Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
De Heere vermaant een iegelijk tot godzaligheid, vs. 1, enz. Belovende den bekeerden heidenen dat ook hun godsdienst Hem aangenaam zou wezen, 3. De Heere roept de tirannen dat zij komen zouden, om de blinde en huichelachtige wachters (die Hij stomme honden noemt) te verdelgen, 9. |
Vermaning tot godzaligheid |
1 ALZO zegt de HEERE: Bewaart 1het recht en doet
1gerechtigheid, 2want 3Mijn heil is nabij om te komen en 4Mijn gerechtigheid om geopenbaard te worden. | | 1 . 1 Onder den naam van recht en gerechtigheid vervat Hij alles wat wij God en onzen naaste schuldig zijn. |
2 Hiermede komt overeen het beginsel der predicatiën van Christus en van Johannes den Doper, zeggende: Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen, Matth. 3:2; 4:17.  Matth. 3:2 En zeggende: Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen. Matth. 4:17 Van toen aan heeft Jezus begonnen te prediken en te zeggen: Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen. |
3 Te weten dat heil hetwelk Christus, de Heiland der wereld, Mij brengen zal. Of indien dit de woorden van Christus zijn, zo is dit de zin: Mijn heil, waardoor Ik Mijn uitverkorenen zal behouden of zalig maken. |
4 De gerechtigheid des Heeren is in het Evangelie geopenbaard, Rom. 1:17.  Rom. 1:17 Want de rechtvaardigheid Gods wordt in hetzelve geopenbaard uit geloof tot geloof; gelijk geschreven is: Maar de rechtvaardige zal uit het geloof leven. |
2 Welgelukzalig is de mens 5die zulks doet, en des mensen kind dat daaraan vasthoudt; die 6den sabbat houdt, zodat hij dien niet ontheiligt, en die zijn hand bewaart van enig kwaad te doen. | | 5 Die het recht en de gerechtigheid bewaart, vers 1.  vers 1 ALZO zegt de HEERE: Bewaart het recht en doet
gerechtigheid, want Mijn heil is nabij om te komen en Mijn gerechtigheid om geopenbaard te worden. |
6 Onder het woord sabbat moet men den gansen godsdienst verstaan, die inzonderheid op den sabbat moet geoefend worden; nemende een deel voor het geheel. Zie vers 7.  vers 7 Die zal Ik ook brengen tot Mijn heiligen berg, en Ik zal hen verheugen in Mijn bedehuis; hun brandoffers en hun slachtoffers zullen aangenaam wezen op Mijn altaar; want Mijn huis zal een bedehuis genoemd worden voor alle volken. |
3 En 7de vreemde die zich tot den HEERE gevoegd heeft, 8spreke niet, zeggende: De HEERE heeft mij gans en al van Zijn volk gescheiden; en de gesnedene zegge niet: Zie, 9ik ben een dorre boom. | | 7 Hebr. de zoon of het kind van den vreemde, dat is, de vreemdelingen, als vers 6. Jes. 60:10.  vers 6 En de vreemden die zich tot den HEERE voegen om Hem te dienen en om den Naam des HEEREN lief te hebben, om Hem tot knechten te zijn: al wie den sabbat houdt, dat hij dien niet ontheilige, en die aan Mijn verbond vasthouden, Jes. 60:10 En de vreemden zullen uw muren bouwen en hun koningen zullen u dienen; want in Mijn verbolgenheid heb Ik u geslagen, maar in Mijn welbehagen heb Ik Mij over u ontfermd. |
8 Christus heeft het onderscheid tussen de volken en natiën tenietgedaan; voor Hem geldt nu niet langer het onderscheid tussen Jood en heiden, tussen heer en knecht, Gal. 3:28.  Gal. 3:28 Daarin is noch Jood noch Griek, daarin is noch dienstbare noch vrije, daarin is geen man en vrouw. Want gij allen zijt één in Christus Jezus. |
9 Dat is, ik ben een dorren boom gelijk; want gelijk die geen vruchten heeft, alzo heb ik geen kinderen. |
4 Want alzo zegt de HEERE 10van de gesnedenen die Mijn sabbatten houden, en verkiezen hetgeen waartoe Ik lust heb, en vasthouden aan Mijn verbond: | | 10 Of: tot de gesnedenen. |
5 Ik zal 11hen ook 12in Mijn huis en 13binnen Mijn muren 14een plaats en een naam geven, 15beter dan der zonen en dan der dochteren; een eeuwigen naam zal Ik 16eenieder van hen geven, die niet uitgeroeid zal worden. | | 11 Te weten die vreemden en gesnedenen van dewelke vss. 3 en 4 gesproken is.  vers 3 En de vreemde die zich tot den HEERE gevoegd heeft, spreke niet, zeggende: De HEERE heeft mij gans en al van Zijn volk gescheiden; en de gesnedene zegge niet: Zie, ik ben een dorre boom. |
12 Dat is, in de christelijke gemeente. |
13 Te weten binnen de geestelijke stad Jeruzalem, dat is, in Mijn kerk. |
14 Of ruimte. Alzo ook Jes. 57:8. Hebr. een hand.  Jes. 57:8 En achter de deur en posten zet gij uw gedenkteken; want van Mij wijkende ontdekt gij u en klimt op; gij maakt uw leger wijd en maakt u een verbond met enigen uit dezelve; gij hebt hun leger lief in elke plaats die gij ziet. |
15 Of: die beter is dan, enz. Wat is dat voor een naam? Dat zij kinderen Gods heten zullen, Joh. 1:12. 1 Joh. 3:1, welke een veel treffelijker naam is dan de naam van zoon of dochter die men vanwege de vleselijke geboorte heeft.  Joh. 1:12 Maar zovelen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, namelijk die in Zijn Naam geloven; 1 Joh. 3:1 ZIET
hoe grote liefde ons de Vader gegeven heeft, namelijk dat wij kinderen Gods genaamd zouden worden. Daarom kent ons de wereld niet, omdat zij Hem niet kent. |
16 Hebr. hem. |
6 En 17de vreemden die zich tot den HEERE voegen om Hem te dienen en om den Naam des HEEREN lief te hebben, om Hem tot knechten te zijn: al wie 18den sabbat houdt, dat hij dien niet ontheilige, en die aan Mijn verbond vasthouden, | | 17 Zie vers 3.  vers 3 En de vreemde die zich tot den HEERE gevoegd heeft, spreke niet, zeggende: De HEERE heeft mij gans en al van Zijn volk gescheiden; en de gesnedene zegge niet: Zie, ik ben een dorre boom. |
18 Zie vers 2.  vers 2 Welgelukzalig is de mens die zulks doet, en des mensen kind dat daaraan vasthoudt; die den sabbat houdt, zodat hij dien niet ontheiligt, en die zijn hand bewaart van enig kwaad te doen. |
7 Die zal Ik ook brengen 19tot Mijn heiligen berg, en Ik zal hen verheugen 20in Mijn bedehuis; hun 21brandoffers en hun slachtoffers zullen aangenaam wezen 22op Mijn altaar; want aMijn huis zal een bedehuis 23genoemd worden 24voor alle volken. | | 19 Hebr. tot den berg Mijner heiligheid, dat is, tot Mijn kerk, tot de verzameling Mijner uitverkorenen, als Jes. 2:2.  Jes. 2:2 En het zal geschieden in het laatste der dagen, dat de berg van het huis des HEEREN zal vastgesteld zijn op den top der bergen, en dat hij zal verheven worden boven de heuvelen, en tot denzelven zullen alle heidenen toevloeien. |
20 Hebr. in het huis Mijns gebeds, dat is, in den tempel, die geordineerd is tot een huis waarin men Mij aanbidt, en voorts de kerke Gods in het gemeen. |
21 Versta hier voornamelijk (naar de manier van spreken van het Oude Testament) door de brandoffers en slachtoffers de dankzeggingen en den redelijken godsdienst en vrijwillige overgevingen om God te gehoorzamen en te dienen. Dit zijn de geestelijke offeranden der gelovigen in het Nieuwe Testament, waarvan het gebed het voornaamste is. Vgl. hiermede Mal. 1:11. Rom. 12:1. Hebr. 13:15.  Mal. 1:11 Maar van den opgang der zon tot haar ondergang zal Mijn Naam groot zijn onder de heidenen; en aan alle plaats zal Mijn Naam reukwerk toegebracht worden, en een rein spijsoffer; want Mijn Naam zal groot zijn onder de heidenen, zegt de HEERE der heirscharen. Rom. 12:1 IK bid u dan, broeders, door de ontfermingen Gods, dat gij uw lichamen stelt tot een levende, heilige en
Gode welbehaaglijke offerande, welke is uw redelijke godsdienst. Hebr. 13:15 Laat ons dan door Hem altijd Gode opofferen een offerande des lofs, dat is de vrucht der lippen die Zijn Naam belijden. |
22 Dat is, vanwege den Middelaar Jezus Christus, Die door het altaar werd afgebeeld. Zie Hebr. 13:10.  Hebr. 13:10 Wij hebben een Altaar, van Hetwelk geen macht hebben te eten die den tabernakel dienen. |
a Matth. 21:13. Mark. 11:17. Luk. 19:46.  Matth. 21:13 En Hij zeide tot hen: Er is geschreven: Mijn huis zal een huis des gebeds genaamd worden; maar gij hebt dat tot een moordenaarskuil gemaakt. Mark. 11:17 En Hij leerde, zeggende tot hen: Is er niet geschreven: Mijn huis zal een huis des gebeds genaamd worden allen volken? Maar gij hebt dat tot een kuil der moordenaars gemaakt. Luk. 19:46 Zeggende tot hen: Er is geschreven: Mijn huis is een huis des gebeds; maar gij hebt dat tot een kuil der moordenaars gemaakt. |
23 En het behoorde ook zodanig inderdaad te zijn. |
24 Niet voor de Joden alleen, gelijk in het Oude Testament; maar de gelovige heidenen zullen zowel als de gelovige Joden God aanroepen in geest en waarheid, in de christelijke gemeente, die door den tempel is afgebeeld geworden. |
8 De Heere HEERE, Die de verdrevenen 25Israëls vergadert, spreekt: Ik zal 26tot Hem nog meer vergaderen, 27nevens hen die 26tot Hem vergaderd zijn. | | 25 Dat is, des volks van Israël. |
26 . 26 Te weten tot Christus. Anders: tot hetzelve, te weten volk van Israël, of bedehuis, in Mijn gemeente, en alzo in het einde van dit vers. |
27 Of: tot die, of: behalve die. |
Een goddeloos volk |
9 28Al 29gij gedierte des velds, komt om te eten, ja, al gij gedierte in het woud. | | 28 Hier beginnen verscheidene overzetters Jesaja 57.  Jesaja 57 DE rechtvaardige komt om, en er is niemand die het ter harte neemt; en de weldadige lieden worden weggeraapt, zonder dat er iemand op let dat de rechtvaardige weggeraapt wordt vóór het kwaad. |
29 Door het gedierte des velds moet men hier verstaan al de wrede tirannen en vervolgers van het Joodse volk. Dezen roept God hier tezamen tegen hetzelve, opdat de bozen en de hypocrieten door dezelve zouden uitgeroeid worden. |
10 30Hun 31wachters zijn allen 32blind, zij weten niet; zij allen zijn 33stomme honden, zij kunnen niet bassen; zij zijn slaperig, zij liggen neder, zij hebben het sluimeren lief. | | 30 Hebr. Zijn, te weten van het volk. |
31 Te weten de priesters en ook de regenten des volks. Zie Jer. 6:13; 8:10. Ez. 3:17.  Jer. 6:13 Want van hun kleinste af tot hun grootste toe pleegt eenieder van hen gierigheid, en van den profeet af tot den priester toe bedrijft eenieder van hen valsheid. Jer. 8:10 Daarom zal Ik hun vrouwen aan anderen geven, hun akkers aan andere bezitters; want van den kleinste af tot den grootste toe pleegt eenieder van hen gierigheid; van den profeet af tot den priester toe bedrijft eenieder van hen valsheid. Ez. 3:17 Mensenkind, Ik heb u tot een wachter gesteld over het huis Israëls; zo zult gij het woord uit Mijn mond horen en hen van Mijnentwege waarschuwen. |
32 Dat is, onwetende, onervaren in Mijn wetten. |
33 Dat is, zij zijn den stommen honden gelijk. Zij straffen de zonden van het volk niet en zij waarschuwen hetzelve niet voor den toorn Gods, vrezende ongunst bij hetzelve te behalen. |
11 En deze honden 34zijn sterk van begeerte, 35zij kunnen niet verzadigd worden, ja, het zijn herders die niet verstaan kunnen; zij allen keren zich naar hun weg, elkeen 36naar zijn gewin, 37elk uit zijn einde. | | 34 Hebr. sterk van ziel, van begeerte, van lust, van zin, of gulzig, of gierig en onverzadelijk van geld en goed. Zie Job 39, de aant. op vers 1. Anders: sterk van lijf.  Job 39:1 (kt.) ZULT gij voor den ouden leeuw roof jagen, of de graagheid der jonge leeuwen vervullen, |
35 Of: zij weten niet zat te worden, of: zij weten niet van verzadigd te worden. |
36 Of: naar zijn gierigheid. |
37 Dat is, van het ene einde tot het andere. Anders: elk in zijn gedeelte. Anders: uit de voornaamste derzelve, alsof Hij zeide: Niet alleen de geringsten onder de priesters, maar ook de hoogsten en voornaamsten. Anders: uit zijn (te weten des volks) voornaamsten; dan zou dit de mening zijn: Niet uit de arme, maar uit de voornaamste, rijkste en vermogendste personen, die de treffelijkste offeranden en giften konden brengen, zoeken zij hun vuil gewin. Zie de aantt. Gen. 19 op vers 4; 47 op vers 2. Richt. 18 op vers 2.  Gen. 19:4 (kt.) Eer zij zich te slapen legden, zo hebben de mannen dier stad, de mannen van Sódom, van den jongste tot den oudste toe, dat huis omsingeld; het ganse volk, van het uiterste einde af. Gen. 47:2 (kt.) En hij nam een deel zijner broederen, te weten vijf mannen, en hij stelde hen voor Farao’s aangezicht. Richt. 18:2 (kt.) Zo zonden de kinderen van Dan uit hun geslacht vijf mannen uit hun einden, mannen die strijdbaar waren, van Zora en van Estháol, om het land te verspieden en dat te doorzoeken; en zij zeiden tot hen: Gaat, doorzoekt het land. En zij kwamen aan het gebergte van Efraïm tot aan het huis van Micha en vernachtten aldaar. |
12 Komt herwaarts, zeggen zij, 38ik zal wijn halen en wij zullen sterken drank zuipen; 39en 40de dag van morgen zal zijn als deze, 41ja, groter, veel treffelijker. | | 38 Vgl. Jes. 22:13. 1 Kor. 15:32.  Jes. 22:13 Maar zie, er is vreugde en blijdschap met runderen te doden en schapen te kelen, vlees te eten en wijn te drinken, en te zeggen: Laat ons eten en drinken, want morgen zullen wij sterven. 1 Kor. 15:32 Zo ik, naar den mens, tegen de beesten gevochten heb te Éfeze, wat nuttigheid is het mij, indien de doden niet opgewekt worden? Laat ons eten en drinken, want morgen sterven wij. |
39 Alsof zij zeiden: Wij willen morgen lustig zijn, gelijk wij heden geweest zijn, ja, wij willen nog vrolijker en lustiger zijn. |
40 Deze woorden kunnen ook in dezen zin genomen worden alsof zij zeiden: Of wij ons dol en vol zuipen, zo zal deswege geen zwaarder straf op ons komen, het zal deswege morgen met ons gaan gelijk het heden doet, God acht op deze dingen niet. |
41 Hebr. groot, overvloedig zeer. |