesteld zijn op den top der bergen, en hij zal verheven zijn boven de heuvelen; en de volken zullen tot hem toevloeien. |
41 Of: goedheid, alzo vers 14. Dat is, de weldaden en gaven van den Heere Christus, die hier (als elders dikwijls) door lichamelijke goederen en gaven worden afgebeeld. vers 14 En Ik zal de ziel der priesters met
vettigheid dronken maken; en Mijn volk zal met Mijn goed verzadigd worden, spreekt de HEERE. |
42 Hebr. kinderen der schapen of geiten, of van kleinvee. |
g Jes. 61:11. Jes. 61:11 Want gelijk de aarde haar spruit voortbrengt, en gelijk een hof hetgeen in hem gezaaid is, doet uitspruiten, alzo zal de Heere HEERE gerechtigheid en lof doen uitspruiten voor al de volken. |
43 Vervuld met geestelijke gaven en vertroostingen des Heiligen Geestes. |
44 Hebr. zullen niet toedoen of voortvaren meer of voortaan treurig te zijn, te weten uit mistroostigheid over hun zonden. |
13 Dan zal zich de 45jonkvrouw verblijden in den 46rei, daartoe de jongelingen en ouden tezamen; want Ik zal hunlieder rouw in vrolijkheid veranderen, en zal hen troosten en zal hen verblijden na hun droefenis. | | 45 Dat is, jonkvrouwen zullen, enz. |
46 Zie vers 4. vers 4 Ik zal u weder bouwen en gij zult gebouwd worden, o jonkvrouw Israëls; gij zult weder versierd zijn met uw trommels, en uitgaan met den rei der spelenden. |
14 En Ik zal de ziel der 47priesters met
48vettigheid dronken maken; en Mijn volk 49zal met Mijn 50goed verzadigd worden, spreekt de HEERE. | | 47 Der kerkendienaren. Vgl. Jes. 66:21. Jes. 66:21 En ook zal Ik uit dezelve enigen tot priesters en tot Levieten nemen, zegt de HEERE. |
48 Dat is, geestelijke gaven; gelijk de priesters in het Oude Testament het schone vette vlees van groot en klein geofferd vee plachten te ontvangen. Vergelijk de manier van spreken met Ps. 36:9 en de aant. Ps. 36:9 Zij worden dronken van de vettigheid Uws huizes; en Gij drenkt hen uit de beek Uwer wellusten. |
49 Hebr. zullen, enz. |
50 Als vers 12. vers 12 Dies zullen zij komen en op de hoogte van Sion juichen, en toevloeien tot des HEEREN goed, tot het koren en tot den most, en tot de olie en tot de jonge schapen en runderen; en hun ziel zal zijn als een gewaterde hof, en zij zullen voortaan niet meer treurig zijn. |
15 Zo zegt de HEERE: h51Er is een stem gehoord in 52Rama, een klage, een 53zeer bitter geween: 54Rachel weent over 55haar kinderen; zij weigert zich te laten troosten over haar kinderen, omdat zij niet 56zijn. | | h Matth. 2:17, 18. Matth. 2:17 Toen is vervuld geworden hetgeen gesproken is door den profeet Jeremía, zeggende: Matth. 2:18 Een stem is in Rama gehoord, geklag, geween en veel gekerm; Rachel beweende haar kinderen, en wilde niet getroost wezen, omdat zij niet zijn. |
51 Zie de voornaamste vervulling dezer profetie Matth. 2:16, 17, 18. God wil zeggen, dat de grote geestelijke vreugde over den Messias niet wezen zal zonder kruis, maar dat Hij zulks in vreugde weder zal veranderen, als volgt. Matth. 2:16 Als Herodes zag dat hij van de wijzen bedrogen was, toen werd hij zeer toornig, en enigen afgezonden hebbende, heeft omgebracht al de kinderen die binnen Bethlehem en in al deszelfs landpalen waren, van twee jaren oud en daaronder, naar den tijd dien hij van de wijzen naarstiglijk onderzocht had. Matth. 2:17 Toen is vervuld geworden hetgeen gesproken is door den profeet Jeremía, zeggende: Matth. 2:18 Een stem is in Rama gehoord, geklag, geween en veel gekerm; Rachel beweende haar kinderen, en wilde niet getroost wezen, omdat zij niet zijn. |
52 Dat is, in de contreien tussen Rama en Bethlehem, waar Rachel in barenspijn gestorven en begraven was, Gen. 35:16, 19, 20. 1 Sam. 10:2. Van Rama zie Joz. 18:21, 25. 1 Sam. 1:1, 19; 7:17; 8:4, enz.; 25:1, enz. Gen. 35:16 En zij reisden van Bethel; en er was nog een kleine streek lands om tot Efrath te komen; en Rachel baarde, en zij had het hard in haar baren. Gen. 35:19 Alzo stierf Rachel; en zij werd begraven aan den weg naar Efrath, dat is Bethlehem. Gen. 35:20 En Jakob richtte een gedenkteken op boven haar graf; dat is het gedenkteken van Rachels graf tot op dezen dag. 1 Sam. 10:2 Als gij heden van mij gaat, zo zult gij twee mannen vinden bij het graf van Rachel, aan de landpale van Benjamin te Zelzah; die zullen tot u zeggen: De ezelinnen zijn gevonden, die gij zijt gaan zoeken, en zie, uw vader heeft de zaken der ezelinnen verlaten en hij is bekommerd voor ulieden, zeggende: Wat zal ik om mijn zoon doen? Joz. 18:21 De steden nu van den stam der kinderen van Benjamin naar hun huisgezinnen zijn: Jericho en Beth-Hogla en Emek-Keziz, Joz. 18:25 Gíbeon en Rama en Beëroth, 1 Sam. 1:1 ER was een man van Ramatháïm Zofim, van het gebergte van Efraïm, wiens naam was Elkana, een zoon van Jeróham, den zoon van Elihu, den zoon van Tochu, den zoon van Zuf, een Efrathiet. 1 Sam. 1:19 En zij stonden des morgens vroeg op en zij baden aan voor het aangezicht des HEEREN, en zij keerden weder en kwamen tot hun huis te Rama. En Elkana bekende zijn huisvrouw Hanna, en de HEERE gedacht aan haar. 1 Sam. 7:17 Doch hij keerde weder naar Rama, want daar was zijn huis en daar richtte hij Israël; en hij bouwde aldaar den HEERE een altaar. 1 Sam. 8:4 Toen vergaderden zich alle oudsten van Israël, en zij kwamen tot Samuël te Rama, 1 Sam. 25:1 EN Samuël stierf; en gans Israël vergaderde zich en zij bedreven rouw over hem en begroeven hem in zijn huis te Rama. En David maakte zich op en toog af naar de woestijn Paran. |
53 Hebr. geween der bitterheden. |
54 Die overlang dood en begraven was, wordt hier figuurlijk ingevoerd als wenende, wat zij gedaan zou hebben indien zij ten tijde van de Babylonische verwoesting en Herodes’ kindermoorden geleefd had. Sommigen verstaan door Rachel de moeders daaromtrent wonende, afkomstig van Rachel. Men kan ook wijders Rachel nemen als afbeeldende de kerk. |
55 De kinderen van Jozefs en Benjamins (harer zonen) nakomelingen, eerst vermoord, of weggevoerd naar Babel, daarna ten tijde der geboorte van Christus van Herodes tiranniglijk omgebracht te Bethlehem en in de omliggende contreien. |
56 Hebr. omdat hij niet is, dat is, geen van hen behouden is. |
16 Zo zegt de HEERE: Bedwing uw stem van geween en uw ogen van tranen; want er is loon voor uw 57arbeid, spreekt de HEERE, want zij zullen uit des 58vijands land wederkomen. | | 57 Uw lijden en bekommernis om kinderen. |
58 Gij zult kinderen genoeg wederbekomen, die lichamelijk uit Babel, en geestelijk uit het rijk der duisternis zullen geroepen en u toegebracht worden. |
17 En er is verwachting 59voor uw nakomelingen, spreekt de HEERE; want uw
60kinderen zullen wederkomen tot hun 61landpale. | | 59 Of: in uw einde, dat is, gij hebt nog ten laatste veel goeds te verwachten. Hebr. achterste, laatste, uiterste. Zie Ps. 37 op vers 37; 109 op vers 13. Jer. 29 op vers 11. Amos 4 op vers 2. Ps. 37:37 (kt.) Schin. Let op den vrome en zie naar den oprechte, want het einde van dien man zal vrede zijn. Ps. 109:13 (kt.) Dat zijn nakomelingen uitgeroeid worden; hun naam worde uitgedelgd in het andere geslacht. Jer. 29:11 (kt.) Want Ik weet de gedachten die Ik over u denk, spreekt de HEERE, gedachten des vredes en niet des kwaads, dat Ik u geve het einde en de verwachting. Amos 4:2 (kt.) De Heere HEERE heeft gezworen bij Zijn heiligheid, dat er, zie, dagen over ulieden zullen komen, dat men u zal optrekken met haken en uw nakomelingen met visangels. |
60 Vgl. Jes. 29:23, enz. Jes. 29:23 Want als hij zijn kinderen, het werk Mijner handen, zien zal in het midden van hem, zullen zij Mijn Naam heiligen; en zij zullen den Heilige Jakobs heiligen, en den God Israëls vrezen. |
61 Kanaän en de christelijke kerk. |
18 Ik heb 62wél gehoord dat zich Efraïm 63beklaagt, zeggende: Gij hebt mij getuchtigd, en ik ben 64getuchtigd geworden als een 65ongewend kalf. iBekeer mij, zo zal ik bekeerd zijn, want Gij zijt de HEERE mijn God. | | 62 Hebr. horende gehoord. |
63 Anders: troost. |
64 Dat is, onderwezen of geleerd van mijn schuldigen plicht. |
65 Hebr. ongeleerd. Zie Jer. 2 op vers 24. Versta: niet gewend tot het juk, maar dartel en weelderig. Jer. 2:24 (kt.) Zij is een woudezel, gewend in de woestijn, naar den lust harer ziel schept zij den wind, wie zou haar ontmoeting afkeren? Allen die haar zoeken, zullen niet moede worden, in haar maand zullen zij haar vinden. |
i Klgld. 5:21. Klgld. 5:21 HEERE, bekeer ons tot U, zo zullen wij bekeerd zijn; vernieuw onze dagen als vanouds. |
19 Zekerlijk, knadat ik bekeerd ben, heb ik berouw gehad, en nadat ik mijzelven ben 66bekendgemaakt, heb ik op de 67heup geklopt; ik ben beschaamd, ja, ook 68schaamrood geworden, omdat ik de smaadheid 69mijner jeugd gedragen heb. | | k Deut. 30:2. Deut. 30:2 En gij zult u bekeren tot den HEERE uw God en Zijner stem gehoorzaam zijn, naar alles wat ik u heden gebied, gij en uw kinderen, met uw ganse hart en met uw ganse ziel. |
66 Verlicht zijnde door den Heiligen Geest, tot kennis van mijzelven en Gods genade. |
67 Dat is, getreurd of misbaar bedreven, als degenen doen die hartzeer en groten weedom gevoelen. Alzo Ez. 21:12. Ez. 21:12 Schreeuw en huil, o mensenkind, want hetzelve zal zijn tegen Mijn volk, het zal zijn tegen al de vorsten van Israël; verschrikkingen zullen vanwege het zwaard bij Mijn volk zijn; daarom, klop op de heup. |
68 Of: te schande geworden. |
69 Die ik mij met mijn grove en menigvuldige zonden, in voortijden, als door jeugdige domheid, en bijzonderlijk in de woestijn, insgelijks in mijn bloeienden staat, op den hals heb gehaald. Van Israëls jeugd zie Jer. 2:2. Hos. 2:2; 11:1, enz. Jer. 2:2 Ga en roep voor de oren van Jeruzalem, zeggende: Zo zegt de HEERE: Ik gedenk der weldadigheid uwer jeugd, der liefde uwer ondertrouw, toen gij Mij nawandeldet in de woestijn, in onbezaaid land. Hos. 2:2 Opdat Ik haar niet naakt uitstrope en zette haar als ten dage toen zij geboren werd, ja, make haar als een woestijn en zette haar als een dor land, en dode haar door dorst; Hos. 11:1 ALS Israël een kind was, toen heb Ik hem liefgehad, en Ik heb Mijn zoon uit Egypte geroepen. |
20 70Is niet Efraïm Mij een dierbare zoon, is hij Mij niet een 71troetelkind? Want sinds dat Ik 72tegen hem gesproken heb, denk Ik nog 73ernstiglijk aan hem; daarom 74rommelt Mijn ingewand over hem; Ik zal Mij zijner 75zekerlijk ontfermen, spreekt de HEERE. | | 70 Hij is het zekerlijk, wil God zeggen; hoewel Ik hem kastijd; want, enz. |
71 Hebr. een kind der vermakingen of vermakelijkheden, plezieren. Vgl. Jes. 66:12. Jes. 66:12 Want alzo zegt de HEERE: Zie, Ik zal den vrede over haar uitstrekken als een rivier, en de heerlijkheid der heidenen als een overlopende beek; dan zult gijlieden zuigen, gij zult op de zijden gedragen worden, en op de knieën zeer vriendelijk getroeteld worden. |
72 Anders: van hem. |
73 Hebr. gedenkende zal Ik zijner gedenken. |
74 Dat is, Ik ben innerlijk over hem bewogen. Zie Jes. 63:15. Jes. 63:15 Zie van den hemel af, en aanschouw van Uw heilige en Uw heerlijke woning; waar zijn Uw ijver en Uw mogendheden, het gerommel Uws ingewands en Uwer barmhartigheden? Zij houden zich tegen mij in. |
75 Hebr. ontfermende ontfermen. |
21 Richt u merktekenen op, stel u 76spitse pilaren, zet uw hart op de 77baan, op den weg dien gij gewandeld hebt; keer weder, 78o jonkvrouw Israëls, keer weder tot 79deze uw steden. | | 76 Het Hebreeuwse woord tamrurim, dat (van een anderen oorsprong genomen) vers 15 bitterheden betekende, schijnt hier genomen te zijn van thamar, dat is, een palmboom (waarbij de afgodische beelden vergeleken worden Jer. 10:5), die zijn spits in de hoogte opsteekt, en alzo wijders te betekenen spitse, omhoog opgerichte pilaren, piramiden, hoge steenhopen (als sommigen), of palmtekenen, om de wegen te kennen. God wil zeggen, dat zij den weg wel zullen onthouden, dien zij gegaan zijn naar Babel, omdat zij vandaar zekerlijk zullen wederkeren tot hun land. vers 15 Zo zegt de HEERE: Er is een stem gehoord in Rama, een klage, een zeer bitter geween: Rachel weent over haar kinderen; zij weigert zich te laten troosten over haar kinderen, omdat zij niet zijn. Jer. 10:5 Zij zijn gelijk een palmboom van dicht werk, maar kunnen niet spreken; zij moeten gedragen worden, want zij kunnen niet gaan; vreest niet voor hen, want zij kunnen geen kwaad doen, ook zo is er geen goeddoen bij hen. |
77 Of: opgehoogden, gebaanden weg, of straat. |
78 Vgl. Jer. 14 op vers 17. Alzo Amos 5:2. Jer. 14:17 (kt.) Daarom zult gij dit woord tot hen zeggen: Mijn ogen zullen van tranen nederdalen, nacht en dag, en niet ophouden; want de jonkvrouw der dochter mijns volks is gebroken met een grote breuk, een plaag die zeer smartelijk is. Amos 5:2 De jonkvrouw Israëls is gevallen, zij zal niet weder opstaan; zij is verlaten op haar land, er is niemand die haar opricht. |
79 Uit dewelke gij gevankelijk zijt weggevoerd. |
22 Hoelang zult gij u 80onttrekken, gij afkerige dochter? 81Want de HEERE 82heeft wat nieuws op de aarde geschapen: 83de vrouw zal den man 84omvangen. | | 80 Of: uitdraaien, omdraaien, omgaan, omwenden; dat gij u niet recht tot Mij bekeert, maar loopt overal, heen en weder, van Mij af. Vgl. Hoogl. 5:6; 7:1, waar het Hebreeuwse woord ook gevonden wordt. Hoogl. 5:6 Ik deed mijn Liefste open, maar mijn Liefste was geweken, Hij was doorgegaan; mijn ziel ging uit vanwege Zijn spreken; ik zocht Hem, maar ik vond Hem niet, ik riep Hem, doch Hij antwoordde mij niet. Hoogl. 7:1 HOE schoon zijn uw gangen in de schoenen, gij Prinsedochter! De omdraaiingen uwer heupen zijn als kostelijke ketens, zijnde het werk van de handen eens kunstenaars. |
81 Of: Dewijl, insgelijks: Zekerlijk. |
82 Dat is, zal het zekerlijk doen; Hij zal een ongelofelijk en wonderlijk ding werken. Vgl. Num. 16:30. Insgelijks Jes. 43:19. Num. 16:30 Maar indien de HEERE wat nieuws zal scheppen, en het aardrijk zijn mond zal opendoen en verslinden hen met alles wat hunne is, en zij levend ter helle zullen nedervaren, alsdan zult gij bekennen, dat deze mannen den HEERE getergd hebben. Jes. 43:19 Zie, Ik zal wat nieuws maken, nu zal het uitspruiten; zult gijlieden dat niet weten? Ja, Ik zal in de woestijn een weg leggen en rivieren in de wildernis. |
83 Of: een vrouw zal een man, enz. |
84 Of: omsingelen, omringen, dat is (als sommigen verstaan), de kerke Gods, die als een zwak vrouwspersoon is, zal haar vijanden, vergeleken bij een sterken man (waarop het Hebreeuwse woord ziet), door de kracht van haar Heere Jezus Christus en het geloof, overwinnen, Joh. 16:33. 1 Joh. 5:4. Doch de oude leraars verstaan dit van de moeder des Heeren, Maria (die ook een vrouw genoemd wordt, Gal. 4:4), die den rechten sterken Held en Leeuw uit Juda, den Messias, door de verborgen werking des Heiligen Geestes, zonder mans toedoen, in haar lichaam heeft ontvangen, omvangen, of omgeven, en gedragen, wat wel met recht een schepping van een nieuw groot wonder mag genoemd worden, en op het voorgaande en volgende mede niet kwalijk past. Het Hebreeuwse woord betekent niet alleen vijandelijk omsingelen en belegeren, maar ook anderszins omvangen, omringen, omgeven. Zie 1 Kon. 7:15, 24. Ps. 7:8; 32:10, enz. Men kan het ook verstaan van de kerk uit Joden en heidenen bekeerd zijnde, dat zij haar Bruidegom Christus met grote liefde zal omhelzen. Joh. 16:33 Deze dingen heb Ik tot u gesproken, opdat gij in Mij vrede hebt. In de wereld zult gij verdrukking hebben; maar hebt goeden moed, Ik heb de wereld overwonnen. 1 Joh. 5:4 Want al wat uit God geboren is, overwint de wereld; en dit is de overwinning die de wereld overwint, namelijk
ons geloof. Gal. 4:4 Maar wanneer de volheid des tijds gekomen is, heeft God Zijn Zoon uitgezonden, geworden uit een vrouw, geworden onder de wet, 1 Kon. 7:15 Want hij vormde twee koperen pilaren; de hoogte van den enen pilaar was achttien ellen, en een draad van twaalf ellen omving den anderen pilaar. 1 Kon. 7:24 En onder haar rand waren knoppen, dezelve rondom omsingelende, tien in een el, omringende die zee rondom; twee rijen dezer knoppen waren in haar gieting gegoten. Ps. 7:8 Zo zal de vergadering der volken U omsingelen; keer dan boven haar weder in de hoogte. Ps. 32:10 De goddeloze heeft vele smarten; maar die op den HEERE vertrouwt, dien zal de goedertierenheid omringen. |
23 Zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: Dit woord zullen zij nog zeggen in het land van Juda en in zijn steden, als Ik hun gevangenis wenden zal: De HEERE zegene u, gij l85woning der gerechtigheid, gij berg der heiligheid. | | l Jer. 50:7. Jer. 50:7 Allen die hen vonden, aten hen op, en hun wederpartijders zeiden: Wij zullen geen schuld hebben; daarom dat zij gezondigd hebben tegen den HEERE in de woning der gerechtigheid, ja, tegen den HEERE, de Verwachting hunner vaderen. |
85 Als Jer. 50:7. Versta de kerk van Jezus Christus. Jer. 50:7 Allen die hen vonden, aten hen op, en hun wederpartijders zeiden: Wij zullen geen schuld hebben; daarom dat zij gezondigd hebben tegen den HEERE in de woning der gerechtigheid, ja, tegen den HEERE, de Verwachting hunner vaderen. |
24 En Juda mitsgaders al zijn 86steden zullen tezamen daarin wonen; de akkerlieden en die met de 87kudden reizen. | | 86 Dat is, allen die tot de steden van Juda behoren, zullen in hun steden weder wonen. |
87 Hetwelk een teken is van rust en vrede in het land. |
25 Want Ik 88heb de 89vermoeide ziel 90dronken gemaakt, en Ik heb alle treurige ziel 91vervuld. | | 88 Dat is, Ik zal het doen, als vers 22. vers 22 Hoelang zult gij u onttrekken, gij afkerige dochter? Want de HEERE heeft wat nieuws op de aarde geschapen: de vrouw zal den man omvangen. |
89 Dat is, dorstige (gelijk de dorst door arbeid en vermoeidheid veroorzaakt wordt. Zie Ps. 63 op vers 2), te weten naar genade, vergeving van zonden en gerechtigheid. Vgl. Matth. 5:6; 11:28, 29. Ps. 63:2 (kt.) O God, Gij zijt mijn God, ik zoek U in den dageraad; mijn ziel dorst naar U, mijn vlees verlangt naar U, in een land, dor en mat, zonder water. Matth. 5:6 Zalig zijn die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid; want zij zullen verzadigd worden. Matth. 11:28 Komt herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven. Matth. 11:29 Neemt Mijn juk op u, en leert van Mij dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart; en gij zult rust vinden voor uw zielen. |
90 Met geestelijke vertroosting en vreugde. Vgl. vers 14. vers 14 En Ik zal de ziel der priesters met
vettigheid dronken maken; en Mijn volk zal met Mijn goed verzadigd worden, spreekt de HEERE. |
91 Met geestelijke spijze en drank verzadigd. |
26 (92Hierop ontwaakte ik en zag toe; en mijn slaap 93was mij zoet.) | | 92 Of: Hierom. Dit zijn woorden van Jeremia, die hij hier invoegt om zijn geestelijke vreugde te betuigen over deze heerlijke profetie van den Messias, die God hem in den slaap openbaarde. |
93 Of: werd. |
Belofte van een nieuw verbond |
27 Zie, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat Ik het huis van Israël en het huis van Juda 94bezaaien zal met zaad van 95mensen en zaad van beesten. | | 94 Wel enigszins na de gevangenis van Babel, lichamelijk, maar inzonderheid Mijn kerk met Joden, die bij mensen, en heidenen, die bij beesten schijnen verstaan te worden. Gelijk Matth. 15:26, 27. Allen wedergeboren door het onvergankelijke zaad des Evangelies, 1 Petr. 1:23. Vgl. Ez. 36:9, 10, 37, 38. Hos. 2:22 met de aant. Matth. 15:26 Doch Hij antwoordde en zeide: Het is niet betamelijk het brood der kinderen te nemen en den hondekens voor te werpen. Matth. 15:27 En zij zeide: Ja Heere; doch de hondekens eten ook van de brokskens die er vallen van de tafel hunner heren. 1 Petr. 1:23 Gij die wedergeboren zijt, niet uit vergankelijk, maar uit
onvergankelijk zaad, door het levende en eeuwigblijvende Woord Gods. Ez. 36:9 Want zie, Ik ben bij u; en Ik zal u aanzien, en gij zult gebouwd en bezaaid worden. Ez. 36:10 En Ik zal mensen op u vermenigvuldigen, het ganse huis Israëls, ja, dat geheel; en de steden zullen bewoond, en de eenzame plaatsen bebouwd worden. Ez. 36:37 Alzo zegt de Heere HEERE: Daarenboven zal Ik hierom van het huis Israëls verzocht worden, dat Ik het hun doe; Ik zal hen vermenigvuldigen van mensen als schapen. Ez. 36:38 Gelijk de geheiligde schapen, gelijk de schapen van Jeruzalem op haar gezette hoogtijden, alzo zullen de eenzame steden vol zijn van mensenkudden; en zij zullen weten dat Ik de HEERE ben. Hos. 2:22 En Ik zal ze Mij op de aarde zaaien, en zal Mij ontfermen over Lo-Ruchama; en Ik zal zeggen tot Lo-Ammi: Gij zijt Mijn volk; en dat zal zeggen: O mijn God. |
95 Hebr. mens en beest. |
28 En het zal geschieden, 96gelijk als Ik over hen 97gewaakt heb om uit te rukken en af te breken en te verstoren en te verderven en kwaad aan te doen, alzo zal Ik over hen waken om te 98bouwen en te planten, spreekt de HEERE. | | 96 Gelijk Ik wakkerlijk Mijn dreigementen door straffen heb volvoerd, alzo zal Ik ook daartegenover doen in het volbrengen Mijner genadebeloften. |
97 Of: wakker ben geweest. Vgl. Jer. 1:12; 32:42. Jer. 1:12 En de HEERE zeide tot mij: Gij hebt wel gezien; want Ik zal wakker zijn over Mijn woord, om dat te doen. Jer. 32:42 Want zo zegt de HEERE: Gelijk als Ik over dit volk gebracht heb al dit grote kwaad, alzo zal Ik over hen brengen al het goede dat Ik over hen spreek. |
98 Als Jer. 24:6. Jer. 24:6 En Ik zal Mijn ogen op hen stellen ten goede en zal hen wederbrengen in dit land; en Ik zal hen bouwen en niet afbreken, en zal hen planten en niet uitrukken. |
29 In die dagen zullen zij niet meer zeggen: m99De vaders hebben onrijpe 100druiven gegeten, en der kinderen tanden 1zijn stomp geworden. | | m Ez. 18:2, enz. Ez. 18:2 Wat is ulieden, dat gij dit spreekwoord gebruikt van het land Israëls, zeggende: De vaders hebben onrijpe druiven gegeten, en de tanden der kinderen zijn stomp geworden? |
99 Dat is, onze voorouders hebben in de woestijn en daarna gezondigd, en wij moeten daarom lijden. Dit was het spreekwoord der spottende huichelaars en onboetvaardige murmurerende Joden, die God van onrecht beschuldigden in Zijn dreigementen en straffen, en zichzelven rechtvaardigden. Zie Ez. 18:2, 3, enz., met de aant. Ez. 18:2 Wat is ulieden, dat gij dit spreekwoord gebruikt van het land Israëls, zeggende: De vaders hebben onrijpe druiven gegeten, en de tanden der kinderen zijn stomp geworden? Ez. 18:3 Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere HEERE, zo het ulieden meer gebeuren zal, dit spreekwoord in Israël te gebruiken! |
100 En dienvolgens zure, anders genoemd wrange. |
1 Of: worden stomp, eggig. Hebr. eigenlijk: zullen of zouden stomp worden. |
30 Maar een iegelijk zal om zijn ongerechtigheid sterven; een ieder mens die de onrijpe druiven eet, zijn tanden zullen stomp worden. | | |
31 Zie, nde dagen komen, spreekt de HEERE, dat Ik met het huis van Israël en met het huis van Juda een 2nieuw verbond zal 3maken; | | n Hebr. 8:8. Hebr. 8:8 Want hen
berispende, zegt Hij tot hen: Zie, de dagen komen, spreekt de Heere, en Ik zal over het huis Israëls en over het huis van Juda een nieuw verbond oprichten; |
2 Zie Hebr. 8:6, 13. Hebr. 8:6 En nu heeft Hij zoveel uitnemender bediening gekregen, als Hij ook eens beteren verbonds Middelaar is, hetwelk in betere beloftenissen bevestigd is. Hebr. 8:13 Als Hij zegt: Een nieuw verbond, zo heeft Hij het eerste oud gemaakt; dat nu oud gemaakt is en verouderd, is nabij de verdwijning. |
3 Zie Gen. 15 op vss. 17, 18. Gen. 15:17 (kt.) En het geschiedde dat de zon onderging en het duister werd; en zie, er was een rokende oven en vurige fakkel, die tussen die stukken doorging. Gen. 15:18 (kt.) Te dienzelven dage maakte de HEERE een verbond met Abram, zeggende: Uw zaad heb Ik dit land gegeven, van de rivier van Egypte af tot aan de grote rivier, de rivier Frath: |
32 4Niet naar het verbond dat Ik met hun vaderen gemaakt heb, ten dage als Ik hun 5hand aangreep om hen uit Egypteland uit te voeren; 6welk Mijn verbond zij 7vernietigd hebben, hoewel Ik hen 8getrouwd had, spreekt de HEERE. | | 4 Sommigen verstaan dit van het verbond der wet of der werken, geschreven in stenen tafelen; vanwege de volgende tegenstelling, en uit vergelijking met 2 Kor. 3:3, 6, 7, enz. Anderen verstaan het oude verbond der genade, zoals dat in het Oude Testament voor de komst van Christus in het vlees is bediend geweest, onder verscheidene schaduwen, met veel minder klarigheid en soberder gaven des Heiligen Geestes, enz. 2 Kor. 3:3 Als die openbaar zijt geworden, dat gij een brief van Christus zijt, en door onzen dienst bereid, die geschreven is niet met inkt, maar door den Geest des levenden Gods, niet in stenen tafelen, maar in vlezen tafelen des harten. 2 Kor. 3:6 Die ons ook bekwaam gemaakt heeft om te zijn
dienaars des Nieuwen Testaments, niet der letter, maar des Geestes; want de letter doodt, maar de Geest maakt levend. 2 Kor. 3:7 En indien de bediening des doods, in letteren bestaande
en in stenen ingedrukt, in heerlijkheid is geweest, alzo dat de kinderen Israëls het aangezicht van Mozes niet konden sterk aanzien om de heerlijkheid zijns aangezichts, die tenietgedaan zou worden, |
5 Om hen door Mijn kracht en zeer vriendelijk, als hand aan hand tezamen gaande, te geleiden. |
6 Of: omdat zij Mijn verbond vernietigd of gebroken hebben. |
7 Zie Jer. 11:7, 8. Jer. 11:7 Want Ik heb uw vaderen ernstiglijk betuigd, ten dage als Ik hen uit Egypteland opvoerde tot op dezen dag, vroeg op zijnde en betuigende, zeggende: Hoort naar Mijn stem. Jer. 11:8 Maar zij hebben niet gehoord, noch hun oor geneigd, maar hebben gewandeld, een iegelijk naar het goeddunken van hunlieder boos hart; daarom heb Ik over hen gebracht al de woorden dezes verbonds, dat Ik geboden heb te doen, maar zij niet gedaan hebben. |
8 Of: hunlieder Man of Heere over hen was, Mij als hun Man of Heere gedragen had, hebbende over hen het mannelijk recht, en hun weldoende als een man zijn vrouw. Vgl. Jer. 3:14. Hos. 2:6, 7. Anders: en zou Ik hun Man of Heere gebleven zijn? Alsof de Heere zeide: Geenszins, maar Ik heb hen veracht, gelijk sommigen verstaan dat de apostel dit verklaard heeft, Hebr. 8:9. Jer. 3:14 Bekeert u, gij afkerige kinderen, spreekt de HEERE, want Ik heb u getrouwd; en Ik zal u aannemen, één uit een stad en twee uit een geslacht, en zal u brengen te Sion. Hos. 2:6 En zij zal haar boelen nalopen, maar dezelve niet aantreffen; en zij zal hen zoeken, maar niet vinden; dan zal zij zeggen: Ik zal heengaan en keren weder tot mijn vorigen Man, want toen was mij beter dan nu. Hos. 2:7 Zij bekent toch niet dat Ik haar het koren en den most en de olie gegeven heb, en haar het zilver en goud vermenigvuldigd heb, dat zij tot den Baäl gebruikt hebben. Hebr. 8:9 Niet naar het verbond dat Ik met hun vaderen gemaakt heb, ten dage als Ik hen bij de hand nam om hen uit Egypteland te leiden; want zij zijn in dat Mijn verbond niet gebleven, en Ik heb op hen niet geacht, zegt de Heere. |
33 Maar dit is het verbond dat Ik na die dagen met het huis Israëls maken zal, spreekt de HEERE: Ik 9zal Mijn wet in hun 10binnenste geven, en zal die in hun 11hart schrijven; en Ik zal hun otot een 12God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn. | | 9 Hebr. Ik heb gegeven, dat is, Ik zal het zekerlijk doen; als het volgende verklaart. |
10 Dat is, hart, als in het volgende verklaard wordt. Vgl. Jer. 32:40 met de aant. Jer. 32:40 En Ik zal een eeuwig verbond met hen maken, dat Ik van achter hen niet zal afkeren, opdat Ik hun weldoe; en Ik zal Mijn vreze in hun hart geven, dat zij niet van Mij afwijken. |
11 Vgl. Jer. 32:39, 40. Ez. 36:25, 26, 27. 2 Kor. 3:3. Jer. 32:39 En Ik zal hun enerlei hart en enerlei weg geven, om Mij te vrezen al de dagen, hun ten goede, mitsgaders hun kinderen na hen. Jer. 32:40 En Ik zal een eeuwig verbond met hen maken, dat Ik van achter hen niet zal afkeren, opdat Ik hun weldoe; en Ik zal Mijn vreze in hun hart geven, dat zij niet van Mij afwijken. Ez. 36:25 Dan zal Ik rein water op u sprengen en gij zult rein worden; van al uw onreinheden en van al uw drekgoden zal Ik u reinigen. Ez. 36:26 En Ik zal u een nieuw hart geven, en zal een nieuwen geest geven in het binnenste van u; en Ik zal het stenen hart uit uw vlees wegnemen, en zal u een vlezen hart geven. Ez. 36:27 En Ik zal Mijn Geest geven in het binnenste van u; en Ik zal maken dat gij in Mijn inzettingen zult wandelen en Mijn rechten zult bewaren en doen. 2 Kor. 3:3 Als die openbaar zijt geworden, dat gij een brief van Christus zijt, en door onzen dienst bereid, die geschreven is niet met inkt, maar door den Geest des levenden Gods, niet in stenen tafelen, maar in vlezen tafelen des harten. |
o vers 1. Jer. 24:7; 30:22. vers 1 TERZELFDER tijd, spreekt de HEERE, zal Ik allen geslachten Israëls tot een God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn. Jer. 24:7 En Ik zal hun een hart geven om Mij te kennen, dat Ik de HEERE ben; en zij zullen Mij tot een volk zijn en Ik zal hun tot een God zijn; want zij zullen zich tot Mij met hun ganse hart bekeren. Jer. 30:22 En gij zult Mij tot een volk zijn, en Ik zal u tot een God zijn. |
12 Als vers 1. vers 1 TERZELFDER tijd, spreekt de HEERE, zal Ik allen geslachten Israëls tot een God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn. |
34 En zij zullen 13niet meer een iegelijk zijn naaste, en een iegelijk zijn broeder leren, zeggende: Kent den HEERE; want pzij zullen Mij allen kennen, van hun kleinste af tot hun grootste toe, spreekt de HEERE; qwant Ik zal hun ongerechtigheid vergeven en hunner zonde niet meer 14gedenken. | | 13 Hiermede wil God den heiligen kerkendienst en schuldigen plicht van onderling onderwijs en vermaning geenszins uit het Nieuwe Testament wegnemen, waarvan Hij Zelf de Auteur en Insteller is, maar te kennen geven dat de klaarheid van het Heilig Evangelie en de werking des Heiligen Geestes zodanig zal zijn, dat er geen grote moeite of dwang zal van node zijn om de gelovigen tot hun plicht aan te drijven, dewijl zij van den Heiligen Geest geleerd, daartoe gedreven en vuriglijk genegen zullen zijn. Vergelijk deze manier van spreken met Joh. 16:26, 27. 1 Joh. 2:27, en zie Jes. 11:9. Joh. 6:45. 1 Kor. 1:5, 7; 2:10, enz. 1 Joh. 2:20. Joh. 16:26 In dien dag zult gij in Mijn Naam bidden; en Ik zeg u niet dat Ik den Vader voor u bidden zal; Joh. 16:27 Want de Vader Zelf heeft u lief, dewijl gij Mij liefgehad hebt en hebt geloofd dat Ik van God ben uitgegaan. 1 Joh. 2:27 En de zalving die gijlieden van Hem ontvangen hebt, blijft in u, en gij hebt niet van node dat iemand u lere; maar gelijk dezelve zalving u leert van alle dingen, zo is zij ook waarachtig en is geen leugen; en gelijk zij u geleerd heeft, zo zult gij in Hem blijven. Jes. 11:9 Men zal nergens leed doen noch verderven op den gansen berg Mijner heiligheid; want de aarde zal vol kennis des HEEREN zijn, gelijk de wateren den bodem der zee bedekken. Joh. 6:45 Er is geschreven in de Profeten: En zij zullen allen van God geleerd zijn. Een iegelijk dan die het van den Vader gehoord en geleerd heeft, die komt tot Mij. 1 Kor. 1:5 Dat gij in alles zijt rijk geworden in Hem, in alle rede en alle kennis, 1 Kor. 1:7 Alzo dat het u aan geen gave ontbreekt, verwachtende de openbaring van onzen Heere Jezus Christus; 1 Kor. 2:10 Doch God heeft het
ons geopenbaard door Zijn Geest; want de Geest onderzoekt alle dingen, ook de diepten Gods. 1 Joh. 2:20 Doch gij hebt de zalving van den Heilige, en gij weet alle dingen. |
p Jes. 54:13. Joh. 6:45. Jes. 54:13 En al uw kinderen zullen van den HEERE geleerd zijn, en de vrede uwer kinderen zal groot zijn. Joh. 6:45 Er is geschreven in de Profeten: En zij zullen allen van God geleerd zijn. Een iegelijk dan die het van den Vader gehoord en geleerd heeft, die komt tot Mij. |
q Jer. 33:8. Micha 7:18. Hand. 10:43. Jer. 33:8 En Ik zal hen reinigen van al hun ongerechtigheid, met dewelke zij tegen Mij gezondigd hebben; en Ik zal vergeven al hun ongerechtigheden, met dewelke zij tegen Mij gezondigd, en met dewelke zij tegen Mij overtreden hebben. Micha 7:18 Wie is een God gelijk Gij, Die de ongerechtigheid vergeeft en de overtreding van het overblijfsel Zijner erfenis voorbijgaat? Hij houdt Zijn toorn niet in eeuwigheid, want Hij heeft lust aan goedertierenheid. Hand. 10:43 Dezen geven getuigenis al de profeten, dat een iegelijk die in Hem gelooft, vergeving der zonden ontvangen zal door Zijn Naam. |
14 Zie Ps. 79:8. Ez. 18:22. Micha 7:18, met de aantt. Ps. 79:8 Gedenk ons de vorige misdaden niet; haast U, laat Uw barmhartigheden ons voorkomen, want wij zijn zeer dun geworden. Ez. 18:22 Al zijn overtredingen die hij gedaan heeft, zullen hem niet gedacht worden; in zijn gerechtigheid die hij gedaan heeft, zal hij leven. Micha 7:18 Wie is een God gelijk Gij, Die de ongerechtigheid vergeeft en de overtreding van het overblijfsel Zijner erfenis voorbijgaat? Hij houdt Zijn toorn niet in eeuwigheid, want Hij heeft lust aan goedertierenheid. |
35 Zo zegt de HEERE, Die de rzon ten licht geeft des daags, de 15ordeningen der maan en der sterren ten licht des nachts, sDie de zee klieft, dat haar golven bruisen, HEERE der 16heirscharen is Zijn Naam: | | r Gen. 1:16. Gen. 1:16 God dan maakte die twee grote lichten; het grote licht tot heerschappij des daags, en het kleine licht tot heerschappij des nachts; ook de sterren. |
15 Of: gezette perken, dat is, haar verordineerden loop. |
s Jes. 51:15. Jes. 51:15 Want Ik ben de HEERE uw God, Die de zee klieft, dat haar golven bruisen; HEERE der heirscharen is Zijn Naam. |
16 Zie 1 Kon. 18 op vers 15. 1 Kon. 18:15 (kt.) En Elía zeide: Zo waarachtig als
de HEERE der heirscharen leeft, voor Wiens aangezicht ik sta, ik zal voorzeker mij heden aan hem vertonen. |
36 Indien deze 17ordeningen van voor Mijn aangezicht zullen 18wijken, spreekt de HEERE, zo zal ook het 19zaad Israëls ophouden, dat het 20geen volk zij voor Mijn aangezicht, 21al de dagen. | | 17 In het voorgaande vers vermeld. |
18 Dat is, ophouden van haar koers, voor Mij. |
19 Dat is, de kerk. |
20 Dat is, gelijk de voorschreven zaken zullen blijven en bestaan, alzo zal er altoos op aarde een kerk zijn, die Mijn volk is. Vgl. Ps. 72:5, 17; 89:37, 38; 102:29. Ps. 72:5 Zij zullen U vrezen, zolang de zon en maan zullen zijn, van geslacht tot geslacht. Ps. 72:17 Zijn Naam zal zijn tot in eeuwigheid; zolang als er de zon is, zal Zijn Naam van kind tot kind voortgeplant worden; en zij zullen in Hem gezegend worden; alle heidenen zullen Hem welgelukzalig roemen. Ps. 89:37 Zijn zaad zal in der eeuwigheid zijn, en zijn troon zal voor Mij zijn gelijk de zon. Ps. 89:38 Hij zal eeuwiglijk bevestigd worden, gelijk de maan, en de getuige in den hemel is getrouw. Sela. Ps. 102:29 De kinderen Uwer knechten zullen wonen, en hun zaad zal voor Uw aangezicht bevestigd worden. |
21 Vgl. Matth. 28:20. Matth. 28:20 En zie, Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld. Amen. |
37 Zo zegt de HEERE: Indien de hemelen daarboven gemeten en de fundamenten der aarde beneden doorgrond kunnen worden, zo zal Ik ook het ganse zaad Israëls verwerpen 22om alles wat zij gedaan hebben, spreekt de HEERE. | | 22 Dat is, om hunner zonden wil, dewijl die om des Messias’ wil vergeven en vergeten zullen zijn, vers 34. De Heere wil zeggen, dat Hij hen geenszins daarom zal verwerpen. vers 34 En zij zullen niet meer een iegelijk zijn naaste, en een iegelijk zijn broeder leren, zeggende: Kent den HEERE; want zij zullen Mij allen kennen, van hun kleinste af tot hun grootste toe, spreekt de HEERE; want Ik zal hun ongerechtigheid vergeven en hunner zonde niet meer gedenken. |
38 Zie, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat deze stad den HEERE zal herbouwd worden, van den toren 23Hanáneël af tot aan de 24Hoekpoort. | | 23 Zie Neh. 3:1, en vgl. Zach. 2:1, 2, 3, 4; 14:10, enz. Neh. 3:1 EN
Eljasib, de hogepriester, maakte zich op met zijn broederen, de priesters, en zij bouwden de Schaapspoort; zij heiligden ze en richtten haar deuren op; ja, zij heiligden ze tot aan den toren Mea, tot aan den toren Hanáneël. Zach. 2:1 WEDEROM hief ik mijn ogen op en ik zag, en zie, er was een Man; en in Zijn hand was een meetsnoer. Zach. 2:2 En ik zeide: Waar gaat Gij heen? En Hij zeide tot mij: Om Jeruzalem te meten, om te zien hoe groot haar breedte en hoe groot haar lengte wezen zal. Zach. 2:3 En zie, de Engel Die met mij sprak, ging uit; en een andere engel ging uit Hem tegemoet. Zach. 2:4 En Hij zeide tot hem: Loop, spreek dezen jongeling aan, zeggende: Jeruzalem zal dorpsgewijze bewoond worden vanwege de veelheid der mensen en der beesten, die in het midden derzelve wezen zal. Zach. 14:10 Dit ganse land zal rondom als een vlak veld gemaakt worden, van Geba tot Rimmon toe, zuidwaarts van Jeruzalem; en zij zal verhoogd en bewoond worden in haar plaats, van de poort van Benjamin af tot aan de plaats van de eerste poort, tot aan de Hoekpoort toe, en van den toren Hanáneël tot aan des konings wijnbakken toe. |
24 Zie 2 Kon. 14 op vers 13. 2 Kon. 14:13 (kt.) En Joas, de koning van Israël, greep Amázia, den koning van Juda, den zoon van Joas, den zoon van Aházia, te Beth-Sémes, en kwam te Jeruzalem; en hij brak aan den muur van Jeruzalem, van de poort van Efraïm tot aan de Hoekpoort, vierhonderd ellen. |
39 En 25het meetsnoer zal wijders nevens 26dezelve uitgaan tot aan den heuvel 27Gareb, en zich naar 28Goath omwenden. | | 25 Anders: haar meetsnoer, te weten der stad. |
26 Hoekpoort. |
27 Dat is, van den grindige of schurftige, alzo (naar sommiger gevoelen) genoemd, omdat aldaar de schurftige en andere onreine mensen moesten wonen, buiten de stad bij de gerechtsplaats; zodat de stad veel wijder en groter zou gebouwd worden dan tevoren. |
28 Dit houden sommigen voor een hogen berg in het uiterste deel der stad Davids, tegen het westen en zuiden. |
40 En het ganse dal der 29dode lichamen en der as, en al de velden tot aan de beek 30Kidron, tot aan den hoek van de 31Paardenpoort tegen het oosten, zal den HEERE een 32heiligheid zijn; er zal 33niets weder uitgerukt noch afgebroken worden in eeuwigheid. | | 29 Hierdoor kan men verstaan het dal van Hinnom, waar de kinderen tot as verbrand werden (zie Jer. 7:31); of een plaats voor de dode lichamen der misdadigen; insgelijks, de velden buiten de Mestpoort. De zin is, dat de kerke Gods zal zijn ter plaatse waar tevoren allerlei heidense gruwelen en onreinheden gepleegd zijn. Jer. 7:31 En zij hebben gebouwd de hoogten van Tofeth, dat in het dal des zoons van Hinnom is, om hun zonen en hun dochters met vuur te verbranden; hetwelk Ik niet heb geboden, noch in Mijn hart is opgekomen. |
30 Zie 2 Sam. 15 op vers 23. 2 Sam. 15:23 (kt.) En het ganse land weende met luider stem, als al het volk overging; ook ging de koning over de beek Kidron en al het volk ging over, recht naar den weg der woestijn. |
31 Zie Neh. 3:28. Neh. 3:28 Van boven de Paardenpoort verbeterden de priesters, een iegelijk tegenover zijn huis. |
32 Dat is, zeer heilig. |
33 Hieruit blijkt dat deze profetie niet gaat op het herbouwde aardse Jeruzalem (dat van de Romeinen is verwoest), maar op het geestelijke, te weten Gods kerk. Vgl. Ez. 48:35. Ez. 48:35 Rondom achttienduizend; en de naam der stad zal van dien dag af zijn: De HEERE is ALDAAR. |