Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De HEERE en de afgoden |
1 HOORT het woord dat de HEERE tot ulieden spreekt, o huis Israëls. |
2 Zo zegt de HEERE: Leert den weg der heidenen niet, en ontzet u niet voor de tekenen des hemels, dewijl zich de heidenen voor dezelve ontzetten. |
3 Want de inzettingen der volken zijn ijdelheid; want ahet is hout dat men uit het woud gehouwen heeft, een werk van des werkmeesters handen met de bijl. a Jes. 44:14, enz.  |
a Jes. 44:14 Als hij zich ceders afhouwt, zo neemt hij een cipressenboom of een eik, en hij versterkt zich onder de bomen des wouds; hij plant een olmboom, en de regen maakt dien groot. |
4 Men pronkt het op met zilver en met goud; zij bhechten ze met nagelen en met hamers, opdat het niet waggele. b Jes. 41:7.  |
b Jes. 41:7 En de werkmeester versterkte den goudsmid; die met den hamer glad maakt, dien die op het aambeeld slaat, zeggende van het soldeersel: Het is goed. Daarna maakt hij het vast met nagelen, dat het niet wankele. |
5 Zij zijn gelijk een palmboom van dicht werk, maar ckunnen niet spreken; zij moeten dgedragen worden, want zij kunnen niet gaan; vreest niet voor hen, want zij kunnen egeen kwaad doen, ook zo is er geen goeddoen bij hen. c Ps. 115:5. d Jes. 46:1, 7. e Jes. 41:23.  |
c Ps. 115:5 Zij hebben een mond, maar spreken niet; zij hebben ogen, maar zien niet; d Jes. 46:1 BEL is gekromd, Nebo wordt nedergebogen, hun afgoden zijn geworden voor de dieren en voor de beesten; uw opgeladen pakken zijn een last voor de vermoeide beesten. Jes. 46:7 Zij nemen hem op den schouder, zij dragen hem en zetten hem aan zijn plaats; daar staat hij, hij wijkt van zijn plaats niet; ja, roept iemand tot hem, zo antwoordt hij niet, hij verlost hem niet uit zijn benauwdheid. e Jes. 41:23 Verkondigt dingen die hierna komen zullen, opdat wij weten dat gij goden zijt; ja, doet goed en doet kwaad, dat wij verbaasd staan en tezamen toezien. |
6 Omdat niemand fU gelijk is, o HEERE, zo zijt Gij groot, en groot is Uw Naam in mogendheid. f Ps. 86:8, 10.  |
f Ps. 86:8 Onder de goden is niemand U gelijk, Heere, en er zijn geen gelijk Uw werken. Ps. 86:10 Want Gij zijt groot en doet wonderwerken; Gij alleen zijt God. |
7 gWie zou U niet vrezen, Gij Koning der heidenen? Want het komt U toe; omdat toch onder alle wijzen der heidenen en in hun ganse koninkrijk niemand U gelijk is. g Openb. 15:4.  |
g Openb. 15:4 Wie zou U niet vrezen, Heere, en Uw Naam niet verheerlijken? Want Gij zijt alleen heilig; want alle volken zullen komen en voor U aanbidden; want Uw oordelen zijn openbaar geworden. |
8 In één ding zijn zij toch honvernuftig en zot: een hout is een onderwijs der ijdelheden. h Jes. 41:29. Hab. 2:18. Zach. 10:2.  |
h Jes. 41:29 Zie, zij zijn altemaal ijdelheid, hun werken zijn een nietig ding, hun gegoten beelden zijn wind, en een ijdel ding. Hab. 2:18 Wat zal het gesneden beeld baten, dat zijn formeerder het gesneden heeft? Of het gegoten beeld, hetwelk een leugenleraar is, dat de formeerder op zijn formeersel vertrouwt, als hij stomme afgoden gemaakt heeft? Zach. 10:2 Want de terafim spreken ijdelheid, en de waarzeggers zien valsheid, en zij spreken ijdele dromen, zij troosten met ijdelheid; daarom zijn zij heengetogen als schapen, zij zijn onderdrukt geworden, want er was geen herder. |
9 Uitgerekt zilver wordt van Tarsis gebracht, en goud van Ufaz, tot een werk van den werkmeester en van de handen van den goudsmid; hemelsblauw en purper is hun kleding, een werk der wijzen zijn zij altezamen. |
10 Maar de HEERE God is de Waarheid, Hij is de levende God en een eeuwig Koning; van Zijn verbolgenheid beeft de aarde, en de heidenen kunnen Zijn gramschap niet verdragen. |
11 (Aldus zult gijlieden tot hen zeggen: De goden, die den hemel en de aarde niet gemaakt hebben, zullen vergaan van de aarde en van onder dezen hemel.) |
12 Die de iaarde gemaakt heeft door Zijn kracht, Die de wereld bereid heeft door Zijn wijsheid, en den hemel kuitgebreid door Zijn verstand; i Gen. 1:1. Jer. 51:15. k Job 9:8. Ps. 104:2. Jes. 40:22; 44:24; 51:13.  |
i Gen. 1:1 IN den beginne schiep God den hemel en de aarde. Jer. 51:15 Die de aarde gemaakt heeft door Zijn kracht, Die de wereld bereid heeft door Zijn wijsheid, en den hemel uitgebreid door Zijn verstand; k Job 9:8 Die alleen de hemelen uitbreidt, en treedt op de hoogten der zee. Ps. 104:2 Hij bedekt Zich met het licht als met een kleed, Hij rekt den hemel uit als een gordijn. Jes. 40:22 Hij is het, Die daar zit boven den kloot der aarde, en derzelver inwoners zijn als sprinkhanen; Hij is het, Die de hemelen uitspant als een dunnen doek en breidt ze uit als een tent, om te bewonen; Jes. 44:24 Alzo zegt de HEERE, uw Verlosser, en Die u geformeerd heeft van den buik af: Ik ben de HEERE, Die alles doet, Die den hemel uitbreidt, Ik alleen, en Die de aarde uitspant door Mijzelven; Jes. 51:13 En vergeet den HEERE, Die u gemaakt heeft, Die de hemelen heeft uitgebreid en de aarde gegrond heeft? En vreest geduriglijk den gansen dag vanwege de grimmigheid des benauwers, wanneer hij zich bereidt om te verderven? Waar is dan de grimmigheid
des benauwers? |
13 Als Hij Zijn stem geeft, zo is er een gedruis van wateren in den hemel, en Hij doet de ldampen opklimmen van het einde der aarde; Hij maakt de bliksemen met den regen, en doet den wind voortkomen uit Zijn schatkameren. l Ps. 135:7.  |
l Ps. 135:7 Hij doet dampen opklimmen van het einde der aarde, Hij maakt de bliksemen met den regen, Hij brengt den wind uit Zijn schatkameren voort. |
14 mEen ieder mens is onvernuftig geworden, zodat hij geen wetenschap heeft, een ieder goudsmid is beschaamd van het gesneden beeld; want zijn gegoten beeld is leugen, en er is geen geest in hen. m Jer. 51:17, 18.  |
m Jer. 51:17 Een ieder mens is onvernuftig geworden, zodat hij geen wetenschap heeft, een ieder goudsmid is beschaamd van het gesneden beeld; want zijn gegoten beeld is leugen, en er is geen geest in hen. Jer. 51:18 IJdelheid zijn zij, een werk van verleidingen; ten tijde hunner bezoeking zullen zij vergaan. |
15 IJdelheid zijn zij, een werk van verleidingen; ten tijde hunner bezoeking zullen zij vergaan. |
16 nJakobs Deel is niet gelijk die; want Hij is de Formeerder van alles, en Israël is ode roede Zijner erfenis; HEERE der heirscharen is Zijn Naam. n Jer. 51:19. o Ps. 74:2.  |
n Jer. 51:19 Jakobs Deel is niet gelijk die; want Hij is de Formeerder van alles, en Israël is de roede Zijner erfenis; HEERE der heirscharen is Zijn Naam. o Ps. 74:2 Gedenk aan Uw vergadering, die Gij vanouds verworven hebt; de roede Uwer erfenis, die Gij verlost hebt; den berg Sion, waarop Gij gewoond hebt. |
De komende verwoesting |
17 Raap uw kramerij weg uit het land, gij inwoneres der vesting. |
18 Want zo zegt de HEERE: Zie, Ik zal de inwoners des lands op ditmaal wegslingeren, en zal hen pbenauwen, opdat zij het vinden. p Jer. 6:24.  |
p Jer. 6:24 Wij hebben zijn gerucht gehoord, onze handen zijn slap geworden; benauwdheid heeft ons aangegrepen, weedom als van een barende vrouw. |
19 O wee mij over mijn breuk, mijn plaag is smartelijk; en ik had gezegd: Dit is immers een krankheid die ik wel dragen zal. |
20 Mijn tent is verstoord en al mijn zelen zijn verscheurd; mijn kinderen zijn van mij uitgegaan en zij zijn er niet; er is niemand meer die mijn tent uitspant en mijn gordijnen opricht. |
21 Want de herders zijn onvernuftig geworden en hebben den HEERE niet gezocht; daarom hebben zij niet verstandiglijk gehandeld en hun ganse weide is verstrooid. |
22 Zie, er komt een stem des geruchts en een groot beven uit het land van het qnoorden; dat men de steden van Juda zal stellen tot een verwoesting, een woning der rdraken. q Jer. 1:14; 4:6. r Jer. 9:11.  |
q Jer. 1:14 En de HEERE zeide tot mij: Van het noorden zal zich dit kwaad opdoen over alle inwoners des lands. Jer. 4:6 Werpt de banier op naar Sion, vlucht met hopen, blijft niet staan, want Ik breng een kwaad aan van het noorden, en een grote breuk. r Jer. 9:11 En Ik zal Jeruzalem stellen tot steenhopen, tot een woning der draken; en de steden van Juda zal Ik stellen tot een verwoesting, zonder inwoner. |
23 Ik weet, o HEERE, sdat bij den mens zijn weg niet is; het is niet bij een man die wandelt, dat hij zijn gang richte. s Spr. 16:1; 20:24.  |
s Spr. 16:1 DE mens heeft schikkingen des harten, maar het antwoord der tong is van den HEERE. Spr. 20:24 De treden des mans zijn van den HEERE; hoe zou dan een mens zijn weg verstaan? |
24 tKastijd mij, HEERE, doch vmet mate; niet in Uw toorn, opdat Gij mij niet tenietmaakt. t Ps. 6:2; 38:2. v Jer. 30:11; 46:28.  |
t Ps. 6:2 O HEERE, straf mij niet in Uw toorn, en kastijd mij niet in Uw grimmigheid. Ps. 38:2 O HEERE, straf mij niet in Uw groten toorn, en kastijd mij niet in Uw grimmigheid. v Jer. 30:11 Want Ik ben met u, spreekt de HEERE, om u te verlossen; want Ik zal een voleinding maken met al de heidenen waarheen Ik u verstrooid heb, maar met u zal Ik geen voleinding maken; maar Ik zal u kastijden met mate en u niet gans onschuldig houden. Jer. 46:28 Gij dan, Mijn knecht Jakob, vrees niet, spreekt de HEERE; want Ik ben met u; want Ik zal een voleinding maken met al de heidenen waar Ik u heen gedreven zal hebben, doch met u zal Ik geen voleinding maken, maar u kastijden met mate en u niet gans onschuldig houden. |
25 xStort Uw grimmigheid uit over de heidenen, die U niet kennen, en over de geslachten die Uw Naam niet aanroepen; want zij hebben Jakob yopgegeten, ja, zij hebben hem opgegeten, en hem zverteerd, en zijn woning verwoest. x Ps. 79:6. y Jer. 8:16. z Jer. 9:16.  |
x Ps. 79:6 Stort Uw grimmigheid uit over de heidenen, die U niet kennen; en over de koninkrijken, die Uw Naam niet aanroepen. y Jer. 8:16 Van Dan af wordt het gesnuif zijner paarden gehoord; het ganse land beeft van het geluid der briesingen zijner sterken; en zij komen daarheen, dat zij het land opeten en diens volheid, de stad en die daarin wonen. z Jer. 9:16 En Ik zal hen verstrooien onder de heidenen die zij niet gekend hebben, zij noch hun vaders; en Ik zal het zwaard achter hen zenden, totdat Ik hen verteerd zal hebben. |