Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Israëls ontrouw |
1 EN des HEEREN woord geschiedde tot mij, zeggende: |
2 Ga en roep voor de oren van Jeruzalem, zeggende: Zo zegt de HEERE: Ik gedenk der weldadigheid uwer jeugd, der liefde uwer ondertrouw, toen gij Mij nawandeldet in de woestijn, in onbezaaid land. |
3 Israël was den HEERE een heiligheid, de eerstelingen Zijner inkomst; allen die hem opaten, werden voor schuldig gehouden; kwaad kwam hun over, spreekt de HEERE. |
4 Hoort des HEEREN woord, gij huis Jakobs, en alle geslachten van het huis Israëls. |
5 Zo zegt de HEERE: aWat voor onrecht hebben uw vaders aan Mij gevonden, dat zij verre van Mij geweken zijn; en hebben de ijdelheid nagewandeld en zij zijn ijdel geworden? a Micha 6:3, 4.  |
a Micha 6:3 O Mijn volk, wat heb Ik u gedaan, en waarmede heb Ik u vermoeid? Betuig tegen Mij. Micha 6:4 Immers heb Ik u uit Egypteland opgevoerd, en u uit het diensthuis verlost; en Ik heb voor uw aangezicht heen gezonden Mozes, Aäron en Mirjam. |
6 En zeiden niet: Waar is de HEERE, Die ons opvoerde uit Egypteland, Die ons leidde in de woestijn, in een land van wildernissen en kuilen, in een land van dorheid en schaduw des doods, in een land waar niemand doorging en waar geen mens woonde? |
7 En Ik bracht u in een vruchtbaar land, om de vrucht van hetzelve en het goede ervan te eten; maar toen gij daarin kwaamt, verontreinigdet gij Mijn land en steldet Mijn erfenis tot een gruwel. |
8 De priesters zeiden niet: Waar is de HEERE? En bdie de wet handelden, kenden Mij niet, en de herders overtraden tegen Mij; en de profeten profeteerden door Baäl, en wandelden na dingen die
geen nut doen. b Rom. 2:20.  |
b Rom. 2:20 Een onderrichter der onwijzen en een leermeester der onwetenden, hebbende de gedaante der kennis en der waarheid in de wet. |
9 Daarom zal Ik nog met ulieden twisten, spreekt de HEERE, ja, met uw kindskinderen zal Ik twisten. |
10 Want gaat over in de eilanden der Chittieten en ziet toe, en zendt naar
Kedar en merkt er wel op; en ziet of desgelijks geschied zij. |
11 Heeft ook een volk de goden veranderd, hoewel dezelve geen goden zijn? Nochtans heeft Mijn volk zijn cEer veranderd in hetgeen dat geen nut doet. c Ps. 106:20.  |
c Ps. 106:20 En zij veranderden hun Eer in de gedaante van een os, die gras eet. |
12 Ontzet u hierover, gij dhemelen, en zijt verschrikt, wordt zeer woest, spreekt de HEERE. d Deut. 32:1. Jes. 1:2.  |
d Deut. 32:1 NEIG de oren, gij hemel, en ik zal spreken; en de aarde hore de redenen mijns monds. Jes. 1:2 Hoort, gij hemelen, en neem ter ore, gij aarde, want de HEERE spreekt: Ik heb kinderen groot gemaakt en verhoogd, maar zij hebben tegen Mij overtreden. |
13 Want Mijn volk heeft twee boosheden gedaan: Mij, de eSpringader des levenden waters, hebben zij verlaten, om zichzelven bakken uit te houwen, gebroken bakken, die geen water houden. e Hoogl. 4:15. Jer. 17:13.  |
e Hoogl. 4:15 O Fontein der hoven, Put der levende wateren, die uit Libanon vloeien! Jer. 17:13 O HEERE, Israëls Verwachting, allen die U verlaten, zullen beschaamd worden; en die van mij afwijken, zullen in de aarde geschreven worden; want zij verlaten den HEERE, de Springader des levenden waters. |
14 Is dan Israël een knecht? Of is hij een ingeborene des huizes? Waarom is hij dan ten roof geworden? |
15 fDe jonge leeuwen hebben over hem gebruld, zij hebben hun stem verheven; en zij hebben zijn land gezet in gverwoesting; zijn steden zijn verbrand, dat er niemand in woont. f Jes. 5:29. Jer. 4:7. g Jer. 4:7.  |
f Jes. 5:29 Hun gebrul zal zijn als van een ouden leeuw, en zij zullen brullen als de jonge leeuwen, en zij zullen briesen en den roof aangrijpen en wegvoeren; en er zal geen verlosser zijn. Jer. 4:7 De leeuw is opgekomen uit zijn haag en de verderver der heidenen is opgetrokken, hij is uitgegaan uit zijn plaats, om uw land te stellen in verwoesting; uw steden zullen verstoord worden, dat er niemand in wone. g Jer. 4:7 De leeuw is opgekomen uit zijn haag en de verderver der heidenen is opgetrokken, hij is uitgegaan uit zijn plaats, om uw land te stellen in verwoesting; uw steden zullen verstoord worden, dat er niemand in wone. |
16 Ook hebben u de kinderen van Nof en Tachphanes den schedel afgeweid. |
17 Doet gij u dit niet zelven, doordien gij den HEERE uw God verlaat, ten tijde als Hij u op den weg leidt? |
18 En nu, wat hebt gij te doen met den weg van hEgypte, om de wateren van den Sichor te drinken? En wat hebt gij te doen met den weg van Assur, om de wateren der rivier te drinken? h Jes. 31:1.  |
h Jes. 31:1 WEE dengenen die in Egypte om hulp aftrekken, en steunen op paarden, en vertrouwen op wagens, omdat er vele zijn, en op ruiters, omdat die zeer machtig zijn; en zien niet op den Heilige Israëls en zoeken den HEERE niet. |
19 Uw iboosheid zal u kastijden en uw afkeringen zullen u straffen; weet dan en zie, dat het kwaad en bitter is dat gij den HEERE uw God verlaat, en Mijn vreze niet bij u is, spreekt de Heere, de HEERE der heirscharen. i Jes. 3:9. Hos. 5:5.  |
i Jes. 3:9 Het gelaat huns aangezichts getuigt tegen hen en hun zonden spreken zij vrijuit, gelijk Sódom; zij verbergen ze niet. Wee hunlieder ziel, want zij doen zichzelven kwaad. Hos. 5:5 Dies zal Israëls hovaardij in zijn aangezicht getuigen; en Israël en Efraïm zullen vallen door hun ongerechtigheid; ook zal Juda met hen vallen. |
20 Als Ik vanouds uw juk verbroken en uw banden verscheurd had, zo zeidet gij: Ik zal niet dienen. Maar op allen hogen heuvel en onder allen groenen boom loopt gij om, hoererende. |
21 Ik had u toch kgeplant, een edelen wijnstok, een geheel getrouw zaad; hoe zijt gij Mij dan veranderd in
verbasterde ranken van een vreemden wijnstok? k Ex. 15:17. Ps. 44:3; 80:9.  |
k Ex. 15:17 Die zult Gij inbrengen en planten hen op den berg Uwer erfenis, ter plaatse welke Gij, o HEERE, gemaakt hebt tot Uw woning; het heiligdom, hetwelk Uw handen gesticht hebben, o Heere. Ps. 44:3 Gij hebt de heidenen met Uw hand uit de bezitting verdreven, maar henlieden geplant; Gij hebt de volken geplaagd, henlieden daarentegen doen voortschieten. Ps. 80:9 Gij hebt een wijnstok uit Egypte overgebracht, hebt de heidenen verdreven en hebt denzelven geplant. |
22 Want al lwiest gij u met salpeter en naamt u veel zeep, zo is toch uw ongerechtigheid voor Mijn aangezicht getekend, spreekt de Heere HEERE. l Job 9:30.  |
l Job 9:30 Indien ik mij wasse met sneeuwwater, en mijn handen zuivere met zeep, |
23 Hoe zegt gij: Ik ben niet verontreinigd, ik heb de Baäls niet nagewandeld? Zie uw weg in het dal; ken wat gij gedaan hebt, gij lichte, snelle kemelin, die haar wegen verdraait. |
24 Zij is een woudezel, gewend in de woestijn, naar den lust harer ziel schept zij den wind, wie zou haar ontmoeting afkeren? Allen die haar zoeken, zullen niet moede worden, in haar maand zullen zij haar vinden. |
25 Bedwing uw voet van ontschoeiing en uw keel van dorst; maar gij zegt: Het is buiten hoop; neen, want ik heb de vreemden lief, en die zal ik nawandelen. |
26 Gelijk een dief beschaamd wordt wanneer hij gevonden wordt, alzo zijn die van het huis Israëls beschaamd; zij, hun koningen, hun vorsten en hun priesters en hun profeten; |
27 Die tot een hout zeggen: Gij zijt mijn vader; en tot een steen: Gij hebt mij gegenereerd; want zij keren Mij den nek toe en niet het aangezicht; maar ten tijde huns kwaads zeggen zij: Sta op en verlos ons. |
28 Waar zijn dan uw goden, die gij u gemaakt hebt? Laat ze opstaan, of ze u ten tijde uws kwaads zullen verlossen; want naar
mhet getal uwer steden zijn uw goden, o Juda. m Jes. 2:8. Jer. 11:13.  |
m Jes. 2:8 Ook is hun land vervuld met afgoden; voor het werk hunner handen buigen zij zich neder, voor hetgeen dat hun vingers gemaakt hebben. Jer. 11:13 Want naar het getal uwer steden zijn uw goden geweest, o Juda; en naar het getal der straten van Jeruzalem hebt gijlieden altaren gesteld voor die schaamte, altaren om den Baäl te roken. |
29 Waarom twist gij tegen Mij? Gij hebt allen tegen Mij overtreden, spreekt de HEERE. |
30 Tevergeefs heb Ik uw kinderen ngeslagen, zij hebben de otucht niet aangenomen; ulieder zwaard heeft uw profeten verteerd, als een verdervende leeuw. n Jes. 1:5. Jer. 5:3. o Jer. 5:3.  |
n Jes. 1:5 Waartoe zoudt gij meer geslagen worden? Gij zoudt des afvals des te meer maken; het ganse hoofd is krank en het ganse hart is mat. Jer. 5:3 O HEERE, zien Uw ogen niet naar waarheid? Gij hebt hen geslagen, maar zij hebben geen pijn gevoeld; Gij hebt hen verteerd, maar zij hebben geweigerd de tucht aan te nemen; zij hebben hun aangezichten harder gemaakt dan een steenrots, zij hebben geweigerd zich te bekeren. o Jer. 5:3 O HEERE, zien Uw ogen niet naar waarheid? Gij hebt hen geslagen, maar zij hebben geen pijn gevoeld; Gij hebt hen verteerd, maar zij hebben geweigerd de tucht aan te nemen; zij hebben hun aangezichten harder gemaakt dan een steenrots, zij hebben geweigerd zich te bekeren. |
31 pO geslacht, aanmerkt toch gijlieden des HEEREN woord: Ben Ik Israël een woestijn geweest? Of een land der uiterste donkerheid? Waarom zegt dan Mijn volk: Wij zijn heren, wij zullen niet meer tot U komen? p Matth. 23:26, enz.  |
p Matth. 23:26 Gij blinde farizeeër, reinig eerst wat binnen in den drinkbeker en den schotel is, opdat ook het buitenste derzelve rein worde. |
32 Vergeet ook een jonkvrouw haar versiersel, of een bruid haar bindselen? Nochtans heeft Mijn volk Mij qvergeten, dagen zonder getal. q Jer. 3:21.  |
q Jer. 3:21 Er is een stem gehoord op de hoge plaatsen, een geween en smekingen der kinderen Israëls, omdat zij hun weg verkeerd en den HEERE hun God vergeten hebben. |
33 Wat maakt gij uw weg goed, daar gij boelering zoekt? Waarom gij ook de booste hoeren uw wegen geleerd hebt. |
34 Ja, het bloed van de zielen der onschuldige nooddruftigen is in uw zomen gevonden; Ik heb dat niet met opgraven gevonden, maar aan die alle. |
35 Nog zegt gij: Zeker, ik ben onschuldig; Zijn toorn is immers van mij afgekeerd. Zie, Ik zal met u rechten, omdat gij zegt: Ik heb niet gezondigd. |
36 Wat reist gij veel uit, veranderende uw weg? Gij zult ook van rEgypte beschaamd worden, gelijk als gij van Assur beschaamd zijt. r Jes. 31:1.  |
r Jes. 31:1 WEE dengenen die in Egypte om hulp aftrekken, en steunen op paarden, en vertrouwen op wagens, omdat er vele zijn, en op ruiters, omdat die zeer machtig zijn; en zien niet op den Heilige Israëls en zoeken den HEERE niet. |
37 Gij zult ook vanhier uitgaan met uw handen op uw hoofd; want de HEERE heeft al uw vertrouwen verworpen, zodat gij daarmede niet zult bedijen. |