Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Profetie van de verlossing |
1 HET woord dat tot Jeremía geschied is van den HEERE, zeggende: |
2 Zo spreekt de HEERE, de God Israëls, zeggende: Schrijf u al de woorden die Ik tot u gesproken heb, in een boek. |
3 Want zie, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat Ik de gevangenis van Mijn volk, Israël en Juda, wenden zal, zegt de HEERE; en Ik zal hen wederbrengen in het land dat Ik hun vaderen gegeven heb, en zij zullen het erfelijk bezitten. |
4 En dit zijn de woorden die de HEERE gesproken heeft van Israël en van Juda. |
5 Want zo zegt de HEERE: Wij horen een stem der verschrikking; er is vrees en geen vrede. |
6 Vraagt toch en ziet of een manspersoon baart! Waarom zie Ik dan eens iegelijken mans handen op zijn lendenen, als van een abarende vrouw, en alle aangezichten veranderd in bleekheid? a Jer. 4:31; 6:24.  |
a Jer. 4:31 Want ik hoor een stem als van een vrouw die in arbeid is, een benauwdheid als van een die in des eersten kinds noden is, de stem van de dochter Sions; zij hijgt, zij breidt haar handen uit, zeggende: O wee mij nu, want mijn ziel is moede vanwege de doodslagers. Jer. 6:24 Wij hebben zijn gerucht gehoord, onze handen zijn slap geworden; benauwdheid heeft ons aangegrepen, weedom als van een barende vrouw. |
7 bO wee; want die dag is zo groot, dat zijns gelijke niet geweest is; en het is een tijd van benauwdheid voor Jakob; nog zal hij daaruit verlost worden. b Joël 2:11. Zef. 1:15.  |
b Joël 2:11 En de HEERE verheft Zijn stem voor Zijn heir heen; want Zijn leger is zeer groot, want Hij is machtig, doende Zijn woord; want de dag des HEEREN is groot en zeer vreselijk, en wie zal hem verdragen? Zef. 1:15 Die dag zal een dag der verbolgenheid zijn; een dag der benauwdheid en des angstes, een dag der woestheid en verwoesting, een dag der duisternis en der donkerheid, een dag der wolk en der dikke donkerheid; |
8 Want het zal te dien dage geschieden, spreekt de HEERE der heirscharen, dat Ik zijn juk van uw hals verbreken en uw banden verscheuren zal; en vreemden zullen zich niet meer van hem doen dienen. |
9 Maar zij zullen dienen den HEERE hun God, en hun Koning cDavid, Dien Ik hun verwekken zal. c Ez. 34:23, 24; 37:24. Hos. 3:5.  |
c Ez. 34:23 En Ik zal een enigen Herder over hen verwekken, en Hij zal hen weiden, namelijk Mijn Knecht David; Die zal hen weiden en Die zal hun tot een Herder zijn. Ez. 34:24 En Ik, de HEERE, zal hun tot een God zijn, en Mijn Knecht David zal Vorst zijn in het midden van hen; Ik, de HEERE, heb het gesproken. Ez. 37:24 En Mijn Knecht David zal Koning over hen zijn, en zij zullen allen tezamen één Herder hebben; en zij zullen in Mijn rechten wandelen, en Mijn inzettingen bewaren en die doen. Hos. 3:5 Daarna zullen zich de kinderen Israëls bekeren en zoeken den HEERE, hun God, en David, hun Koning; en zij zullen vrezende komen tot den HEERE en tot Zijn goedheid, in het laatste der dagen. |
10 Gij dan, vrees niet, do Mijn knecht Jakob, spreekt de HEERE, ontzet u niet, Israël; want zie, Ik zal u uit verre landen verlossen, en uw zaad uit het land hunner gevangenis; en Jakob zal wederkomen en stil en gerust zijn, en er zal niemand zijn die hem
verschrikke. d Jes. 41:13; 43:5; 44:1. Jer. 46:28.  |
d Jes. 41:13 Want Ik, de HEERE uw God, grijp uw rechterhand aan, Die tot u zeg: Vrees niet, Ik help u. Jes. 43:5 Vrees niet, want Ik ben met u; Ik zal uw zaad van den opgang brengen en Ik zal u
verzamelen
van den ondergang. Jes. 44:1 MAAR hoor nu, Mijn knecht Jakob, en Israël, dien Ik verkoren heb. Jer. 46:28 Gij dan, Mijn knecht Jakob, vrees niet, spreekt de HEERE; want Ik ben met u; want Ik zal een voleinding maken met al de heidenen waar Ik u heen gedreven zal hebben, doch met u zal Ik geen voleinding maken, maar u kastijden met mate en u niet gans onschuldig houden. |
11 Want Ik ben met u, spreekt de HEERE, om u te verlossen; want Ik zal een voleinding maken met al de heidenen waarheen Ik u verstrooid heb, emaar met u zal Ik geen voleinding maken; maar Ik zal u kastijden met fmate en u niet gans onschuldig houden. e Jer. 4:27; 5:10, 18; 46:28. f Jes. 27:8. Jer. 10:24.  |
e Jer. 4:27 Want zo zegt de HEERE: Dit ganse land zal een woestheid zijn (doch Ik zal geen voleinding maken); Jer. 5:10 Beklimt haar muren en verderft ze (doch maakt geen voleinding); doet haar spitsen weg, want zij zijn des HEEREN niet. Jer. 5:18 Nochtans zal Ik ook in die dagen, spreekt de HEERE, geen voleinding met ulieden maken. Jer. 46:28 Gij dan, Mijn knecht Jakob, vrees niet, spreekt de HEERE; want Ik ben met u; want Ik zal een voleinding maken met al de heidenen waar Ik u heen gedreven zal hebben, doch met u zal Ik geen voleinding maken, maar u kastijden met mate en u niet gans onschuldig houden. f Jes. 27:8 Met mate hebt Gij met hem getwist, wanneer Gij hem wegstiet; als
Hij hem wegnam door Zijn harden wind, in den dag des oostenwinds. Jer. 10:24 Kastijd mij, HEERE, doch met mate; niet in Uw toorn, opdat Gij mij niet tenietmaakt. |
12 Want zo zegt de HEERE: Uw breuk is gdodelijk, uw plaag is smartelijk. g Jer. 10:19; 15:18.  |
g Jer. 10:19 O wee mij over mijn breuk, mijn plaag is smartelijk; en ik had gezegd: Dit is immers een krankheid die ik wel dragen zal. Jer. 15:18 Waarom is mijn pijn steeds durende en mijn plaag smartelijk? Zij weigert geheeld te worden; zoudt Gij mij ganselijk zijn als een leugenachtige? Als wateren die niet bestendig zijn? |
13 Er is niemand die uw zaak oordeelt aangaande het gezwel; gij hebt geen heelpleisters. |
14 Al uw hliefhebbers hebben u vergeten, zij vragen niet naar u; want Ik heb u geslagen met eens vijands plaag, met de kastijding eens wreden; om de grootheid uwer ongerechtigheid, omdat uw zonden machtig veel zijn. h Jer. 22:20.  |
h Jer. 22:20 Klim op den Libanon en roep, en verhef uw stem op den Basan; roep ook van de veren; maar al uw liefhebbers zijn verbroken. |
15 Wat ikrijt gij over uw breuk, dat uw smart dodelijk is? Om de grootheid uwer ongerechtigheid, omdat uw zonden kmachtig veel zijn, heb Ik u deze dingen gedaan. i Jer. 13:17. k Jer. 5:6.  |
i Jer. 13:17 Zult gijlieden dat dan nog niet horen, zo zal mijn ziel in verborgen plaatsen wenen vanwege den hoogmoed, en mijn oog zal bitterlijk tranen, ja, van tranen nederdalen, omdat des HEEREN kudde gevankelijk is weggevoerd. k Jer. 5:6 Daarom heeft hen een leeuw uit het woud verslagen, een wolf der wildernissen zal hen verwoesten, een luipaard waakt tegen hun steden; al wie uit dezelve uitgaat, zal verscheurd worden; want hun overtredingen zijn vermenigvuldigd, hun afkeringen zijn machtig veel geworden. |
16 Daarom, allen die u opeten, zullen lopgegeten worden, en al uw wederpartijders, zij allen, zullen gaan in gevangenis; en die u beroven, zullen ter beroving zijn, en allen die u plunderen, zal Ik ter plundering overgeven. l Ex. 23:22. Jes. 41:11. Jer. 10:25.  |
l Ex. 23:22 Maar zo gij Zijn stem naarstiglijk gehoorzaamt en doet al wat Ik spreken zal, zo zal Ik uwer vijanden vijand en uwer wederpartijders wederpartij zijn. Jes. 41:11 Zie, zij zullen beschaamd en te schande worden, allen die tegen u ontstoken zijn; zij zullen worden als niets, en de lieden die met u twisten, zullen vergaan. Jer. 10:25 Stort Uw grimmigheid uit over de heidenen, die U niet kennen, en over de geslachten die Uw Naam niet aanroepen; want zij hebben Jakob opgegeten, ja, zij hebben hem opgegeten, en hem verteerd, en zijn woning verwoest. |
17 Want Ik zal u de gezondheid doen rijzen, en u van uw plagen genezen, spreekt de HEERE; omdat zij u noemen: De verdrevene. Het is Sion, zeggen zij, niemand vraagt naar haar. |
18 Zo zegt de HEERE: Zie, Ik zal de gevangenis der tenten Jakobs wenden en Mij over hun woningen ontfermen; en de stad zal herbouwd worden op haar hoop en het paleis zal liggen naar zijn wijze. |
19 En van hen zal dankzegging uitgaan, en een stem mder spelenden; en Ik zal hen vermeerderen en zij zullen niet verminderd worden, en Ik zal hen verheerlijken, en zij zullen niet gering worden. m Jer. 31:4.  |
m Jer. 31:4 Ik zal u weder bouwen en gij zult gebouwd worden, o jonkvrouw Israëls; gij zult weder versierd zijn met uw trommels, en uitgaan met den rei der spelenden. |
20 En zijn zonen zullen zijn als eertijds, en zijn gemeente zal voor Mijn aangezicht bevestigd worden; en Ik zal bezoeking doen over al zijn onderdrukkers. |
21 En zijn Heerlijke zal uit hem zijn, en zijn Heerser uit het midden van hem voortkomen; en Ik zal Hem doen naderen, en Hij zal tot Mij genaken; want wie is hij die met zijn hart borg worde om tot Mij te genaken? spreekt de HEERE. |
22 En gij zult nMij tot een volk zijn, en Ik zal u tot een God zijn. n Jer. 24:7; 31:1, 33; 32:38.  |
n Jer. 24:7 En Ik zal hun een hart geven om Mij te kennen, dat Ik de HEERE ben; en zij zullen Mij tot een volk zijn en Ik zal hun tot een God zijn; want zij zullen zich tot Mij met hun ganse hart bekeren. Jer. 31:1 TERZELFDER tijd, spreekt de HEERE, zal Ik allen geslachten Israëls tot een God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn. Jer. 31:33 Maar dit is het verbond dat Ik na die dagen met het huis Israëls maken zal, spreekt de HEERE: Ik zal Mijn wet in hun binnenste geven, en zal die in hun hart schrijven; en Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn. Jer. 32:38 Ja, zij zullen Mij tot een volk zijn, en Ik zal hun tot een God zijn. |
23 Zie, een oonweder des HEEREN, een grimmigheid, is uitgegaan, een aanhoudend onweder; het zal blijven op het hoofd der goddelozen. o Jer. 23:19; 25:32.  |
o Jer. 23:19 Zie, een onweder des HEEREN, een grimmigheid, is uitgegaan, ja, een pijnlijk onweder; het zal blijven op der goddelozen hoofd. Jer. 25:32 Zo zegt de HEERE der heirscharen: Zie, een kwaad gaat er uit van volk tot volk, en een groot onweder zal er verwekt worden van de zijden der aarde. |
24 De hittigheid van des HEEREN toorn zal zich niet afwenden, totdat Hij gedaan en totdat Hij daargesteld zal hebben de gedachten Zijns harten; in het laatste der dagen zult gij daarop letten. |