Statenvertaling.nl

sample header image

Jeremia 15 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Jeremia 15

Dit hoofdstuk voorgelezen (v):

 

1 MAAR de HEERE zeide tot mij: Al stond Mozes en Samuël voor Mijn aangezicht, zo zou toch Mijn ziel tot dit volk niet wezen; drijf hen weg van Mijn aangezicht en laat hen uitgaan.
2 En het zal geschieden wanneer zij tot u zullen zeggen: Waarheen zullen wij uitgaan? dat gij tot hen zult zeggen: Zo zegt de HEERE: Wie ter dood, ter dood; en wie ten zwaarde, ten zwaarde; en wie ten honger, ten honger; en wie ter gevangenis, ter gevangenis.
3 Want Ik zal bezoeking over hen doen met vier geslachten, spreekt de HEERE: met het zwaard om te doden, en met de honden om te slepen, en met het gevogelte des hemels en met het gedierte der aarde om op te eten en te verderven.
4 En Ik zal hen overgeven tot een beroering aan alle koninkrijken der aarde, vanwege Manasse, zoon van Jehizkía, koning van Juda, om hetgeen hij te Jeruzalem gedaan heeft.
5 Want wie zou u verschonen, o Jeruzalem? Of wie zou medelijden met u hebben? Of wie zou aftreden om u naar vrede te vragen?
6 Gij hebt Mij verlaten, spreekt de HEERE, gij zijt achterwaarts gegaan; daarom zal Ik Mijn hand tegen u uitstrekken en u verderven, Ik ben des berouwens moede geworden.
7 En Ik zal hen wannen met een wan in de poorten des lands; Ik heb Mijn volk van kinderen beroofd en verdaan; zij zijn van hun wegen niet wedergekeerd.
8 Hun weduwen zijn Mij meerder geworden dan zand der zeeën; Ik heb hun over de moeder doen komen een jongeling, een verwoester op den middag; Ik heb hem haastelijk haar doen overvallen, de stad met verschrikkingen.
9 Zij die zeven baarde, is zwak geworden; zij heeft haar ziel uitgeblazen, haar zon is ondergegaan als het nog dag was, zij is beschaamd en schaamrood geworden; en hunlieder overblijfsel zal Ik ten zwaarde overgeven voor het aangezicht hunner vijanden, spreekt de HEERE.
10 Wee mij, mijn moeder, dat gij mij gebaard hebt, een man des twistes en een man des krakeels den gansen lande! Ik heb hun niet op woeker gegeven, ook hebben zij mij niet op woeker gegeven, nog vloekt mij eenieder van hen.
11 De HEERE zeide: Zo niet uw overblijfsel ten goede zal zijn! Zo Ik niet in tijd des kwaads en in tijd der benauwdheid bij den vijand voor u tussenkome!
12 Zal ook enig ijzer het ijzer van het noorden, of koper verbreken?
13 Ik zal uw vermogen en uw schatten tot een roof geven, zonder prijs; en dat om al uw zonden en in al uw landpalen.
14 En Ik zal u overvoeren met uw vijanden in een land dat gij niet kent; want een vuur is aangestoken in Mijn toorn, het zal over u branden.
15 O HEERE, Gij weet het, gedenk mijner en bezoek mij, en wreek mij van mijn vervolgers; neem mij niet weg in Uw lankmoedigheid over hen; weet dat ik om Uwentwil versmaadheid draag.
16 Als Uw woorden gevonden zijn, zo heb ik ze opgegeten, en Uw woord is mij geweest tot vreugde en tot blijdschap mijns harten; want ik ben naar Uw Naam genoemd, o HEERE, God der heirscharen.
17 Ik heb in den raad der bespotters niet gezeten, noch ben van vreugde opgesprongen; vanwege Uw hand heb ik alleen gezeten, want Gij hebt mij met gramschap vervuld.
18 Waarom is mijn pijn steeds durende en mijn plaag smartelijk? Zij weigert geheeld te worden; zoudt Gij mij ganselijk zijn als een leugenachtige? Als wateren die niet bestendig zijn?
19 Daarom zegt de HEERE alzo: Zo gij zult wederkeren, zo zal Ik u doen wederkeren, gij zult voor Mijn aangezicht staan; en zo gij het kostelijke van het snode uittrekt, zult gij als Mijn mond zijn; laat hen tot u wederkeren, maar gij zult tot hen niet wederkeren.
20 Want Ik heb u tegen dit volk gesteld tot een koperen vasten muur; zij zullen wel tegen u strijden, maar u niet overmogen; want Ik ben met u, om u te behouden en om u uit te rukken, spreekt de HEERE.
21 Ja, Ik zal u rukken uit de hand der bozen, en Ik zal u verlossen uit de handpalm der tirannen.

Einde Jeremia 15