Statenvertaling.nl

sample header image

Jesaja 7 – Statenvertaling

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenParallelZonder kanttekeningenAlleen Bijbeltekst

Jesaja 7

Dit hoofdstuk voorgelezen (m):

 

Jeruzalem wordt belegerd van Rezin en Pekah, vs. 1. God zendt Jesaja tot Achaz om hem te troosten en moed te geven, 3. Voorzeggende dat zij niets uitrichten zouden, 7. Maar dat zij zelven zouden verdelgd worden, 8. Tot verzekering hiervan geeft God Achaz een teken en verkondigt hem de ontvangenis en geboorte van Christus, 14. Maar dewijl Achaz deze aangeboden genade verwerpt, laat hem de Heere aanzeggen, dat het koninkrijk van Juda door de Egyptenaars en Assyriërs zou verstoord worden, 17. Ellendige staat van het Joodse land, 22, enz.
 
De komst van Immánuël voorzegd
1 HET geschiedde nu in de dagen van Achaz, 1den zoon van Jotham, 1den zoon van Uzzia, 2den koning van Juda, adat Rezin, de koning van 3Syrië, en 4Pekah, de zoon van Remália, de koning van Israël, optoog naar Jeruzalem ten oorlog tegen haar; maar 5hij vermocht met strijden niet tegen haar.
1 . 1 Dat is, welke Jotham was de zoon van Uzzia.
2 Dit ziet op Achaz.
a 2 Kon. 16:5. 2 Kron. 28:5. verwijsteksten
3 Hebr. Aram, die een van de zonen van Sem geweest is, Gen. 10:22. Uit hem zijn de Syriërs gesproten. verwijsteksten
4 Hij is een goddeloze afgodendienaar geweest, die zijn koning Pekahia heeft omgebracht, 2 Kon. 15:25, 28. verwijsteksten
5 Te weten de koning van Syrië, die den krijg voerde en den koning van Israël te hulp gekomen was, en, naar sommiger gevoelen, principaal auteur van dezen krijg was, alhoewel het den naam had dat hij den koning van Israël te hulp kwam.
 
2 Als men 6het huis Davids boodschapte, zeggende: 7De Syriërs rusten 8op Efraïm; zo bewoog zich 9zijn hart en het hart zijns volks, gelijk de bomen des wouds bewogen worden van den wind.
6 Dat is, den koning Achaz en den voornaamsten heren van het rijk; of zijn bloedverwanten.
7 Dat is, de Syriërs verlaten zich op de hulp der Efraïmieten; zij zijn het eens geworden om gezamenlijk u te overvallen. Hebr. Aram, dat is, Syrië, rust op, enz.
8 Dat is, op de tien stammen der Israëlieten. Als Ps. 78:9; 80:3, en onder, vers 17. Onder dewelke de stam van Efraïm de voornaamste was, bij denwelken ook de koningen van Israël hun hof hielden, te weten binnen Samaria. verwijsteksten
9 Te weten het hart van den koning Achaz. Deze vrees is gesproten uit een kwade consciëntie, ongeloof en mistrouwen.
 
3 En de HEERE zeide tot Jesaja: Ga nu uit, 10Achaz tegemoet, gij en uw zoon 11Schear-Jaschub, aan 12het einde van den watergang des oppersten vijvers, aan den hogen weg van het veld des vollers;
10 Daarom wordt de profeet eigenlijk tot Achaz gezonden, omdat hij inzonderheid bevreesd was en omdat dit den welstand des rijks betrof.
11 Dit is te zeggen: Het overblijfsel zal wederkeren, te weten uit een gemenen ondergang of gevangenis. Of: zal zich bekeren. Hieruit blijkt dat dezen zoon, uit Gods bevel, die naam gegeven is, profetischerwijze, om het volk in gedachtenis te brengen de beloften Gods aangaande de wederkering van enigen uit het volk. Zie Jes. 10:21, en vgl. Jes. 8:3. Hos. 1:4, 6, 9. verwijsteksten
12 Zie van de rest van dit vers de aantt. 2 Kon. 18 op vers 17. verwijsteksten
 
4 En zeg tot hem: 13Wacht u en zijt gerust, vrees niet en uw hart worde niet week vanwege 14die twee staarten dezer rokende vuurbranden; vanwege de ontsteking des toorns van Rezin en der Syriërs, en van 15den zoon van Remália;
13 Te weten van te vrezen.
14 Aldus noemt de profeet verachtzaamlijk den koning van Syrië en den koning van Israël, en hij geeft te kennen dat hun toorn (die als een brandend vuur scheen te zijn en alsof zij de gehele wereld zouden in brand gebracht hebben) weinig te achten was en haast vergaan of geen kracht meer hebben zou, hen vergelijkende bij een hout dat schier verbrand was en weinig of geen vuur meer had, maar alleenlijk nog rook van zich gaf. De koning van Syrië was bijna uitgebrand of ten onder gebracht door Joas, den zoon van Joahaz, 2 Kon. 13:25. De koning van Israël was schier tenietgekomen door inlandse muiterij en krijg, 2 Kon. 15:10, 14, 16, en zij allebeiden door Pul, den koning in Assyrië, 2 Kon. 15:19. 1 Kron. 5:26. verwijsteksten
15 De profeet acht niet waardig, hem bij zijn naam te noemen, of den titel van koning te geven, betekenende nochtans Pekah, den koning van Israël, zoon van Remalia.
 
5 Omdat 16de Syriër kwaad tegen u beraadslaagd heeft, 17met Efraïm en den zoon van Remália, zeggende:
16 Aldus noemt de profeet verachtelijk Rezin, den koning van Syrië.
17 Dat is, met de tien stammen van Israël.
 
6 Laat ons optrekken 18tegen Juda en 19haar verdriet aandoen 20en haar onder ons delen, en den zoon van 21Tábeal koning maken in het midden van haar.
18 Te weten tot in het land van Juda.
19 Te weten door lange belegering der stad van Jeruzalem, zodat zij genoodzaakt worden zich eindelijk in onze handen over te geven. Anders: verdrietig maken, of: moede maken.
20 Zij geven te kennen, dat hun voornemen was het land van Juda in tweeën te scheuren en onder hen beiden te delen, en in hun beider naam den zoon van Tabeal daarin stadhouder te maken.
21 Wie deze Tabeal of zijn zoon geweest is, is onzeker; het is gelofelijk dat hij een Syriër van treffelijken huize en een vermaard krijgsman geweest is.
 
7 Aldus zegt de Heere HEERE: 22Het zal niet bestaan en het zal niet geschieden.
22 Te weten het kwaad dat die beide koningen voorhebben. Het zal niet in het werk gesteld worden. Zie Job 22:28 gelijke manier van spreken. verwijsteksten
 
8 Maar 23Damascus zal het hoofd van Syrië zijn en 24Rezin het hoofd van Damascus; en in nog vijf en zestig jaar 25zal Efraïm verbroken worden, dat het geen volk zij.
23 Dat is, Damascus zal de hoofdstad van het koninkrijk van Syrië zijn.
24 De zin is: Rezin zal hoofd of regent zijn en blijven alleen te Damascus, maar niet te Jeruzalem, gelijk hij en zijn geconfedereerden zich inbeelden; hun voornemen zal niet gelukken, elkeen zal binnen de bepaling zijns lands blijven.
25 Dat is, zij zullen geen eigen koninkrijk noch staat of landsregering op hun eigen hand meer hebben, zover is het vandaar, dat zij hun rijk zouden vermeerderen met den aanwas van het land van Judea of enig deel daarvan. Deze verwoesting is ten dele geschied door Salmaneser, 2 Kon. 17:3, maar ten volle door Esar-Haddon, 2 Kon. 17:24, den zoon van Sanherib, 2 Kon. 19:37. verwijsteksten
 
9 Ondertussen 26zal Samaría Efraïms hoofd zijn en de zoon van Remália 27het hoofd van Samaría. 28Indien gijlieden niet gelooft, zekerlijk, gij zult niet bevestigd worden.
26 Dat is, Samaria zal de hoofdstad zijn van Efraïm, dat is, van het koninkrijk der tien stammen, en die daarin het opperste gebied heeft, is Pekah, de zoon van Remalia.
27 Dat is, koning of regent.
28 De zin is: Indien gijlieden die belofte Gods die ik u verkondigd heb, te weten dat deze twee koningen u niet zullen overweldigen, niet gelooft, zo zult gij niet bevestigd worden, of: gij kunt geen verzekering hebben tegen de grote vrees die gij hebt vanwege uw vijanden, maar gij zult altijd ongerust van hart zijn. Anders: Indien gijlieden dit niet gelooft, dat geschiedt daarom omdat gij niet vast zijt, te weten in het geloof. Anders: Gelooft gijlieden dit niet, omdat gij niet verzekerd noch in uw geloof versterkt wordt? Te weten door een teken of wonder?
 
10 29En de HEERE voer voort 30te spreken tot Achaz, zeggende:
29 Anders: Daarom.
30 Te weten door mij, Zijn profeet, omdat Hij zag dat Achaz deze beloften geen geloof gaf, noch ook zijn volk, hetwelk genoegzaam bleek aan hun sidderen en beven.
 
11 Eis 31u 32een teken van den HEERE uw God, 33eis beneden in de diepte of eis boven uit de hoogte.
31 Dat is, tot uw best, namelijk tot versterking van uw geloof in hetgeen dat u straks beloofd is.
32 Waaruit gij kunt vernemen dat God een profeet tot u gezonden heeft die de waarheid spreekt.
33 Dat is, bid dat God u een wonderteken geve, óf op de aarde, óf aan den hemel. Hebr. maak den eis diep, of maak hem hoog naar boven.
 
12 Doch Achaz zeide: 34Ik zal het niet eisen en 35ik zal den HEERE niet verzoeken.
34 Te weten een teken van den Heere.
35 Dit spreekt Achaz op huichelachtige wijze, als een hypocriet, kwansuis: Ik wil niets doen tegen Gods gebod Deut. 6:16, opdat ik God niet vertoorne. God verbiedt, dat men uit ongeloof of met een kwaad voornemen een teken van Hem verzoeken zal. Maar Hij verbiedt niet, dat men uit gehoorzaamheid en naar Gods bijzonder bevel, tot versterking van het geloof een teken begere. Zie de aant. Deut. 6:16. verwijsteksten
 
13 Toen zeide 36hij: Hoort gijlieden nu, 37gij huis Davids, 38is het ulieden te weinig dat gij de mensen moede maakt, dat gij ook mijn God moede maakt?
36 Te weten de profeet Jesaja.
37 Te weten gijlieden die ontaard zijt, niet volgende de godzalige voetstappen van David. Hieruit is af te leiden dat de naasten bij den koning Achaz zowel ongelovigen waren, en het teken zowel verwierpen, als hij zelf.
38 De zin is: Tot nog toe hebt gij mij en andere profeten des Heeren kleingeacht, ja, veracht, onze vermaningen niet gelovende noch aannemende; maar nu zijt gij God den Heere Zelven lastig of moeilijk, dewijl gij de genade, die Hij u aanbiedt, veracht.
 
14 39Daarom zal de Heere Zelf ulieden een teken geven: b40Zie, 41een maagd zal zwanger worden, en zij zal een Zoon baren en 42Zijn Naam 43IMMÁNUËL heten.
39 Te weten dewijl gijlieden het gepresenteerde teken versmaadt en evenwel de gelovigen versterking in het geloof van node hebben, zo zal God een wonderbaar teken geven.
b Matth. 1:21. Luk. 1:31. verwijsteksten
40 Dit woord vermaant tot naarstige opmerking van hetgeen dat er gezegd zal worden; en dit is de zin: God zal zekerlijk die belofte van het zenden Zijns Zoons, Die in de volheid des tijds uit den stam van Juda van een maagd zal geboren worden, volbrengen; daarom zal Hij ook die belofte nog veel meer kunnen en willen gestand doen, die Hij doet belangende de verlossing uit de handen en macht der vijanden; die gaat de geestelijke en eeuwige verlossing aan, deze alleen de lichamelijke en tijdelijke verlossing.
41 Of: die maagd.
42 Anders: en gij, o maagd, zult Zijn Naam Immanuël heten; hiermede beduidende dat Christus naar het vlees geen vader hebben zou, die Hem den Naam geven zou, gelijk de vaders hun kinderen plegen te doen, Luk. 1:63. verwijsteksten
43 Dat is, God met ons, waar God en waar Mens, Die de mensen weder met God verzoenen, ja, als verenigen zal.
 
15 Boter en honing zal 44Hij eten, 45totdat Hij weet te verwerpen het kwade en te verkiezen het goede.
44 Te weten de Zoon der maagd. De zin is: Hij zal opgevoed worden in Zijn kindse jaren gelijk andere kinderen, opdat men zie en daaruit merke, dat Hij van dezelfde natuur is waarvan andere kinderen zijn.
45 Dat is, totdat Hij komt tot de jaren Zijns verstands en des onderscheids, dat Hij het goede van het kwade weet te onderscheiden.
 
16 Zekerlijk, 46eer dit knechtje weet te verwerpen het kwade en te verkiezen het goede, 47zal 48dat land 49waarover 50gij verdrietig zijt, verlaten zijn 51van zijn twee koningen.
46 Deze woorden zijn, naar veler gevoelen, geen continuatie van de naastvoorgaande woorden, sprekende van de menswording van den Zone Gods, maar de profeet spreekt hier weder van de verlossing die hij Achaz beloofd heeft, aangaande de bescherming der Israëlieten tegen hun vijanden. En door het jonge knechtje kan men hier verstaan des profeten zoontje Schear-Jaschub, hetwelk hij uit bevel Gods met zich genomen had, vers 3; of enig ander kind, alrede geboren, of spoedig geboren te worden; want op Christus kunnen deze woorden niet zo wel passen; de profeet hier sprekende van een korten tijd, in welken die beide koningen zouden omkomen, daar Christus eerst vele jaren hierna geboren en in deze wereld verschenen is. Sommigen nochtans duiden dit vers ook op den Heere Christus, in zulken zin dat deze profetie in zo korten tijd zou vervuld worden als er zou wezen tussen de geboorte van Christus en de jaren Zijns onderscheids. verwijsteksten
47 De zin is: Die twee koningen zullen niet alleen het land van Juda niet innemen, maar zij zullen spoedig zelven omkomen.
48 Te weten het land van Israël en van Syrië, vanwaar den koning Achaz alle ellende en verderf was overkomende.
49 Of: waarvan gij een afkeer hebt. Om de reden straks verhaald.
50 O koning Achaz.
51 Hebr. van het aangezicht zijner twee koningen, te weten Pekah en Rezin. Deze beide koningen zijn spoedig na deze profetie, als sommigen rekenen, met een geweldigen dood omgekomen, als te zien is 2 Kon. 15:30; 16:9; eer Achaz vier volle jaren was koning geweest. verwijsteksten
 
Het oordeel door Assyrië
17 Doch de HEERE zal over u en over uw volk en over uws vaders huis, dagen doen komen, 52hoedanige niet gekomen zijn van dien dag af 53dat Efraïm van Juda is afgeweken, 54door den koning van Assyrië.
52 Te weten zware, bedroefde, jammerlijke dagen.
53 Dat is, van dien tijd af dat de tien stammen gescheurd zijn van den stam van Juda, ten tijde van Rehabeam en Jerobeam, waarvan te lezen is 1 Koningen 12. En hier wordt Efraïm alleen genoemd, maar de tien stammen Israëls gemeend, niet alleen omdat Efraïm geweest is de voornaamste der tien stammen, maar ook daarom, omdat die scheuring uit den stam van Efraïm eerst haar oorsprong genomen heeft, en omdat Jerobeam uit dien stam afkomstig was, die de eerste koning over Efraïm en de andere negen stammen geweest is, 1 Koningen 12. verwijsteksten
54 Te weten, zal de Heere zulks doen. De Joden verlieten zich zeer op de koningen van Assyrië, en met name Achaz, als te zien is 2 Kon. 16:7. Maar hier dreigt hun God dat Hij hen allermeest door den koning van Assyrië zou laten straffen en verderven, namelijk (zo enigen menen) door Nebukadnezar, die toen ook Assyrië onder zijn heerschappij gebracht had. Zie vers 20. Doch enigen verstaan hier Tiglath-Pilneser, waarvan te lezen is 2 Kron. 28:20; anderen Sanherib, waarvan gesproken wordt 2 Kon. 18:13, enz. verwijsteksten
 
18 Want het zal 55te dien dage geschieden, dat de HEERE zal 56toesissen de 57vliegen die aan het einde der rivieren van Egypte zijn, en 57de bijen die in het land van Assur zijn.
55 Te weten in welken Hij besloten heeft u en uw nakomelingen te straffen.
56 Dat is, Hij zal hen met sissen, schuifelen of fluiten tot Zich doen komen. Zie Jes. 5:26. verwijsteksten
57 . 57 Aldus noemt hij de Filistijnen, Edomieten en Moren, die aan de frontieren of grenzen van Egypte hun woonplaatsen hadden. Zie de vervulling dezer profetie 2 Kon. 19:9. 2 Kron. 28:17. De profeet noemt dat volk vliegen, ten aanzien van hun grote menigte; bijen, zo vanwege het steken met den angel en hun grote getal, als vanwege hun ervaring in den krijg en kunst van een heir in orde te stellen. Vgl. Deut. 1:44. Ps. 118:12. verwijsteksten
 
19 En 58zij zullen komen, en zij alle zullen 59rusten in de woeste dalen en in de kloven der steenrotsen, en in al de doornhagen en in alle 60geprezen plaatsen.
58 Te weten die vliegen en die bijen.
59 Of: nederliggen. De zin is: De legers der vijanden zullen zich nederleggen in alle plaatsen van het ganse Joodse land, zo in de bekwame als in de onbekwame plaatsen, zij zijn diep of hoog, vruchtbaar of onvruchtbaar.
60 Anders: lofwaardige, dat is, vruchtbare.
 
20 Te dien dage zal de Heere door 61een gehuurd scheermes, hetwelk aan gene zijde 62der rivier is, 63door den koning van Assyrië, afscheren 64het hoofd en het haar der voeten; ja, het zal ook 65den baard gans wegnemen.
61 Te weten door den koning Achaz gehuurd, om hem te beschermen tegen de Syriërs en Israëlieten. Zie 2 Kon. 16:7, 8. De zin is: Gij hebt gezondigd, stellende uw vertrouwen op den koning van Assyrië, maar Ik zal u door denzelven straffen. verwijsteksten
62 Versta de rivier Eufraat.
63 Niet juist door denzelfden koning van Assyrië dien Achaz gehuurd had, te weten Tiglath-Pilneser; want ofschoon hij gezegd wordt Achaz benauwd te hebben, 2 Kron. 28:20, 21, nochtans heeft hij het Joodse volk zo grote schade niet aangedaan als God hun hier dreigt; derhalve is dit te verstaan van een anderen koning van Assyrië. Enigen verstaan dat hier gesproken wordt van verscheidene koningen van Assyrië, die de ene voor, de andere na, het Joodse volk jammerlijk geplaagd hebben; als gedaan heeft Sanherib, Esar-Haddon, en eindelijk Nebukadnezar. Zie 2 Koningen 18; 19; 24; 25. 2 Kronieken 33. Doch die overgrote schade en ellende waarvan hier gesproken wordt, schijnt op niemand anders, immers op niemand volkomenlijker te passen dan op Nebukadnezar, die een machtig leger in het Joodse land gebracht hebbende, gedaan heeft hetwelk de profeet hier dreigt. Zie 2 Koningen 24; 25. Deze koning Nebukadnezar, koning van Babylonië, wordt hier genoemd de koning van Assyrië, omdat hij Assyrië onder zijn heerschappij gebracht had. verwijsteksten
64 Te weten het haar van het hoofd en van de voeten; dat is, hij zal allen man kwalijk behandelen, niemand verschonende.
65 Door den baard wordt te verstaan gegeven het sieraad en de aanzienlijkheid onder de gemeente van het Joodse volk. Zie de volvoering 2 Koningen 24; 25. verwijsteksten
 
21 En het zal geschieden te dien dage, dat iemand 66een koetje 67in het leven zal behouden hebben, en 68twee schapen;
66 Of: een jonge koe, of: vaarskalf van een rund.
67 Of: opgevoed zal hebben, namelijk zonder dat de vijanden hem dezelve zullen benomen of afgeslacht hebben.
68 Of: twee geiten; hij stelt een zeker getal voor een onzeker. De zin is: Weinige melkbeesten zullen melk genoeg geven voor die weinige mensen die daar zullen overgebleven zijn.
 
22 En het zal geschieden dat hij vanwege de veelheid der melk die zij 69geven zullen, 70boter zal eten; ja, eenieder 71die overgebleven zal zijn 72in het midden des lands, die zal 73boter en honing eten.
69 Hebr. maken. Zie Jes. 5 op vers 10. verwijsteksten
70 Te weten de volheid, als niemand wetende aan welken hij de melk en boter verkopen zal, het land van zijn inwoners ontbloot zijnde; of dewijl hij te huis niet vele mede-eters hebben zal, want zij zullen van de vijanden verslagen of verdreven zijn.
71 Te weten na zovele verwoestingen en moorderijen.
72 Te weten des Joodsen lands.
73 Maar van andere eetwaren zal er niet veel ten beste zijn, het gehele land onbebouwd liggende.
 
23 Ook zal het te dienzelven dage geschieden, dat 74iedere plaats alwaar 75duizend wijnstokken geweest zijn 76van duizend zilverlingen, cdie zal tot doornen en distelen zijn,
74 De zin is: Het ganse land, zelfs de allervruchtbaarste plaatsen, en die allerbest plachten gebouwd te worden, zullen woest liggen.
75 Dat is, vele. Hebr. duizend wijnstok, gelijk wij zeggen: duizend man.
76 Van duizend zilverlingen, dat is, waard duizend zilverlingen.
c Lev. 26:22. verwijsteksten
 
24 Dat men met pijlen en met den boog aldaar 77zal moeten gaan; want 78het ganse land zal doornen en distelen zijn.
77 Te weten om zich te verweren tegen de wilde dieren, die zich bij menigten in de distelen en doornen zullen onthouden, nadat het land verwoest en ledig, onbewoond en onbebouwd zal liggen. Dit is het wat God den overtreders Zijner wet dreigt, Lev. 26:22. verwijsteksten
78 En dienvolgens zo zal er niet veel ten beste zijn aan koren en andere eetwaren.
 
25 Ook 79al de bergen die men met houwelen 80pleegt om te hakken, daar zal men niet komen uit vrees der doornen en der distelen, maar 81die zullen wezen 82tot inzending van den os en tot vertreding van het kleine vee.
79 Te weten wijnbergen en andere vruchtbare plaatsen die men pleegt te bezaaien of te beplanten en te bepoten.
80 Te weten om daarna met wijnstokken te beplanten.
81 Te weten bergen en de landerijen, die goede en vele vruchten plachten te dragen.
82 Dat is, dat men er ossen of kleinvee, hetzij schapen of geiten, inbrengt. Zie Ex. 22:5. Anders aldus: Aangaande al de bergen die met houwelen zullen omgehakt worden, daar zal de vrees der doornen en distelen niet komen, maar, enz. In dezen zin, dat de mensen zich nergens zullen kunnen bergen dan op hoge bergen, waar zij nog plaats zullen bereiden om enig vee daarin te zenden. verwijsteksten

Einde Jesaja 7