Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Buigen onder Babels juk |
1 IN het begin des koninkrijks van Jójakim, zoon van Josía, koning van Juda, geschiedde dit woord tot Jeremía van den HEERE, zeggende: |
2 Alzo zeide de HEERE tot mij: Maak u banden en jukken, en adoe die aan uw hals. a Jer. 28:10.  |
a Jer. 28:10 Toen nam de profeet Hanánja het juk van den hals van den profeet Jeremía, en hij verbrak het. |
3 En zend ze tot den koning van Edom, en tot den koning van Moab, en tot den koning der kinderen Ammons, en tot den koning van Tyrus, en tot den koning van Sidon; door de hand der boden die te Jeruzalem tot Zedekía, den koning van Juda, komen. |
4 En beveel hun aan hun heren te zeggen: Zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: Zo zult gij tot uw heren zeggen: |
5 Ik heb gemaakt de aarde, den mens en het vee, die op den aardbodem zijn, door Mijn grote kracht en door Mijn uitgestrekten arm, en Ik bgeef haar aan welken het recht is in Mijn ogen. b Dan. 4:17, 25.  |
b Dan. 4:17 Deze zaak is in het besluit der wachters, en deze begeerte is in het woord der heiligen; opdat de levenden bekennen dat de Allerhoogste heerschappij heeft over de koninkrijken der mensen en geeft ze aan wien Hij wil, ja, zet daarover den laagste onder de mensen. Dan. 4:25 Te weten, men zal u van de mensen verstoten, en met het gedierte des velds zal uw woning zijn, en men zal u kruid als den ossen te smaken geven, en gij zult van den dauw des hemels natgemaakt worden, en er zullen zeven tijden over u voorbijgaan, totdat gij bekent dat de Allerhoogste heerschappij heeft over de koninkrijken der mensen, en geeft ze wien Hij wil. |
6 En nu, Ik heb al deze landen gegeven in de hand van Nebukadnézar, den koning van Babel, cMijn knecht; zelfs ook het gedierte des velds heb Ik hem gegeven om hem te dienen. c Jer. 25:9.  |
c Jer. 25:9 Zie, Ik zal zenden en nemen alle geslachten van het noorden, spreekt de HEERE; en tot Nebukadrézar, den koning van Babel, Mijn knecht; en zal hen brengen over dit land en over de inwoners van hetzelve en over al deze volken rondom; en Ik zal hen verbannen, en zal hen stellen tot een ontzetting, en tot een aanfluiting, en tot eeuwige woestheden. |
7 En alle volken zullen hem en zijn zoon en zijns zoons zoon dienen, totdat ook de tijd van zijn eigen land komt; dan zullen zich machtige volken en grote koningen van hem doen dienen. |
8 En het zal geschieden, het volk en het koninkrijk die hem, Nebukadnézar, den koning van Babel, niet zullen dienen, en dat zijn hals niet zal geven onder het juk des konings van Babel; over datzelve volk zal Ik, spreekt de HEERE, bezoeking doen door het zwaard en door den honger en door de pestilentie, totdat Ik hen zal verteerd hebben door zijn hand. |
9 Gijlieden dan, hoort niet naar uw profeten, en naar uw waarzeggers, en naar uw dromers, en naar uw guichelaars, en naar uw tovenaars, dewelke tot u spreken, zeggende: Gij zult den koning van Babel niet dienen. |
10 Want zij profeteren u valsheid, om u ver uit uw land te brengen, en dat Ik u uitstote en gij omkomt. |
11 Maar het volk dat zijn hals zal brengen onder het juk des konings van Babel en hem dienen, datzelve zal Ik in zijn land laten, spreekt de HEERE, en het zal dat bouwen en daarin wonen. |
12 Daarna sprak ik tot Zedekía, den koning van Juda, naar al deze woorden, zeggende: Brengt uw halzen onder het juk van den koning van Babel, en dient hem en zijn volk, zo zult gij leven. |
13 Waarom zoudt gij sterven, gij en uw volk, door het zwaard, door den honger en door de pestilentie? Gelijk als de HEERE gesproken heeft van het volk dat den koning van Babel niet zal dienen. |
14 Hoort dan niet naar de woorden der profeten die tot u spreken, zeggende: Gij zult den koning van Babel niet dienen; want zij profeteren u dvalsheid. d Jer. 14:14; 23:21; 29:8.  |
d Jer. 14:14 En de HEERE zeide tot mij: Die profeten profeteren vals in Mijn Naam; Ik heb hen niet gezonden, noch hun bevel gegeven, noch tot hen gesproken; zij profeteren ulieden een vals gezicht, en waarzegging en nietigheid en bedriegerij huns harten. Jer. 23:21 Ik heb die profeten niet gezonden, nochtans hebben zij gelopen; Ik heb tot hen niet gesproken, nochtans hebben zij geprofeteerd. Jer. 29:8 Want zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: Laat uw profeten en uw waarzeggers, die in het midden van u zijn, u niet bedriegen, en hoort niet naar uw dromers, die gij doet dromen. |
15 Want Ik heb hen niet gezonden, spreekt de HEERE, en zij profeteren valselijk in Mijn Naam; opdat Ik u uitstote en gij omkomt, gij en de profeten die u profeteren. |
16 Ook sprak ik tot de priesters en tot dit ganse volk, zeggende: Zo zegt de HEERE: Hoort niet naar de woorden uwer profeten die u profeteren, zeggende: Zie, de vaten van des HEEREN huis zullen nu ehaast uit Babel wedergebracht worden; want zij profeteren u valsheid. e Jer. 28:3.  |
e Jer. 28:3 In nog twee volle jaren zal Ik tot deze plaats wederbrengen al de vaten van het huis des HEEREN, die Nebukadnézar, de koning van Babel, uit deze plaats heeft weggenomen en dezelve naar Babel gebracht. |
17 Hoort niet naar hen, maar dient den koning van Babel, zo zult gijlieden leven; waarom zou deze stad tot een woestheid worden? |
18 Maar zo zij profeten zijn en zo des HEEREN woord bij hen is, laat hen nu bij den HEERE der heirscharen voorbidden, opdat de vaten die in het huis des HEEREN en in het huis des konings van Juda en te Jeruzalem zijn overgebleven, niet naar Babel komen. |
19 Want zo zegt de HEERE der heirscharen van de pilaren, en van de zee, en van de stellingen, en van het overige der vaten, die in deze stad zijn overgebleven, |
20 Die Nebukadnézar, de koning van Babel, niet heeft weggenomen, als hij Jechónia, den zoon van Jójakim, koning van Juda, van Jeruzalem naar Babel fgevankelijk wegvoerde, mitsgaders al de edelen van Juda en Jeruzalem; f 2 Kon. 24:14, 15.  |
f 2 Kon. 24:14 En hij voerde gans Jeruzalem weg, mitsgaders al de vorsten en alle strijdbare helden, tienduizend gevangenen, en alle timmerlieden en smeden; niemand werd overgelaten dan het arme volk des lands. 2 Kon. 24:15 Zo voerde hij Jójachin weg naar Babel, mitsgaders des konings moeder en des konings vrouwen en zijn hovelingen; daartoe de machtigen des lands bracht hij gevankelijk van Jeruzalem naar Babel; |
21 Ja, zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls, van de vaten die in het huis des HEEREN en in het huis des konings van Juda en te Jeruzalem zijn overgebleven: |
22 Naar Babel zullen zij ggebracht worden en aldaar zullen zij zijn, tot den dag toe dat Ik hen bezoeken zal, spreekt de HEERE; dan zal Ik ze opvoeren en zal ze hwederbrengen tot deze plaats. g 2 Kon. 25:13. 2 Kron. 36:18. h 2 Kron. 36:22. Jer. 29:10.  |
g 2 Kon. 25:13 Verder braken de Chaldeeën de koperen pilaren die in het huis des HEEREN waren, en de stellingen, en de koperen zee die in het huis des HEEREN was; en zij voerden het koper daarvan naar Babel. 2 Kron. 36:18 En alle vaten van het huis Gods, de grote en de kleine, en de schatten van het huis des HEEREN en de schatten des konings en zijner vorsten, dit alles voerde hij naar Babel. h 2 Kron. 36:22 Maar in het eerste jaar van Kores, koning van Perzië, opdat volbracht werd het woord des HEEREN, door den mond van Jeremía, verwekte de HEERE den geest van Kores, koning van Perzië, dat hij een stem liet doorgaan door zijn ganse koninkrijk, zelfs ook in geschrifte, zeggende: Jer. 29:10 Want zo zegt de HEERE: Zekerlijk, als zeventig jaren te Babel zullen vervuld zijn, zal Ik ulieden bezoeken; en Ik zal Mijn goed woord over u verwekken, u wederbrengende tot deze plaats. |