Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De Heere bestraft de Joden die zich op den uiterlijken tempel verlieten, vs. 1. En wijst aan wie Hem behagen, 2. Dreigement over de wederspannigen, 4. Daarna troost Hij de godzaligen, 5. De Heere belooft dat Hij Zijn kerk vermeerderen en zegenen zal, 7. Tot vreugd en vermaak harer liefhebbers, 10. Maar haar vijanden zal Hij verdelgen, 15. Van de beroeping der heidenen, 18. En helse straf der goddelozen, 24. |
De ondergang der goddelozen |
1 ALZO zegt de HEERE: a1De hemel is Mijn troon en de aarde is de voetbank Mijner voeten; 2waar zou dat huis zijn, dat gijlieden Mij zoudt bouwen? En 3waar is de plaats Mijner rust? | | a 1 Kon. 8:27. 2 Kron. 6:18. Hand. 7:48, 49; 17:24.  1 Kon. 8:27 Maar waarlijk, zou God op de aarde wonen? Zie, de hemelen, ja, de hemel der hemelen zouden U niet begrijpen; hoeveel te min dit huis dat ik gebouwd heb. 2 Kron. 6:18 Maar waarlijk, zou God bij de mensen op de aarde wonen? Zie, de hemelen, ja, de hemel der hemelen zouden U niet begrijpen; hoeveel te min dit huis, dat ik gebouwd heb. Hand. 7:48 Maar de Allerhoogste woont niet in tempelen met handen gemaakt; gelijk de profeet zegt: Hand. 7:49 De hemel is Mij een troon, en de aarde een voetbank Mijner voeten; hoedanig huis zult gij Mij bouwen, zegt de Heere, of welke is de plaats Mijner rust? Hand. 17:24 De God Die de wereld gemaakt heeft en alles wat daarin is, Deze zijnde een Heere des hemels en der aarde, woont niet in tempelen met handen gemaakt; |
1 Zie de aant. 1 Kon. 8:27 en 2 Kron. 6:18. Hand. 7:48, 49; 17:24.  1 Kon. 8:27 (kt.) Maar waarlijk, zou God op de aarde wonen? Zie, de hemelen, ja, de hemel der hemelen zouden U niet begrijpen; hoeveel te min dit huis dat ik gebouwd heb. 2 Kron. 6:18 Maar waarlijk, zou God bij de mensen op de aarde wonen? Zie, de hemelen, ja, de hemel der hemelen zouden U niet begrijpen; hoeveel te min dit huis, dat ik gebouwd heb. Hand. 7:48 Maar de Allerhoogste woont niet in tempelen met handen gemaakt; gelijk de profeet zegt: Hand. 7:49 De hemel is Mij een troon, en de aarde een voetbank Mijner voeten; hoedanig huis zult gij Mij bouwen, zegt de Heere, of welke is de plaats Mijner rust? Hand. 17:24 De God Die de wereld gemaakt heeft en alles wat daarin is, Deze zijnde een Heere des hemels en der aarde, woont niet in tempelen met handen gemaakt; |
2 Alsof Hij zeide: Gij moet niet menen dat Ik in een tempel kan besloten worden. Vele Joden te dien tijde meenden dat zij genoeg deden als zij God in den tempel, aan welken zij Hem specialijk verbonden hielden, dienden met den uiterlijken godsdienst van Hem bevolen, al leefden zij niet naar al Zijn geboden, maar hun leven goddelooslijk aanstelden. Doch deze bestraffing van den uiterlijken godsdienst der Joden moet men alzo verstaan, dat daaronder mede geprofeteerd is van de afschaffing der ceremoniën van het Oude Testament. |
3 Of: welke is de plaats Mijner rust, als Hand. 7:49. De tabernakel en de tempel worden genoemd de rust des Heeren, 1 Kron. 28:2. 2 Kron. 6:41. Ps. 132:8. Zie de aantt. aldaar. Maar van het nieuwe of hemelse Jeruzalem wordt er gezegd, Openb. 21:22: Ik zag geen tempel daarin, want de Heere, de almachtige God, is haar Tempel, en het Lam, en nu is de tijd, dat de waarachtige aanbidders den Vader zullen aanbidden in den geest en in der waarheid, aan geen zeker huis of plaats gebonden zijnde, Joh. 4:21, 23.  Hand. 7:49 De hemel is Mij een troon, en de aarde een voetbank Mijner voeten; hoedanig huis zult gij Mij bouwen, zegt de Heere, of welke is de plaats Mijner rust? 1 Kron. 28:2 En de koning David stond op zijn voeten en hij zeide: Hoort mij, mijn broeders, en mijn volk. Ik had in mijn hart een huis der rust voor de ark des verbonds des HEEREN te bouwen en voor de voetbank der voeten onzes Gods, en ik heb gereedschap gemaakt om te bouwen. 2 Kron. 6:41 En nu, HEERE God, maak U op tot Uw rust, Gij en de ark Uwer kracht; laat Uw priesters, HEERE God, met heil bekleed worden en laat Uw gunstgenoten over het goede blijde zijn. Ps. 132:8 Sta op, HEERE, tot Uw rust, Gij en de ark Uwer sterkte. Openb. 21:22 En ik zag geen tempel in dezelve; want de Heere, de almachtige God, is haar Tempel, en het Lam. Joh. 4:21 Jezus zeide tot haar: Vrouw, geloof Mij, de ure komt wanneer gijlieden noch op dezen berg, noch te Jeruzalem den Vader zult aanbidden. Joh. 4:23 Maar de ure komt en is nu, wanneer de ware aanbidders den Vader aanbidden zullen in geest en waarheid; want de Vader zoekt ook dezulken die Hem alzo aanbidden. |
2 4Want Mijn 5hand heeft al deze dingen gemaakt, 6en al deze dingen 7zijn geweest, spreekt de HEERE; 8maar op dezen zal Ik zien, op den 9arme en 10verslagene van geest en 11die voor Mijn woord beeft. | | 4 Dit wordt Hand. 7:50 vraagswijze gesteld: Heeft niet Mijn hand dit alles gemaakt?  Hand. 7:50 Heeft niet Mijn hand al deze dingen gemaakt? |
5 Dat is, macht. |
6 Of: alzo, dies, daarom. |
7 Dat is, bestaan, te weten door Mijn kracht. Zie Job 41:2. Ps. 119:91. Of zijn is te zeggen: blijven, als Ex. 24:12. Ruth 1:2. Ps. 64:8. Dan. 1:21. Zie Ps. 37 op vers 18.  Job 41:2 Wie heeft Mij voorgekomen, dat Ik hem zou vergelden? Wat onder den gansen hemel is, is Mijne. Ps. 119:91 Naar Uw ordinantiën blijven zij nog heden staan, want zij alle zijn Uw knechten. Ex. 24:12 Toen zeide de HEERE tot Mozes: Kom tot Mij op den berg, en wees aldaar; en Ik zal u stenen tafelen geven, en de wet en de geboden, die Ik geschreven heb, om hen te onderwijzen. Ruth 1:2 De naam nu van dezen man was Elimélech, en de naam zijner huisvrouw Naómi en de naam zijner twee zonen Machlon en Chiljon, Efrathers, van Bethlehem-Juda; en zij kwamen in de velden van Moab en bleven aldaar. Ps. 64:8 Maar God zal hen haastig met een pijl schieten; hun plagen zijn er. Dan. 1:21 En Daniël bleef tot het eerste jaar van den koning Kores toe. Ps. 37:18 (kt.) Jod. De HEERE kent de dagen der oprechten, en hun erfenis zal in eeuwigheid blijven. |
8 Of: maar wien zal Ik aanschouwen? Dat is, wien zal Ik genadig zijn? Dat is, Mijn gunst en hulp laten genieten? |
9 En die zijn armoede bekent, namelijk zijn geestelijke armoede, dat is, de ontbering van gerechtigheid. |
10 Vanwege het gevoelen of de kennis zijner zonden. Zie Ps. 34 op vers 19; 35 op vers 15; 51:19. Jes. 57:15, 18. Vgl. Matth. 5:3. 1 Petr. 3:4.  Ps. 34:19 (kt.) Koph. De HEERE is nabij de gebrokenen van hart, en Hij behoudt de verslagenen van geest. Ps. 35:15 (kt.) Maar als ik hinkte, waren zij verblijd en verzamelden zich; zij verzamelden zich tot mij als geslagenen, en ik merkte niets; zij scheurden hun klederen en zwegen niet stil. Ps. 51:19 De offeranden Gods zijn een gebroken geest; een gebroken en verslagen hart zult Gij, o God, niet verachten. Jes. 57:15 Want alzo zegt de Hoge en Verhevene, Die in de eeuwigheid woont en Wiens Naam heilig is: Ik woon in de hoogte en in het heilige, en bij dien die van een verbrijzelden en nederigen geest is, opdat Ik levend make den geest der nederigen, en opdat Ik levend make het hart der verbrijzelden. Jes. 57:18 Ik zie hun wegen en Ik zal hen genezen, en Ik zal hen geleiden en hun vertroostingen wedergeven, namelijk aan hun treurigen. Matth. 5:3 Zalig zijn de armen van geest; want hunner is het Koninkrijk der hemelen. 1 Petr. 3:4 Maar de verborgen mens des harten, in het onverderfelijk versiersel van een zachtmoedigen en stillen geest, die kostelijk is voor God. |
11 Dat is, die Mijn majesteit en hoogheid in zulke achting heeft, dat hij vreest en beeft voor Mijn geboden, dezelve met kinderlijke vreze en eerbied ontvangende en zich onderwerpende. Vgl. vers 5. Ezra 9:4; 10:3. Hos. 11:10, 11. Zie ook Ex. 19:16. Job 37:1.  vers 5 Hoort des HEEREN woord, gij die voor Zijn woord beeft: Uw broeders, die u haten, die u verre afzonderen om Mijns Naams wil, zeggen: Dat de HEERE heerlijk worde. Doch Hij zal verschijnen tot ulieder vreugde, zij daarentegen zullen beschaamd worden. Ezra 9:4 Toen verzamelden zich tot mij allen die voor de woorden van den God Israëls beefden, om de overtreding der weggevoerden; doch ik bleef verbaasd zitten tot aan het avondoffer. Ezra 10:3 Laat ons dan nu een verbond maken met onzen God, dat wij al die vrouwen en wat van haar geboren is, zullen doen uitgaan, naar den raad des Heeren en dergenen die beven voor het gebod onzes Gods; en laat er gedaan worden naar de wet. Hos. 11:10 Zij zullen den HEERE achternawandelen, Hij zal brullen als een leeuw; wanneer Hij brullen zal, dan zullen de kinderen van de zee af al bevende aankomen. Hos. 11:11 Zij zullen bevende aankomen als een vogeltje uit Egypte, en als een duif uit het land van Assur; en Ik zal hen doen wonen in hun huizen, spreekt de HEERE. Ex. 19:16 En het geschiedde ten derden dage, toen het morgen was, dat er op den berg donderen en bliksemen waren en een zware wolk en het geluid ener zeer sterke bazuin, zodat al het volk verschrikte dat in het leger was. Job 37:1 OOK beeft hierover mijn hart, en springt op uit zijn plaats. |
3 Wie een os 12slacht, 13slaat een man; wie een lam offert, 14breekt een hond den hals; wie spijsoffer offert, is als die
15zwijnenbloed offert; wie 16wierook brandt ten gedenkoffer, is als die 17een afgod 18zegent. 19Dezen verkiezen ook hun wegen, en hun ziel heeft lust 20aan hun verfoeiselen. | | 12 Hebr. keelt, te weten ter offerande, te weten zonder erkentenis zijner zonden en zonder geloof. Of ook die het uiterlijk doet ten tijde des Nieuwen Testaments. Zie Jes. 1:11. Hebr. 10:1, 4, 11.  Jes. 1:11 Waartoe zal Mij zijn de veelheid uwer slachtoffers? zegt de HEERE; Ik ben zat van de brandoffers der rammen en van het smeer der vette beesten, en heb geen lust aan het bloed der varren, noch der lammeren, noch der bokken. Hebr. 10:1 WANT
de wet, hebbende een schaduw der toekomende goederen, niet het beeld zelf der zaken, kan met dezelfde offeranden die zij alle jaar geduriglijk opofferen, nimmermeer heiligen degenen die daar toegaan. Hebr. 10:4 Want het is onmogelijk dat het bloed van stieren en bokken de zonden wegneme. Hebr. 10:11 En een iegelijk priester stond wel allen dag dienende, en dezelfde slachtoffers dikmaals offerende, die de zonden nimmermeer kunnen wegnemen; |
13 Of: verslaat, dat is, doodt een man. De zin is: Dat is Mij zo onaangenaam, ja, men vertoornt er Mij zozeer mede, alsof hij een man versloeg. |
14 Dat is, hij is als een die een hond den hals breekt, of onthalst, of den nek afsnijdt, te weten om Mij dien te offeren, als Deut. 21:4. En versta hier onder den naam van hond alle onreine dieren, die te offeren in de wet verboden waren.  Deut. 21:4 En de oudsten derzelver stad zullen de jonge koe afbrengen in een ruw dal, dat niet bearbeid noch bezaaid zal zijn; en zij zullen deze jonge koe aldaar in het dal den nek doorhouwen. |
15 Zie Lev. 11:7, 8, 26. Deut. 14:8, alwaar niet alleen verboden wordt zwijnenvlees te eten, maar de Joden mochten het niet aanroeren zonder zich te ontreinigen.  Lev. 11:7 Ook het zwijn, want het verdeelt wel den klauw en klieft de kloof der klauwen in tweeën, maar herkauwt het gekauwde niet; dat zal u onrein zijn. Lev. 11:8 Van hun vlees zult gij niet eten en hun dood aas niet aanroeren; zij zullen u onrein zijn. Lev. 11:26 Alle beest dat den klauw verdeelt, doch de kloof niet in tweeën klieft en niet herkauwt, zullen u onrein zijn; zo wie dezelve aangeroerd zal hebben, zal onrein zijn. Deut. 14:8 Ook het varken, want dat verdeelt zijn klauw wel, maar het herkauwt niet; onrein zal het ulieden zijn; van hun vlees zult gij niet eten en hun dood aas zult gij niet aanroeren. |
16 Te weten ter gedachtenis. Zie de aant. Lev. 2 op vers 2. Hebr. die een gedachtenis van wierook of reukwerk maakt.  Lev. 2:2 (kt.) En hij zal het brengen tot de zonen van Aäron, de priesters, een van welke daarvan zijn hand vol grijpen zal uit deszelfs meelbloem en uit deszelfs olie, met al deszelfs wierook; en de priester zal deszelfs gedenkoffer aansteken op het altaar; het is een vuuroffer tot een lieflijken reuk den HEERE. |
17 Zie van het Hebreeuwse woord 1 Sam. 15 op vers 23.  1 Sam. 15:23 (kt.) Want wederspannigheid is een zonde der toverij, en wederstreven is afgoderij en beeldendienst. Omdat gij des HEEREN woord verworpen hebt, zo heeft Hij u verworpen, dat gij geen koning zult zijn. |
18 Of: looft, dat is, dankt, alsof hij een ware God ware. |
19 De zin is: Zij treden niet op de wegen die Ik hun heb voorgeschreven, maar zij verkiezen zichzelven wegen, dat is, wijzen en manieren van godsdienst, of hun boze lusten en kwade begeerlijkheden. |
20 Dat is, aan hun afgoderijen en ceremoniën die Mij een gruwel zijn. Zie 2 Kron. 15:8. Ez. 20:7 met de aantt.  2 Kron. 15:8 Als nu Asa deze woorden hoorde en de profetie van den profeet Oded, sterkte hij zich en hij deed weg de verfoeiselen uit het ganse land van Juda en Benjamin, en uit de steden die hij van het gebergte van Efraïm genomen had, en vernieuwde het altaar des HEEREN, dat voor het voorhuis des HEEREN was. Ez. 20:7 En Ik zeide tot hen: Eenieder werpe de verfoeiselen zijner ogen weg, en verontreinigt ulieden niet met de drekgoden van Egypte; Ik, de HEERE, ben uw God. |
4 21Ik zal ook verkiezen 22het loon hunner handelingen, en 23hun vrezen zal Ik over hen doen komen, bomdat 24Ik heb geroepen en niemand antwoordde; Ik gesproken heb en zij niet hoorden, maar cdeden wat kwaad is in Mijn ogen, en verkoren hetgeen waartoe Ik geen lust had. | | 21 Alsof God zeide: Hebben zij hun wegen gekozen en ingegaan, Ik zal ook kiezen wat Ik doen zal. |
22 Anders: Ik zal ook hun veranderlijkheden kiezen, dat is, Ik zal hen ook straffen vanwege hun hypocrisie, en zal hen hier en daar doen draven en in de gevangenis doen gaan. Anders: om hunner bespottingen wil, dat is, Ik zal hun boosheid en hypocrisie ontdekken, met dewelke zij Mij de ogen menen te verblinden. |
23 Te weten de macht der Chaldeeën en andere vijanden, waarvoor zij vrezen. Zie Job 39 op vers 25.  Job 39:25 (kt.) Het belacht de vrees en wordt niet ontsteld, en keert niet weder vanwege het zwaard. |
b Spr. 1:24. Jer. 7:13.  Spr. 1:24 Dewijl Ik geroepen heb en gijlieden geweigerd hebt, Mijn hand uitgestrekt heb en er niemand was die opmerkte, Jer. 7:13 En nu, omdat gijlieden al deze werken doet, spreekt de HEERE, en Ik tot u gesproken heb, vroeg op zijnde en sprekende, maar gij niet gehoord hebt, en Ik u geroepen, maar gij niet geantwoord hebt; |
24 Zie Spr. 1:24. Jes. 50:2; 65:12. Jer. 7:13.  Spr. 1:24 Dewijl Ik geroepen heb en gijlieden geweigerd hebt, Mijn hand uitgestrekt heb en er niemand was die opmerkte, Jes. 50:2 Waarom kwam Ik, en er was niemand? Waarom riep Ik, en niemand antwoordde? Is Mijn hand dus gans kort geworden, dat zij niet verlossen kan? Of is er in Mij geen kracht om uit te redden? Zie, door Mijn schelding maak Ik de zee droog, Ik stel de rivieren tot een woestijn, dat haar vis stinkt, omdat er geen water is, en sterft van dorst. Jes. 65:12 Ik zal ulieden ook ten zwaarde tellen, dat gij allen u ter slachting zult krommen, omdat Ik heb geroepen, maar gij hebt niet geantwoord, Ik gesproken heb, maar gij hebt niet gehoord, maar hebt gedaan wat kwaad was in Mijn ogen, en hebt verkoren hetgeen waaraan Ik geen lust heb. Jer. 7:13 En nu, omdat gijlieden al deze werken doet, spreekt de HEERE, en Ik tot u gesproken heb, vroeg op zijnde en sprekende, maar gij niet gehoord hebt, en Ik u geroepen, maar gij niet geantwoord hebt; |
c Jes. 65:12.  Jes. 65:12 Ik zal ulieden ook ten zwaarde tellen, dat gij allen u ter slachting zult krommen, omdat Ik heb geroepen, maar gij hebt niet geantwoord, Ik gesproken heb, maar gij hebt niet gehoord, maar hebt gedaan wat kwaad was in Mijn ogen, en hebt verkoren hetgeen waaraan Ik geen lust heb. |
5 25Hoort des HEEREN woord, gij die voor Zijn woord beeft: 26Uw broeders, die u haten, die u verre 27afzonderen 28om Mijns Naams wil, 29zeggen: d30Dat de HEERE heerlijk worde. 31Doch Hij zal verschijnen tot ulieder vreugde, zij daarentegen zullen beschaamd worden. | | 25 Hier spreekt nu God, of de profeet, de godzalige Israëlieten aan die ten tijde der profeten geweest zijn, en die daarna ten tijde van Christus in Hem zouden geloven, en derhalve van hun broederen naar het vlees zouden gehaat en vervolgd worden. |
26 Te weten valse broeders, hypocrieten. |
27 Of: afscheiden, afkerig van u zijn, u hun gezelschap onwaardig achtende. Zie Jes. 65:5.  Jes. 65:5 Die daar zeggen: Houd u tot uzelven en naak tot mij niet, want ik ben heiliger dan gij. Dezen zijn een rook in Mijn neus, een vuur, den gansen dag brandende. |
28 Dat is, omdat gijlieden de ware religie belijdt, die Ik ulieden te onderhouden gegeven heb ter ere Mijns Naams. |
29 Te weten spottende met de dreigementen die de Heere door Zijn profeten laat verkondigen. |
d Jes. 5:19.  Jes. 5:19 Die daar zeggen: Dat Hij haaste, dat Hij Zijn werk bespoedige, opdat wij het zien; en laat naderen en komen den raadslag van den Heilige Israëls, dat wij het
vernemen. |
30 Alsof zij zeiden: Dat de Heere Zijn macht aan ons bewijze met Zijn straffen, waarmede gij ons dreigt. Dit spreken die goddeloze mensen spotswijze, verwerpende onheiliglijk al de dreigementen en beloften die de Heere door Zijn profeten deed. Vgl. Jes. 5:19.  Jes. 5:19 Die daar zeggen: Dat Hij haaste, dat Hij Zijn werk bespoedige, opdat wij het zien; en laat naderen en komen den raadslag van den Heilige Israëls, dat wij het
vernemen. |
31 Of: Voorwaar, Hij [te weten de Heere] zal verschijnen, dat is, Hij zal gewisselijk komen, tot ulieder [te weten der godzaligen] vreugde, maar zij [te weten de goddelozen] zullen beschaamd worden, dat is, Ik zal hen straffen en te schande maken, zonder dat de valse goden, op dewelke zij hun vertrouwen zetten, hen zullen kunnen verlossen. |
6 Er zal 32een stem van een groot rumoer 33uit de stad 34zijn, een stem uit den tempel, de stem des HEEREN, Die Zijn vijanden de verdienste vergeldt. | | 32 Anders: het geluid van een gekraak. |
33 Te weten Jeruzalem. |
34 Dat is, gehoord worden. Enigen verstaan de woorden van dit vers aldus: Er zal een alarm en weeklage gehoord worden, als de Chaldeeën zullen komen om de stad van Jeruzalem en den tempel te verstoren. Dit zal zijn de stem des Heeren, Die de Chaldeeën roepen of verwekken zal om de boze Joden te straffen. Anderen nemen deze woorden aldus: De stem der leraren van het Heilig Evangelie, die hun stem als een bazuin verheffen zullen, zal uit Jeruzalem voortgaan en uit den tempel gehoord worden, Jes. 2:3, zijnde een genaderijke stem voor de uitverkorenen, maar onaangenaam voor de vijanden Gods, 2 Kor. 2:15, 16.  Jes. 2:3 En vele volken zullen heengaan en zeggen: Komt, laat ons opgaan tot den berg des HEEREN, tot het huis van den God Jakobs, opdat Hij ons lere van Zijn wegen en dat wij wandelen in Zijn paden. Want uit Sion zal de wet uitgaan, en des HEEREN woord uit Jeruzalem. 2 Kor. 2:15 Want wij zijn Gode een goede reuk van Christus, in degenen die zalig worden, en in degenen die verloren gaan; 2 Kor. 2:16 Dezen wel een reuk des doods ten dode, maar genen een reuk des levens ten leven. En wie is tot deze dingen bekwaam? |
De wonderlijke geboorte van de kinderen Sions |
7 Eer 35zij barensnood had, heeft zij gebaard; eer haar smart overkwam, zo is zij 36van een knechtje verlost. | | 35 Te weten Sion, vers 8, dat is, de kerke Gods. En: Eer zij barensnood of weeën had, heeft zij gebaard, dat is, de kerk van Christus zal snellijk en onverhoeds aanwassen, doordien haastelijk, boven verwachting, velen uit de heidenen het Evangelie zullen aannemen, die haar tot kinderen Gods zullen geboren worden. Zie Hand. 2:41, 47; 12:24. De heidenen zijn bij grote menigten, in plaats der goddeloze en ongelovige Joden, tot de gemeente van Christus gekomen. Zie Hand. 11:18, 23.  vers 8 Wie heeft ooit zulks gehoord? Wie heeft dergelijke gezien? Zou een land kunnen geboren worden op een enigen dag? Zou een volk kunnen geboren worden op een enige reize? Maar Sion heeft weeën gekregen, en zij heeft haar zonen gebaard. Hand. 2:41 Die dan zijn woord gaarne aannamen, werden gedoopt; en er werden op dien dag tot hen toegedaan omtrent drieduizend zielen. Hand. 2:47 En prezen God en hadden genade bij het ganse volk. En de Heere deed dagelijks tot de gemeente, die zalig werden. Hand. 12:24 En het Woord Gods wies en vermenigvuldigde. Hand. 11:18 En als zij dit hoorden, waren zij tevreden en verheerlijkten God, zeggende: Zo heeft dan God ook den heidenen de bekering gegeven ten leven! Hand. 11:23 Dewelke daar gekomen zijnde, en de genade Gods ziende, werd verblijd, en vermaande hen allen dat zij met een voornemen des harten bij den Heere zouden blijven. |
36 Dat is, van een groot en machtig volk, hetwelk vers 8 haar zonen genoemd wordt; en Ex. 4:22 wordt Gods volk genaamd Gods zoon en de eerstgeborene. Vergelijk hiermede Openb. 12:5.  vers 8 Wie heeft ooit zulks gehoord? Wie heeft dergelijke gezien? Zou een land kunnen geboren worden op een enigen dag? Zou een volk kunnen geboren worden op een enige reize? Maar Sion heeft weeën gekregen, en zij heeft haar zonen gebaard. Ex. 4:22 Dan zult gij tot Farao zeggen: Alzo zegt de HEERE: Mijn zoon, Mijn eerstgeborene is Israël. Openb. 12:5 En zij baarde een mannelijken Zoon, Die al de heidenen zou hoeden met een ijzeren roede; en haar Kind werd weggerukt tot God en Zijn troon. |
8 Wie heeft ooit zulks gehoord? Wie heeft dergelijke gezien? Zou 37een land kunnen geboren worden 38op een enigen dag? Zou een volk kunnen geboren worden op een enige reize? Maar 39Sion heeft weeën gekregen, en zij heeft 40haar zonen gebaard. | | 37 Dat is, de inwoners van een land, een land vol volk. |
38 Dat is, subiet, in een korten tijd. |
39 Dat is, Sion heeft haar kinderen gebaard zo haast als haar de weeën of barensnood is aangekomen; zulks is geschied, als de predicatie van het Heilig Evangelie haastelijk is aangenomen geworden. |
40 Versta dit van een groot getal der heidenen, die door het geloof voor Christus aangewonnen zijn. Zie vers 7.  vers 7 Eer zij barensnood had, heeft zij gebaard; eer haar smart overkwam, zo is zij van een knechtje verlost. |
9 41Zou Ik de baarmoeder openbreken, en niet genereren? zegt de HEERE; zou Ik, Die genereer, voortaan 42toesluiten? zegt uw God. | | 41 Of aldus: Zou Ik anderen de baarmoeder openbreken, en niet maken dat Sion zou baren? Of aldus: Zou Ik tot de geboorte brengen en niet doen baren? Dat is, zou Ik een volk ten Evangelie bereiden, en geen genade geven om hetzelve te ontvangen, belijden en beleven? Vgl. Jes. 37:3.  Jes. 37:3 En zij zeiden tot hem: Alzo zegt Hizkía: Deze dag is een dag der benauwdheid en der schelding en der lastering; want de kinderen zijn gekomen tot aan de geboorte en er is geen kracht om te baren. |
42 Dat is, onvruchtbaar blijven of laten blijven. Zie Gen. 16:2; 20:17, 18.  Gen. 16:2 Zo zeide Sarai tot Abram: Zie toch, de HEERE heeft mij toegesloten, dat ik niet bare; ga toch in tot mijn dienstmaagd, misschien zal ik uit haar gebouwd worden. En Abram hoorde naar de stem van Sarai. Gen. 20:17 En Abraham bad tot God; en God genas Abimélech, en zijn huisvrouw en zijn dienstmaagden, zodat zij baarden. Gen. 20:18 Want de HEERE had al de baarmoeders van het huis van Abimélech ganselijk toegesloten, ter oorzake van Sara, Abrahams huisvrouw. |
10 Verblijdt 43u 44met Jeruzalem en verheugt u 45over haar, al haar liefhebbers; 46weest vrolijk over haar met vreugde, gij allen die over haar 47zijt treurig geweest; | | 43 O gij gelovige kinderen Gods, gij nieuwgeboren Christenen, van welker geboorte gesproken is vers 8.  vers 8 Wie heeft ooit zulks gehoord? Wie heeft dergelijke gezien? Zou een land kunnen geboren worden op een enigen dag? Zou een volk kunnen geboren worden op een enige reize? Maar Sion heeft weeën gekregen, en zij heeft haar zonen gebaard. |
44 Dat is, met de kerke Gods, het geestelijke Jeruzalem, hetwelk de Heere weder herbouwd en zeer vermeerderd heeft, door de beroeping der heidenen. |
45 Of: met haar, of: in haar, dat is, harenthalve. |
46 Dat is, weest hartelijk verblijd, als Matth. 2:10.  Matth. 2:10 Als zij nu de ster zagen, verheugden zij zich met zeer grote vreugde. |
47 Te weten niet alleen om de destructie van het aardse Jeruzalem, maar veelmeer omdat de kerke Gods door haar vijanden bijna geheel is onderdrukt geworden. |
11 48Opdat gij moogt zuigen en verzadigd worden van de borsten 49harer vertroostingen; opdat gij moogt uitzuigen en u verlustigen 50met den glans harer heerlijkheid. | | 48 Opdat gijlieden moogt deelachtig worden de gaven die de Heere over Zijn kerk rijkelijk zal uitstorten. Zie de aant. Ps. 36 op vers 9.  Ps. 36:9 (kt.) Zij worden dronken van de vettigheid Uws huizes; en Gij drenkt hen uit de beek Uwer wellusten. |
49 Dat is, van haar veelvoudigen troost, waarmede zij de verslagen consciënties vertroost. Zie 2 Kor. 1:3, 4.  2 Kor. 1:3 Geloofd zij de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, de Vader der barmhartigheden en de God aller vertroosting, 2 Kor. 1:4 Die ons vertroost in al onze verdrukking, opdat wij zouden kunnen vertroosten degenen die in allerlei verdrukking zijn, door de vertroosting met welke wij zelven van God vertroost worden. |
50 Of: met den overvloed harer glorie of heerlijkheid. |
12 Want alzo zegt de HEERE: Zie, Ik zal 51den vrede 52over haar uitstrekken 53als een rivier, en 54de heerlijkheid der heidenen als een overlopende beek; dan zult 55gijlieden 56zuigen, gij zult e57op de zijden gedragen worden, en op de knieën zeer vriendelijk 58getroeteld worden. | | 51 Het woord vrede wordt verscheidenlijk genomen in de Heilige Schrift: I. voor een geestelijken vrede, rijzende uit het geloof aan Christus, Rom. 5:1; II. voor een broederlijken vrede, dien de ene mens met den anderen heeft, als Mark. 9:50. Joh. 14:27; III. betekent het ook benevens rust van oorlog alle heil en welvaart, zo aan de ziel als aan het lichaam. Zie Ps. 37 op vers 11.  Rom. 5:1 WIJ dan gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God door onzen Heere Jezus Christus; Mark. 9:50 Het zout is goed; maar indien het zout onzout wordt, waarmede zult gij dat smakelijk maken? Hebt zout in uzelven, en houdt vrede onder elkander. Joh. 14:27 Vrede laat Ik u, Mijn vrede geef Ik u; niet gelijkerwijs de wereld hem geeft, geef Ik hem u. Uw hart worde niet ontroerd en zij niet versaagd. Ps. 37:11 (kt.) De zachtmoedigen daarentegen zullen de aarde erfelijk bezitten, en zich verlustigen over groten vrede. |
52 Of: tot haar neigen of buigen, te weten tot Sion, dat is, tot Mijn kerk. |
53 Zie Jes. 48 op vers 18.  Jes. 48:18 (kt.) Och, dat gij naar Mijn geboden geluisterd hadt! Zo zou uw vrede geweest zijn als een rivier, en uw gerechtigheid als de golven der zee. |
54 Dat is, rijkdom. Zie Jes. 61 op vers 6. Openb. 21:26.  Jes. 61:6 (kt.) Doch gijlieden zult priesters des HEEREN heten, men zal u dienaren onzes Gods noemen; gij zult het vermogen der heidenen eten en in hun heerlijkheid zult gij u roemen. Openb. 21:26 En zij zullen de heerlijkheid en de eer der volken daarin brengen. |
55 Te weten gij godzalige Joden. |
56 Te weten de onvervalste melk van het Goddelijk Woord. |
e Jes. 49:22; 60:4.  Jes. 49:22 Alzo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik zal Mijn hand opheffen tot de heidenen, en tot de volken zal Ik Mijn banier opsteken; dan zullen zij uw zonen in de armen brengen, en uw dochters zullen op den schouder gedragen worden. Jes. 60:4 Hef uw ogen rondom op en zie, die allen zijn vergaderd, zij komen tot u; uw zonen zullen van verre komen en uw dochters zullen aan uw zijde gevoedsterd worden. |
57 Dat is, op de armen. De zin is: De christelijke kerk en leraars derzelve zullen met u in alle beleefdheid en vriendelijkheid omgaan, gelijk een moeder met haar teder kindeken doet, niets nalatende van alles wat tot uw onderrichting en godzaligheid zou mogen strekken. Zie Num. 11:12. Jes. 49:22; 60:4, 16. Rom. 15:1, 2. Gal. 6:1, 2. 1 Thess. 2:7.  Num. 11:12 Heb ik dan al dit volk ontvangen? Heb ik het gebaard, dat Gij tot mij zoudt zeggen: Draag het in uw schoot, gelijk als een voedstervader den zuigeling draagt, tot dat land hetwelk Gij hun vaderen gezworen hebt? Jes. 49:22 Alzo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik zal Mijn hand opheffen tot de heidenen, en tot de volken zal Ik Mijn banier opsteken; dan zullen zij uw zonen in de armen brengen, en uw dochters zullen op den schouder gedragen worden. Jes. 60:4 Hef uw ogen rondom op en zie, die allen zijn vergaderd, zij komen tot u; uw zonen zullen van verre komen en uw dochters zullen aan uw zijde gevoedsterd worden. Jes. 60:16 En gij zult de melk der heidenen zuigen en gij zult de borsten der koningen zuigen; en gij zult weten dat Ik de HEERE ben, uw Heiland en uw Verlosser, de Machtige Jakobs. Rom. 15:1 MAAR
wij die sterk zijn, zijn schuldig de zwakheden der onsterken te dragen en niet onszelven te behagen. Rom. 15:2 Dat dan een iegelijk van ons zijn naaste behage ten goede, tot stichting. Gal. 6:1 BROEDERS, indien ook een mens overvallen ware door enige misdaad, gij die geestelijk zijt, brengt den zodanige terecht met den geest der zachtmoedigheid; ziende op uzelven, opdat ook gij niet verzocht wordt. Gal. 6:2 Draagt elkanders lasten, en vervult alzo de wet van Christus. 1 Thess. 2:7 Maar wij zijn vriendelijk geweest in het midden van u, gelijk als een voedster haar kinderen koestert; |
58 Of: geliefkoosd worden. |
13 Als een dien zijn moeder troost, alzo 59zal Ik u troosten; ja, gij zult 60te Jeruzalem getroost worden. | | 59 Dat is, Ik zal ulieden alle vaderlijke en moederlijke affectie bewijzen, en Ik zal ulieden met goedertierenheid omhelzen. Zie Jes. 40:11.  Jes. 40:11 Hij zal Zijn kudde weiden gelijk een herder; Hij zal de lammekens in Zijn armen vergaderen en in Zijn schoot dragen; de zogenden zal Hij zachtkens leiden. |
60 Dat is, in de gemeente der gelovigen. |
14 En gij zult het zien, en 61uw hart zal vrolijk zijn, en 62uw beenderen zullen groenen 63als het tedere gras; dan zal 64de hand des HEEREN bekend worden 65aan Zijn knechten, en Hij zal Zijn vijanden 66gram worden. | | 61 Dat is, ulieder innerlijk gemoed, of inwendige mens. Ps. 22:27; 69:33.  Ps. 22:27 De zachtmoedigen zullen eten en verzadigd worden; zij zullen den HEERE prijzen, die Hem zoeken; ulieder hart zal in eeuwigheid leven. Ps. 69:33 De zachtmoedigen, dit gezien hebbende, zullen zich verblijden; en gij die God zoekt, ulieder hart zal leven. |
62 Dat is, gijlieden zult lustig en levendig gemaakt worden door de kracht van des Heeren Geest, in plaats dat gij tevoren als verdroogd en van droefenis verwelkt waart. Het woord beenderen betekent somtijds al de ledematen van het lichaam. Zie Ps. 35, de aant. op vers 10; 51 op vers 10. Zie het tegendeel van dit lid Spr. 17:22.  Ps. 35:10 (kt.) Al mijn beenderen zullen zeggen: HEERE, wie is U gelijk! Gij, Die den ellendige redt van dien die sterker is dan hij, en den ellendige en nooddruftige van zijn berover. Ps. 51:10 (kt.) Doe mij vreugde en blijdschap horen; dat de beenderen zich verheugen, die Gij verbrijzeld hebt. Spr. 17:22 Een blij hart zal een medicijn goed maken, maar een verslagen geest zal het gebeente verdrogen. |
63 Hetwelk in den kouden winter schijnt dood te wezen, maar met de lente verkwikt het weder. |
64 Dat is, de sterkte en kracht of de hulp des Heeren. |
65 Dat is, aan alle godzaligen. |
66 Of gramschap betonen. Het Hebreeuwse woord betekent ook verfoeien, als Num. 23:7, 8.  Num. 23:7 Toen hief hij zijn spreuk op en zeide: Uit Syrië heeft mij Balak, de koning der Moabieten, laten halen, van het gebergte tegen het oosten, zeggende: Kom, vervloek mij Jakob, en kom, scheld Israël. Num. 23:8 Wat zal ik vloeken, dien God niet vloekt; en wat zal ik schelden, daar de HEERE niet scheldt? |
15 Want zie, de HEERE zal 67met vuur komen, en Zijn 68wagens als een wervelwind; om met grimmigheid 69Zijn toorn hiertoe 70te wenden, en 71Zijn schelding met vuurvlammen. | | 67 Of: in of als vuur komen. Dit is een beschrijving van de wraak die God oefenen zal; en het kan verstaan worden van de lichamelijke straf die God over Zijn vijanden brengen zal hier in hun leven, alsook van het jongste gericht, 2 Thess. 1:8, 9. Zie ook Jer. 5:14.  2 Thess. 1:8 Met vlammend vuur wraak doende over degenen die God niet kennen, en over degenen die het Evangelie van onzen Heere Jezus Christus niet gehoorzaam zijn; 2 Thess. 1:9 Dewelke zullen tot straf lijden het eeuwig verderf, van het aangezicht des Heeren en van de heerlijkheid Zijner sterkte, Jer. 5:14 Daarom zegt de HEERE, de God der heirscharen, alzo: Omdat gijlieden dit woord spreekt, zie, Ik zal Mijn woorden in uw mond tot vuur maken en dit volk tot hout, en het zal hen verteren. |
68 Versta hier krijgswagens. Vergelijk dit met Ps. 68:18.  Ps. 68:18 Gods wagens zijn tweemaal tienduizend, de duizenden verdubbeld. De Heere is onder hen, een Sinaï in heiligheid. |
69 Dat is, Zijn straffen. |
70 Of: aan te leggen. |
71 Dat is, Zijn toorn, Zijn straffen. Zie Ps. 9 op vers 6.  Ps. 9:6 (kt.) Gij hebt de heidenen gescholden, den goddeloze verdaan, hun naam uitgedelgd tot in eeuwigheid en altoos. |
16 Want met 72vuur 73en met 74Zijn zwaard zal de HEERE in het recht treden 75met alle vlees; en de verslagenen des HEEREN zullen vermenigvuldigd zijn. | | 72 Versta hier het vuur der Goddelijke gramschap en wraak. Zie Job 22 op vers 20.  Job 22:20 (kt.) Dewijl onze stand niet verdelgd is, maar het vuur hun overblijfsel verteerd heeft. |
73 Enigen aldus: dat is met het zwaard. |
74 Hier verstaan enigen het zwaard van de Chaldeeën en van andere vijanden, die de Heere tegen de Joden zenden zou; daarom noemt hij hen Zijn zwaard. Doch anderen verstaan hier door het zwaard het Woord des Heeren, als Ef. 6:17. Hebr. 4:12.  Ef. 6:17 En neemt den helm der zaligheid, en het zwaard des Geestes, hetwelk is Gods Woord; Hebr. 4:12 Want het Woord Gods is levend en krachtig, en scherpsnijdender dan enig tweesnijdend zwaard, en gaat door tot de verdeling der ziel en des geestes, en der samenvoegselen en des mergs, en is een oordeler der gedachten en der overleggingen des harten; |
75 Dat is, met alle goddeloze mensen, die Hem ongehoorzaam en wederspannig zullen geweest zijn. |
17 76Die 77zichzelven heiligen en zichzelven reinigen 78in de hoven, 79achtereen 80in het midden derzelve, 81die zwijnenvlees eten, en verfoeisel en muizen; tezamen zullen zij 82verteerd worden, spreekt de HEERE. | | 76 Een verklaring hoedanigen die vijanden waren die de Heere verslaan zou, te weten die de afgoden eren en hun leven naar de wet Gods niet aanstellen. |
77 Te weten naar de wijze der afgodendienaars, om hun valse goden te behagen. |
78 Of: tot de hoven; dat is, om in de hoven der afgoden te gaan offeren. Zie Jes. 1:29; 65:3.  Jes. 1:29 Want zij zullen beschaamd worden om der eiken wil, die gijlieden begeerd hebt, en gij zult schaamrood worden om der hoven wil, die gij verkoren hebt. Jes. 65:3 Een volk, Mij geduriglijk tergende in Mijn aangezicht: in hoven offerende en rokende op tichelstenen. |
79 Dat is, de een achter den ander, of na elkander. Enigen verstaan hier bij een een put of poel in de hoven gelegen, bij of achter denwelken zij zich met deszelfs water wiesen, om alzo zichzelven te reinigen. Anderen: achter een boom, dat is, achter een gehucht bomen, enigen afgod toegeëigend. Anderen: achter den tempel van den Enen, te weten God, Die Eén genoemd wordt, Deut. 6:4; ook noemen sommigen onder de heidenen God den Enen. Anderen: achter den tempel des afgods Achad, welken Achad zij menen te zijn een afgod bij de Assyriërs, representerende de zon.  Deut. 6:4 Hoor, Israël, de HEERE onze God is een enig HEERE. |
80 Dat is, openlijk. |
81 Zie vers 3. Lev. 11:7, enz.  vers 3 Wie een os slacht, slaat een man; wie een lam offert, breekt een hond den hals; wie spijsoffer offert, is als die
zwijnenbloed offert; wie wierook brandt ten gedenkoffer, is als die een afgod zegent. Dezen verkiezen ook hun wegen, en hun ziel heeft lust aan hun verfoeiselen. Lev. 11:7 Ook het zwijn, want het verdeelt wel den klauw en klieft de kloof der klauwen in tweeën, maar herkauwt het gekauwde niet; dat zal u onrein zijn. |
82 Dat is, uitgeroeid worden. |
De roeping der heidenen |
18 83Hun werken en hun gedachten! 84Het komt, 85dat Ik vergaderen zal alle heidenen en 86tongen; en zij zullen komen en zij zullen 87Mijn heerlijkheid 88zien. | | 83 Anders: Maar Mij aangaande, o hun werken, enz. Alsof God, nadat Hij in het voorgaande vers de gruwelijke afgoderij der goddeloze Joden bestraft had, een dreigement hierbij voegde, sprekende als de Vertoornde, met kort afgebroken woorden. Of men kan deze woorden aldus stellen: Zou Ik hun werken en hun gedachten verdragen? Alsof Hij zeide: Ik zal ze geenszins verdragen, maar spoedig zal Ik alle heidenen vergaderen, enz. |
84 Dat is, de tijd komt. |
85 Dat is, in de plaats der boze en goddeloze Joden zal Ik de heidenen roepen, en Ik zal denzelven Mijn heerlijkheid openbaren. |
86 Dat is, allerlei volken, die verscheidene spraken spreken. |
87 Die God de Heere in het Evangelie openbaart, verlossende het menselijk geslacht door Jezus Christus. |
88 Dat is, deelachtig worden. |
19 En Ik zal 89een teken aan hen zetten, en uit hen 90die het ontkomen zullen zijn, zal Ik zenden tot de heidenen, 91naar Tarsis, 92Pul, en 93Lud, 94de boogschutters, naar
95Tubal en 96Javan, tot de vergelegen eilanden, die 97Mijn gerucht niet gehoord, noch Mijn heerlijkheid gezien hebben; en 98zij zullen Mijn heerlijkheid onder de heidenen verkondigen. | | 89 Waaraan men de bekeerde Joden voor Mijn kinderen en dienaren moge kennen. Dit teken is de belijdenis der leer van het christelijk geloof en het gebruik der heilige sacramenten; en innerlijk de Heilige Geest, door Denwelken zij verzegeld worden, Ef. 1:13.  Ef. 1:13 In Welken ook gij zijt, nadat gij het Woord der waarheid, namelijk het Evangelie uwer zaligheid, gehoord hebt; in Welken gij ook, nadat gij geloofd hebt, zijt verzegeld geworden met den Heiligen Geest der belofte, |
90 Te weten uit de verwerping van den groten hoop, uit het gemene verderf en den ondergang der Joden; gelijk vervuld is in de apostelen en anderen die het Evangelie onder de heidenen hebben verkondigd. |
91 Te weten tot die die in Tarsis wonen, en zo in het volgende. Van Tarsis zie de aant. 1 Kon. 10 op vers 22.  1 Kon. 10:22 (kt.) Want de koning had in zee schepen van Tarsis, met de schepen van Hiram; deze schepen van Tarsis kwamen in, eenmaal in drie jaren, brengende goud en zilver, elpenbeen en apen en pauwen. |
92 Dit meent men dat de Afrikanen betekent. Pul was ook een naam van den koning van Assyrië. Zie 2 Kon. 15:19, 20. 1 Kron. 5:26.  2 Kon. 15:19 Toen kwam Pul, de koning van Assyrië, tegen het land; en Menahem gaf aan Pul duizend talenten zilver, opdat zijn hand met hem zou zijn om het koninkrijk in zijn hand te sterken. 2 Kon. 15:20 Menahem nu bracht dit geld op van Israël, van alle geweldigen van vermogen, om den koning van Assyrië te geven, voor elken man vijftig zilveren sikkelen; alzo keerde de koning van Assyrië weder en bleef daar niet in het land. 1 Kron. 5:26 Zo verwekte de God Israëls den geest van Pul, den koning van Assyrië, en den geest van Tillegath-Pilnéser, den koning van Assyrië; die voerde hen gevankelijk weg, te weten de Rubenieten en de Gadieten en den halven stam van Manasse. En hij bracht hen te Halah en Habor en Hara en aan de rivier Gozan, tot op dezen dag. |
93 Zie Gen. 10 op vss. 13, 22.  |
94 Hebr. de boogtrekkers, of de boogspanners, dat is, die met den boog schieten. Vgl. Jer. 46:9.  Jer. 46:9 Trekt op, gij paarden, en raast, gij wagens; en laat de helden uittrekken: de Moren en de Puteeërs, die het schild handelen, en de Lydiërs, die den boog handelen en
spannen. |
95 Zie Gen. 10 op vers 2.  Gen. 10:2 (kt.) De zonen van Jafeth zijn: Gomer, en Magog, en Madái, en Javan, en Tubal, en Mesech en Tiras. |
96 Dat is, de Grieken. Zie Gen. 10:2.  Gen. 10:2 De zonen van Jafeth zijn: Gomer, en Magog, en Madái, en Javan, en Tubal, en Mesech en Tiras. |
97 Hebr. Mijn gehoor, of horing, dat is, die van Mij niet gehoord hebben, die de predicatie van het Heilig Evangelie nog niet gehoord hadden. Zie Rom. 10:16, 17. Anderen: die het gerucht, belangende Mijn grote macht, nog niet gehoord hadden.  Rom. 10:16 Doch zij zijn niet allen het Evangelie gehoorzaam geweest; want Jesaja zegt: Heere, wie heeft onze prediking geloofd? Rom. 10:17 Zo is dan het geloof uit het gehoor, en het gehoor door het Woord Gods. |
98 Of: dezelve, te weten die Ik tot de heidenen zal zenden, namelijk de apostelen en andere leraars, als Barnabas, Silas, Timotheüs, Titus, Lukas, enz. |
20 En zij zullen 99al uw broeders uit alle heidenen den HEERE 100ten spijsoffer brengen, 1op paarden en op wagens, en 2op rosbaren, en op muildieren, en 3op snelle lopers, 4naar Mijn heiligen berg toe, 5naar Jeruzalem, zegt de HEERE, gelijk als de kinderen Israëls het spijsoffer in een rein vat brengen ten huize des HEEREN. | | 99 Te weten uw broeders in Christus, of geloofsgenoten, de uitverkoren heidenen, die bekeerd zijnde door de predicatie van het Heilig Evangelie, tot Abrahams kinderen zullen gemaakt worden, en dienvolgens der Joden broederen zijn zullen. |
100 Of: tot een offerande, om den Heere geofferd te worden. Anders: tot een geschenk. Zie Rom. 15:16. Alzo ook in dit vers.  Rom. 15:16 Opdat ik een dienaar van Jezus Christus zij onder de heidenen, het Evangelie Gods bedienende, opdat de offerande der heidenen aangenaam worde, geheiligd door den Heiligen Geest. |
1 Dat is, met alle vlijt, en bevorderlijke middelen. |
2 Of: op bedekte wagens, op koetsen. |
3 Of: op snelle beesten, of: op postpaarden. |
4 Dat is, tot de gemeenschap der heiligen. Zie Jes. 2:2.  Jes. 2:2 En het zal geschieden in het laatste der dagen, dat de berg van het huis des HEEREN zal vastgesteld zijn op den top der bergen, en dat hij zal verheven worden boven de heuvelen, en tot denzelven zullen alle heidenen toevloeien. |
5 Uit vers 23 is wel af te leiden dat dit niet is te verstaan van het materiële Jeruzalem, want het is onmogelijk dat alle vlees alle maanden, of alle weken, daar komen zou om te aanbidden.  vers 23 En het zal geschieden dat van de ene nieuwe maan tot de andere en van den enen sabbat tot den anderen, alle vlees komen zal om aan te bidden voor Mijn aangezicht, zegt de HEERE. |
21 En ook zal Ik 6uit dezelve enigen 7tot priesters en tot Levieten nemen, zegt de HEERE. | | 6 Te weten uit de bekeerde heidenen. |
7 Dat is, tot leraars en tot predikanten van het Heilig Evangelie. Zie Rom. 15:16. Filipp. 2:17.  Rom. 15:16 Opdat ik een dienaar van Jezus Christus zij onder de heidenen, het Evangelie Gods bedienende, opdat de offerande der heidenen aangenaam worde, geheiligd door den Heiligen Geest. Filipp. 2:17 Ja, indien ik ook tot een drankoffer geofferd word over de offerande en bediening uws geloofs, zo verblijd ik mij en verblijd mij met u allen; |
22 Want gelijk als 8de fnieuwe hemel en de nieuwe aarde, die Ik maken zal, voor Mijn aangezicht zullen staan, spreekt de HEERE, alzo zal ook
9ulieder zaad en ulieder naam staan. | | 8 Zie Jes. 65 op vers 17. 2 Petr. 3:13. Openb. 21:1.  Jes. 65:17 (kt.) Want zie, Ik schep nieuwe hemelen en een nieuwe aarde; en de vorige dingen zullen niet meer gedacht worden en zullen in het hart niet opkomen. 2 Petr. 3:13 Maar wij verwachten, naar Zijn belofte, nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, in dewelke gerechtigheid woont. Openb. 21:1 EN
ik zag een nieuwen hemel en een nieuwe aarde; want de eerste hemel en de eerste aarde was voorbijgegaan, en de zee was niet meer. |
f Jes. 65:17. 2 Petr. 3:13. Openb. 21:1.  Jes. 65:17 Want zie, Ik schep nieuwe hemelen en een nieuwe aarde; en de vorige dingen zullen niet meer gedacht worden en zullen in het hart niet opkomen. 2 Petr. 3:13 Maar wij verwachten, naar Zijn belofte, nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, in dewelke gerechtigheid woont. Openb. 21:1 EN
ik zag een nieuwen hemel en een nieuwe aarde; want de eerste hemel en de eerste aarde was voorbijgegaan, en de zee was niet meer. |
9 Dat is, daar zal altijd op de wereld een kerk en hoopje der gelovigen zijn en blijven. Het Rijk van Christus wordt Hebr. 12:28 genoemd een onbeweeglijk Koninkrijk.  Hebr. 12:28 Daarom, alzo wij een onbeweeglijk Koninkrijk ontvangen, laat ons de genade vasthouden, door dewelke wij welbehaaglijk God mogen dienen, met eerbied en godvruchtigheid. |
23 En het zal geschieden dat 10van de ene nieuwe maan tot de andere en van den enen sabbat 11tot den anderen, 12alle vlees komen zal om aan te bidden voor Mijn aangezicht, zegt de HEERE. | | 10 Hebr. van den tijd der nieuwe maan tot zijn nieuwe maan; dat is, steeds aan een ander, zonder onderscheid van de dagen die in het Oude Testament verordineerd waren. Vgl. Kol. 2:16.  Kol. 2:16 Dat u dan niemand oordele in spijze of in drank, of in het stuk des feest dags of der nieuwe maan of der sabbatten, |
11 Hebr. tot zijn sabbat. |
12 Dat is, allerlei volken op aarde, zo heidenen als Joden. Zie Joël 2:28. Hand. 2:17. Zie ook boven, op vers 20.  Joël 2:28 En daarna zal het geschieden dat Ik Mijn Geest zal uitgieten over alle vlees, en uw zonen en uw dochters zullen profeteren; uw ouden zullen dromen dromen, uw jongelingen zullen gezichten zien. Hand. 2:17 En het zal zijn in de laatste dagen (zegt God), Ik zal uitstorten van Mijn Geest op alle vlees; en uw zonen en uw dochters zullen profeteren, en uw jongelingen zullen gezichten zien, en uw ouden zullen dromen dromen. vers 20 (kt.) En zij zullen al uw broeders uit alle heidenen den HEERE ten spijsoffer brengen, op paarden en op wagens, en op rosbaren, en op muildieren, en op snelle lopers, naar Mijn heiligen berg toe, naar Jeruzalem, zegt de HEERE, gelijk als de kinderen Israëls het spijsoffer in een rein vat brengen ten huize des HEEREN. |
24 En 13zij zullen henen uitgaan en zij zullen 14de dode lichamen der lieden 15zien die tegen Mij overtreden hebben; want g16hun worm zal niet sterven en hun vuur zal niet uitgeblust worden, en zij zullen 17allen vlees 18een afgrijzing wezen. | | 13 Te weten de ware lidmaten der gemeente, de gelovigen. |
14 Dit kan wel naar de letter genomen worden, als Jes. 34:3 en elders; doch hier kan het ook genomen worden voor zodanigen die in zonden dood zijn, ofschoon zij leven naar het lichaam, als 1 Tim. 5:6. Openb. 20:5.  Jes. 34:3 En hun verslagenen zullen weggeworpen worden, en van hun dode lichamen zal hun stank opgaan; en de bergen zullen smelten van hun bloed. 1 Tim. 5:6 Maar die haar wellust volgt, die is levend gestorven. Openb. 20:5 Maar de overigen der doden werden niet weder levend, totdat de duizend jaren geëindigd waren. Deze is de eerste opstanding. |
15 En zich verblijden vanwege de rechtvaardige straf des Heeren over de goddelozen, zowel in dit als in het toekomstige leven. Vgl. Openb. 12:10, enz.; 19:1, 2, enz.  Openb. 12:10 En ik hoorde een grote stem, zeggende in den hemel: Nu is de zaligheid en de kracht en het Koninkrijk geworden onzes Gods, en de macht van Zijn Christus; want de verklager onzer broederen, die hen verklaagde voor onzen God dag en nacht, is nedergeworpen. Openb. 19:1 EN na dezen hoorde ik als een grote stem ener grote schare in den hemel, zeggende: Hallelujah; de zaligheid en de heerlijkheid en de eer en de kracht zij den Heere onzen God; Openb. 19:2 Want Zijn oordelen zijn waarachtig en rechtvaardig, dewijl Hij de grote hoer geoordeeld heeft, die de aarde verdorven heeft met haar hoererij, en Hij het bloed Zijner dienaren van haar hand gewroken heeft. |
g Mark. 9:44.  Mark. 9:44 Waar hun worm niet sterft en het vuur niet uitgeblust wordt. |
16 Christus past deze woorden op de vervloekten in de hel, waar de worm van de consciëntie niet sterft, maar altijd knaagt, en het vuur van den toorn Gods nimmermeer uitgeblust wordt, Mark. 9:44.  Mark. 9:44 Waar hun worm niet sterft en het vuur niet uitgeblust wordt. |
17 Te weten allen uitverkoren kinderen Gods, of allen anderen creaturen. |
18 Of: gruwel, of vloek zijn. Het Hebreeuwse woord wordt alleen hier en Dan. 12:2 gevonden. In beide plaatsen wordt er gesproken van hardnekkige zondaars, van dewelke alle vromen en alle godzalige personen de walg hebben.  Dan. 12:2 En velen van hen die in het stof der aarde slapen, zullen ontwaken, dezen ten eeuwigen leven, en genen tot versmaadheden en tot eeuwige afgrijzing. |