Op deze pagina kunt u de Statenvertaling met kanttekeningen online raadplegen in de editie van de GBS (Gereformeerde Bijbelstichting).
Vooreerst wordt in dit hoofdstuk gesproken van de ongelovigheid der Joden ten tijde der verschijning van Christus in het vlees, vs. 1. Daarna van de vernedering, van het lijden en sterven van Christus, alsook van Zijn verhoging en heerlijkheid, en van de vruchten die de kerk daarvan ontvangt en geniet. |
|
1 WIE1a heeft 2onze prediking geloofd? En 3aan wien is de arm des HEEREN geopenbaard? |
| 1 Te weten onder de Joden. Het is zoveel alsof de profeet zeide: Daar zijn er zeer weinig, schier niemand. In de plaatsen Joh. 12:38. Rom. 10:16 wordt het woord o Heere in het begin bijgevoegd, om te tonen dat het is een klacht tot God. |
| Joh. 12:38 Opdat het woord van Jesaja, den profeet, vervuld werd, dat hij gesproken heeft: Heere, wie heeft onze prediking geloofd, en wien is de arm des Heeren geopenbaard? Rom. 10:16 Doch zij zijn niet allen het Evangelie gehoorzaam geweest; want Jesaja zegt: Heere, wie heeft onze prediking geloofd? |
| a Joh. 12:38. Rom. 10:16. |
| Joh. 12:38 Opdat het woord van Jesaja, den profeet, vervuld werd, dat hij gesproken heeft: Heere, wie heeft onze prediking geloofd, en wien is de arm des Heeren geopenbaard? Rom. 10:16 Doch zij zijn niet allen het Evangelie gehoorzaam geweest; want Jesaja zegt: Heere, wie heeft onze prediking geloofd? |
| 2 Hebr. ons gehoor, dat is, onze predicatiën, als Rom. 10:16. Het zijn de woorden van de leraars des Nieuwen Testaments, te weten van Christus en Zijn apostelen, gelijk af te leiden is uit de woorden van Christus, Joh. 12:37, 38. |
| Rom. 10:16 Doch zij zijn niet allen het Evangelie gehoorzaam geweest; want Jesaja zegt: Heere, wie heeft onze prediking geloofd? Joh. 12:37 En hoewel Hij zovele tekenen voor hen gedaan had, nochtans geloofden zij in Hem niet; Joh. 12:38 Opdat het woord van Jesaja, den profeet, vervuld werd, dat hij gesproken heeft: Heere, wie heeft onze prediking geloofd, en wien is de arm des Heeren geopenbaard? |
| 3 Dat is, hoe weinig Joden zijn er in welker harten de Heilige Geest door de predicatie van het Heilig Evangelie krachtiglijk werkt, alzo namelijk dat Hij hen begiftigt met het ware geloof aan Jezus Christus. |
|
2 4Want Hij is als een rijsje 5voor Zijn aangezicht 6opgeschoten, en 7als een wortel 8uit een dorre aarde; 9Hij had geen gedaante noch heerlijkheid; als 10wij Hem aanzagen, zo was er geen 11gestalte 12dat wij Hem zouden begeerd hebben. |
| 4 Alsof hij zeide: Uit de nederigheid en uit den verachtzamen staat in welken Christus verschenen is, nemen zij gelegenheid om Christus te verachten. Want de Joden hadden zichzelven ingebeeld een messias die in koninklijke pracht verschijnen zou; maar deze Christus komt slecht en gering, als een spruitje of rijsje. Zie Jes. 4:2; 11:1. |
| Jes. 4:2 Te dien dage zal des HEEREN SPRUITE zijn tot sieraad en tot heerlijkheid, en de Vrucht der aarde tot voortreffelijkheid en tot versiering dengenen die het ontkomen zullen in Israël. Jes. 11:1 WANT
er zal een Rijsje voortkomen uit den afgehouwen tronk van Isaï, en een Scheut uit zijn wortelen zal vrucht voortbrengen. |
| 5 Te weten voor het aangezicht van God Zijn Vader. Sommigen verstaan het voor het aangezicht van dit ongelovige Joodse volk, hetwelk niet dacht dat dit Rijsje mettertijd tot een hogen Boom opwassen zou. |
| 6 Te weten naar Zijn menselijke natuur. |
| 7 Dit kan men duiden op den nederigen verachten staat van het huis Davids, als Christus daaruit voortkwam, of op de kleine beginselen van Zijn Koninkrijk, ten aanzien van dewelke men niet zou geloofd hebben dat Hij tot een groten vruchtbaren Boom zou opwassen, maar veelmeer dat Hij ten onder blijven zou, als het zaad hetwelk in een dor, droog land geworpen wordt, verdroogt bij gebrek van vochtigheid; of gelijk de wortel van een boom die in dorre aarde geplant is, niet kan opschieten, de boom afgehouwen zijnde. |
| 8 Hebr. uit een land der droogte. |
| 9 Vanwege Zijn nederigen staat, en de wonden en striemen, het bloed en de zweetdroppen, alsook andere menigvuldige ellenden, die Zijn gelaat hebben mismaakt. |
| 10 Te weten wij Joden. |
| 11 Of: aanzien. |
| 12 Te weten naar de ogen van het vlees en van het menselijke vernuft. |
|
3 13Hij was bveracht en 14de onwaardigste onder de mensen, 15een Man van smarten en 16verzocht in krankheid; en een iegelijk was 17als verbergende het aangezicht voor Hem; 18Hij was veracht, en 19wij hebben Hem niet geacht. |
| 13 Of: Hij was verachtzaam en verworpen van de mannen, te weten van zulke mannen, die in hoogheid en waardigheid verheven waren. |
| b Ps. 22:7, 8. Jes. 49:7; 52:14. Mark. 9:12. |
| Ps. 22:7 Maar Ik ben een worm en geen man, een smaad van mensen en veracht van het volk. Ps. 22:8 Allen die Mij zien, bespotten Mij; zij steken de lip uit, zij schudden het hoofd, zeggende: Jes. 49:7 Alzo zegt de HEERE, de Verlosser Israëls, zijn Heilige, tot de verachte Ziel, tot Dien aan Welken het volk een gruwel heeft, tot den Knecht dergenen die heersen: Koningen zullen het zien en opstaan, ook vorsten, en zij zullen zich voor U buigen; om des HEEREN wil, Die getrouw is, des Heiligen Israëls, Die U verkoren heeft. Jes. 52:14 Gelijk als velen zich over U ontzet hebben, alzo verdorven was Zijn gelaat, meer dan van iemand, en Zijn gedaante, meer dan van andere mensenkinderen; Mark. 9:12 En Hij antwoordende zeide tot hen: Elía zal wel eerst komen en alles wederoprichten; en het zal geschieden
gelijk geschreven is van den Zoon des mensen, dat Hij veel lijden zal en veracht worden; |
| 14 Zo onwaard, dat Hij van de mensen steeds verworpen werd. |
| 15 Dat is, een Man vol smarten. |
| 16 Hebr. een Bekende der krankheid, dat is, Die wel verzocht had wat krankheid is, Hebr. 4:15. Of: Die vermaard was door Zijn ellende en zwarigheid, zijnde gans mat en zwak geworden vanwege de pijnigingen Hem aangedaan. Het Hebreeuwse woord dat hier met krankheid is overgezet, betekent ook in het generaal smart of ellende, als Pred. 6:2. Jer. 10:19. En alzo kan het doorgaans in dit hoofdstuk genomen worden. |
| Hebr. 4:15 Want wij hebben geen Hogepriester Die niet kan medelijden hebben met onze zwakheden, maar Die in alle dingen gelijk als wij is verzocht geweest, doch
zonder zonde. Pred. 6:2 Een man denwelken God gegeven heeft rijkdom en goederen en eer; en hij heeft voor zijn ziel geens dings gebrek van alles wat hij begeert; en God geeft hem de macht niet om daarvan te eten, maar dat een vreemd man dien opeet. Dit is ook ijdelheid en een kwade smart. Jer. 10:19 O wee mij over mijn breuk, mijn plaag is smartelijk; en ik had gezegd: Dit is immers een krankheid die ik wel dragen zal. |
| 17 Anders: en als het aangezicht voor ons verbergende. |
| 18 De zin is: Vanwege Zijn ellendigen en verachtzamen staat heeft men Hem niet alleen Zijn behoorlijke eer niet gegeven, maar men heeft Hem geheel veracht. |
| 19 Wij Joden, wij hebben Hem bespot, of: niet gerekend. Zie Matth. 27:39, enz. |
| Matth. 27:39 En die voorbijgingen lasterden Hem, schuddende hun hoofden, |
|
4 20Waarlijk, cHij heeft onze krankheden 21op Zich genomen, en onze smarten, die heeft Hij 22gedragen; doch 23wij achtten Hem dat Hij geplaagd, van God 24geslagen en verdrukt was. |
| 20 Of: Nochtans, alsof hij zeide: Maar om de waarheid te zeggen, wij hebben Hem ongelijk gedaan, en wij steken in groot misverstand; want aldus is de Messias onzenthalve gesteld, Hij heeft al onze geestelijke ziekten, dat is, zonden, op Zich genomen om voor dezelve te betalen, waarvan de lichamelijke gezondmaking een afbeelding was, Matth. 8:17. |
| Matth. 8:17 Opdat vervuld zou worden wat gesproken was door Jesaja, den profeet, zeggende: Hij heeft onze krankheden op Zich genomen en onze ziekten gedragen. |
| c Matth. 8:17. |
| Matth. 8:17 Opdat vervuld zou worden wat gesproken was door Jesaja, den profeet, zeggende: Hij heeft onze krankheden op Zich genomen en onze ziekten gedragen. |
| 21 Als Borg betalende de schuld die wij gemaakt hadden. |
| 22 Of: op Zich geladen, en als een zwaren last gedragen. |
| 23 Te weten wij Joden, stekende in groot misverstand en oordelende naar ons verkeerd oordeel, zo meenden wij dat Hij dit alles leed omdat Hij het met Zijn eigen zonden en overtredingen verdiend had. Maar het is daarmede heel anders gelegen, gelijk vers 5 gezegd wordt. Hebr. wij achtten Hem een geplaagde, geslagene Gods en verdrukte. |
| vers 5 Maar Hij is om onze overtredingen verwond, om onze ongerechtigheden is Hij verbrijzeld; de straf die ons den vrede aanbrengt, was op Hem, en door Zijn striemen is ons genezing geworden. |
| 24 Of: geraakt was. Zie Job 19 op vers 21. |
| Job 19:21 (kt.) Ontfermt u mijner, ontfermt u mijner, o gij mijn vrienden; want de hand Gods heeft mij aangeraakt. |
|
5 Maar dHij is om onze overtredingen verwond, om onze ongerechtigheden is Hij verbrijzeld; 25de straf die ons den vrede aanbrengt, was op Hem, en door Zijn striemen 26eis ons genezing geworden. |
| d Rom. 4:25. 1 Kor. 15:3. |
| Rom. 4:25 Welke overgeleverd is om onze zonden en opgewekt om onze rechtvaardigmaking. 1 Kor. 15:3 Want ik heb ulieden ten eerste overgegeven hetgeen ik ook ontvangen heb, dat Christus gestorven is voor onze zonden, naar de Schriften; |
| 25 Hebr. de straf van onzen vrede, dat is, Hij werd gestraft opdat wij door Hem volkomen vrede krijgen zouden bij God, Die met ons in onvrede was vanwege onze zonden. Versta hierbij: en de kastijding is op Hem blijven liggen, totdat Hij volkomenlijk voor ons betaald had. |
| 26 Zodat wij van zonde en straf bevrijd zijn. |
| e 1 Petr. 2:24. |
| 1 Petr. 2:24 Die Zelf onze zonden in Zijn lichaam gedragen heeft op het hout, opdat wij de zonden afgestorven zijnde, der gerechtigheid leven zouden; door Wiens striemen gij genezen zijt. |
|
6 27Wij dwaalden allen als schapen, wij keerden ons een iegelijk 28naar zijn weg; doch de HEERE heeft ons aller ongerechtigheid 29op Hem doen aanlopen. |
| 27 Dat is, wij zijn allen afgedwaald van den weg dien ons God in Zijn wet heeft voorgeschreven om daarin te wandelen. |
| 28 Niet naar den weg dien de HEERE ons had voorgeschreven; maar wandelende op den weg dien zich eenieder verkoren had. Zie 1 Petr. 2:25. |
| 1 Petr. 2:25 Want gij waart als dwalende schapen, maar gij zijt nu bekeerd tot den Herder en Opziener uwer zielen. |
| 29 Of: Hem doen ontmoeten. Of: Hij, te weten de Vader, dreef op Hem, te weten Christus, ons aller ongerechtigheid, dewijl Hij Zich in onze stede vrijwillig tot Borg gesteld had. |
|
7 Als
30dezelve geëist werd, toen werd Hij verdrukt; doch 31fHij deed Zijn mond niet open; als geen lam werd Hij ter slachting geleid, en als een 32schaap dat stom is voor het aangezicht zijner scheerders, alzo deed Hij Zijn mond niet open. |
| 30 Te weten onze ongerechtigheid, dat is, de straf onzer ongerechtigheid, van Christus geëist werd. |
| 31 Met Zijn stilzwijgen betuigende dat Hij gewilliglijk alles voor ons geleden heeft, Zijn mond niet openende om de valse aanklachten Zijner vijanden te wederleggen; ook niet sprekende tot nadeel dergenen die Hem doodden, maar wel tot voordeel van ons; en biddende voor degenen die Hem kruisigden, Luk. 23:34. |
| Luk. 23:34 En Jezus zeide: Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen. En verdelende Zijn klederen, wierpen zij het lot. |
| f Matth. 26:63; 27:12, 14. Mark. 14:61; 15:5. |
| Matth. 26:63 Doch Jezus zweeg stil. En de hogepriester antwoordende zeide tot Hem: Ik bezweer U bij den levenden God, dat Gij ons zegt of Gij zijt de Christus, de Zone Gods. Matth. 27:12 En als Hij van de overpriesters en de ouderlingen beschuldigd werd, antwoordde Hij niets. Matth. 27:14 Maar Hij antwoordde hem niet op een enig woord, alzo dat de stadhouder zich zeer verwonderde. Mark. 14:61 Maar Hij zweeg stil en antwoordde niets. Wederom vraagde Hem de hogepriester en zeide tot Hem: Zijt Gij de Christus, de Zoon des gezegenden Gods? Mark. 15:5 En Jezus heeft niets meer geantwoord, zodat Pilatus zich verwonderde. |
| g Hand. 8:32. |
| Hand. 8:32 En de plaats der Schriftuur, die hij las, was deze: Hij is gelijk een schaap ter slachting geleid; en gelijk een lam stemmeloos is voor dien die het scheert, alzo doet Hij Zijn mond niet open. |
| 32 Eigenlijk een ooilam, of zijlam. Een lam bijt of stoot dengene niet die het kelen zal, maar het volgt zachtkens zijn slachter, die het ter slachtbank leidt. |
|
8 Hij is 33uit den angst en 34uit het gericht weggenomen; en wie zal 35Zijn leeftijd uitspreken? Want Hij is 36afgesneden 37uit het land der levenden; 38om de overtreding 39mijns volks 40is de plaag op Hem geweest. |
| 33 Of: uit den kerker, of: uit dit geweldige benauwen. Hebr. uit de besluiting; te weten uit de helse benauwdheid die Christus in den hof te Gethsemane (waar Hij bloed gezweet heeft), doch inzonderheid aan het kruis gevoeld heeft, toen Hij riep: Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten? Versta dit ook van Zijn opwekking uit de doden, en als Hij tot Zijn hemelsen Vader ten hemel is opgevaren. |
| 34 Te weten uit het gericht Gods, dat is, uit de verdoemenis, die Hij een tijdlang voor ons geleden heeft, zijnde voor ons een vloek geworden, Gal. 3:13. Doch enigen verstaan hier door het gericht den dood des kruises, waartoe Hij van de Joden en Pilatus veroordeeld was, in dezen zin: Ofschoon de Messias tot een schandelijken, ja, vervloekten dood verwezen wordt, zo zal Hij nochtans, wil de profeet zeggen, eindelijk ten hemel opgenomen worden, nadat Hij voor onze zonden zal genoeggedaan hebben. |
| Gal. 3:13 Christus heeft ons verlost van den vloek der wet, een vloek geworden zijnde voor ons; want er is geschreven: Vervloekt is een iegelijk die aan het hout hangt; |
| 35 Of: de gedurigheid Zijns levens, of: Zijn eeuw. Versta hier, behalve de eeuwigheid van Zijn Goddelijk Wezen, ook de eeuwigdurendheid van Zijn Rijk, dewijl God Hem opgewekt en aan Zijn rechterhand gesteld heeft in de hemelse plaatsen, zo leeft en regeert Hij in eeuwigheid, en de dood heeft geen geweld meer over Hem, Luk. 1:33. Rom. 6:9. Of: Zijn generatie, dat is, Zijn kinderen, die geestelijk uit Hem zullen geboren worden. |
| Luk. 1:33 En Hij zal over het huis Jakobs Koning zijn in der eeuwigheid, en Zijns Koninkrijks zal geen einde zijn. Rom. 6:9 Wetende dat Christus, opgewekt zijnde uit de doden, niet meer sterft; de dood heerst niet meer over Hem. |
| 36 Dat is, Hij is door een geweldigen dood weggerukt, gelijk men een boom met geweld afhouwt. |
| 37 Dat is, dergenen die in de wereld leven. Zie de aantt. Job 28:13. Ps. 27:13. Jes. 38:11. De zin is: Hij is gedood en in het graf gelegd. |
| Job 28:13 (kt.) De mens weet haar waarde niet, en zij wordt niet gevonden in het land der levenden. Ps. 27:13 (kt.) Zo ik niet had geloofd dat ik het goede des HEEREN zou zien in het land der levenden, ik ware vergaan. Jes. 38:11 (kt.) Ik zeide: Ik zal den HEERE niet meer zien, den HEERE, in het land der levenden; ik zal de mensen niet meer aanschouwen met de inwoners der wereld. |
| 38 Dat is, vanwege de zonden, zo der Joden als der heidenen, is Hij aldus geslagen en gemarteld, welke anderszins met recht de straf had moeten treffen. |
| 39 Dit zijn woorden van den profeet. |
| 40 Hebr. was Hem de plaag, te weten die straf, dat Hij aan het kruis is genageld geworden; alzo wordt het Hebreeuwse bijvoegsel mo ook in het enkelvoud genomen, Gen. 9:26, 27. Job 20:23; 22:2. Ps. 11:7. Jes. 44:15. |
| Gen. 9:26 Voorts zeide hij: Gezegend zij de HEERE, de God van Sem; en Kanaän zij hem een knecht. Gen. 9:27 God breide Jafeth uit, en hij wone in Sems tenten; en Kanaän zij hem een knecht. Job 20:23 Er zij wat om zijn buik te vullen, God zal over hem de hitte Zijns toorns zenden, en over hem regenen op zijn spijze. Job 22:2 Zal ook een man Gode profijtelijk zijn? Maar voor zichzelven zal de verstandige profijtelijk zijn. Ps. 11:7 Want de HEERE is rechtvaardig, Hij heeft gerechtigheden lief; Zijn aangezicht aanschouwt den oprechte. Jes. 44:15 Dan is het voor den mens om te verbranden, dan neemt hij daarvan en warmt er zich bij; ook ontsteekt hij het en bakt er brood bij; daarenboven maakt hij er een god van en buigt zich daarvoor, hij maakt er een gesneden beeld van en knielt ervoor neder. |
|
9 En 41men heeft Zijn 42graf 43bij de goddelozen 44gesteld, en Hij is bij den rijke 45in Zijn dood geweest, omdat Hij 46geen onrecht gedaan heeft, hnoch bedrog in Zijn mond geweest is. |
| 41 Of: Hetwelk wel Zijn graf, enz. Hetwelk, te weten volk van Jeruzalem. |
| 42 Of: begrafenis. |
| 43 Of: met. |
| 44 Of: verordineerd, dat is, men heeft Zijn graf met goddelozen besteld, die het bewaken en bewaren zouden. Zie Matth. 27:63, 64, 65, 66. Anderen nemen het in dezen zin: De boze Joden meenden wel dat men het lichaam van Christus bij of met de lichamen der moordenaars zou wegdoen, om zulke en andere oorzaken zodanigen dood van Pilatus vorderende; maar de voorzienigheid Gods had dit anders geordineerd, want Christus is begraven geworden in het graf van Jozef van Arimathea, een eerlijk en rijk raadsheer, Matth. 27:60. |
| Matth. 27:63 Zeggende: Heer, wij zijn indachtig dat deze verleider, nog levende, gezegd heeft: Na drie dagen zal Ik opstaan. Matth. 27:64 Beveel dan dat het graf verzekerd worde tot den derden dag toe, opdat Zijn discipelen misschien niet komen bij nacht en stelen Hem, en zeggen tot het volk: Hij is opgestaan van de doden. En zo zal de laatste dwaling erger zijn dan de eerste. Matth. 27:65 En Pilatus zeide tot henlieden: Gij hebt een wacht; gaat heen, verzekert het gelijk gij het verstaat. Matth. 27:66 En zij heengaande, verzekerden het graf met de wacht, den steen verzegeld hebbende. Matth. 27:60 En legde dat in zijn nieuw graf, hetwelk hij in een steenrots uitgehouwen had; en een groten steen tegen de deur des grafs gewenteld hebbende, ging hij weg. |
| 45 Hebr. in Zijn doden, in het meervoud, dat is, na Zijn gewelddadigen dood. Vgl. Ez. 28:10 met de aant. Of: doden, omdat Christus niet één, maar als vele doden voor ons geleden heeft. |
| Ez. 28:10 Gij zult den dood der onbesnedenen sterven, door de hand der vreemden; want Ik heb het gesproken, spreekt de Heere HEERE. |
| 46 Of: geen geweld; maar integendeel oprechtelijk, rechtvaardiglijk en eenvoudiglijk gehandeld en gewandeld heeft, zo in woorden als in werken. |
| h 1 Petr. 2:22. 1 Joh. 3:5. |
| 1 Petr. 2:22 Die geen zonde gedaan heeft, en er is geen bedrog in Zijn mond gevonden; 1 Joh. 3:5 En gij weet dat Hij geopenbaard is, opdat Hij onze zonden zou wegnemen; en geen zonde is in Hem. |
|
10 Doch het behaagde den HEERE 47Hem 48te verbrijzelen, Hij heeft Hem
49krank gemaakt; 50als Zijn ziel Zich tot een schuldoffer gesteld zal hebben, zo zal Hij zaad zien, 51Hij zal de dagen verlengen; en 52het welbehagen des HEEREN zal 53door Zijn hand gelukkiglijk voortgaan. |
| 47 Te weten Jezus Christus onzen Verlosser. |
| 48 Te weten vanwege onze zonden, die op Hem lagen en in Hem moesten gestraft worden. |
| 49 Dat is, Hij heeft Hem velerlei grote smarten aangedaan en als velerlei krankheden opgelegd. Zie op vers 3. |
| vers 3 (kt.) Hij was veracht en de onwaardigste onder de mensen, een Man van smarten en verzocht in krankheid; en een iegelijk was als verbergende het aangezicht voor Hem; Hij was veracht, en wij hebben Hem niet geacht. |
| 50 De zin is: Als Christus Zijn ziel (dat is, Zijn Persoon) tot een schuldoffer ter dood overgegeven zal hebben (2 Kor. 5:21), zo zal Hij Zijn zaad zien vermenigvuldigen, dat is, Hij zal zien dat de gelovigen door de predicatie van het Heilig Evangelie grotelijks zullen aanwassen, namelijk alsdan inzonderheid, nadat Hij ten hemel opgevaren zijnde, den Heiligen Geest op Zijn apostelen en andere leraars van het Heilig Evangelie zal gezonden hebben. Anders: wanneer Gij Zijn ziel tot een schuldoffer zult gesteld hebben, zo zal Hij zaad zien, dat is, een groot getal gelovige kinderen, geboren uit het onvergankelijke zaad van het Woord Gods, Ps. 110:3. 1 Petr. 1:23. |
| 2 Kor. 5:21 Want Dien Die geen zonde gekend heeft, heeft Hij zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem. Ps. 110:3 Uw volk zal zeer gewillig zijn op den dag Uwer heirkracht, in heilige sieradiën; uit de baarmoeder des dageraads zal U de dauw Uwer jeugd zijn. 1 Petr. 1:23 Gij die wedergeboren zijt, niet uit vergankelijk, maar uit
onvergankelijk zaad, door het levende en eeuwigblijvende Woord Gods. |
| 51 Alsof hij zeide: De vrucht die de Heere Christus uit het voorverhaalde scheppen zal, zal niet kort noch haast voorbijgaande zijn, maar zij zal eeuwiglijk duren. Zie Ps. 23:6. |
| Ps. 23:6 Immers zullen mij het goede en de weldadigheid volgen al de dagen mijns levens; en ik zal in het huis des HEEREN blijven in lengte van dagen. |
| 52 Te weten het werk onzer verlossing en het vergaderen der uitverkorenen uit alle volken door de predicatie van het Heilig Evangelie, hetwelk alsdan voornamelijk is aangegaan, nadat Christus ten hemel was opgevaren, Matth. 28:19. |
| Matth. 28:19 Gaat dan heen, onderwijst al de volken, dezelve dopende in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes; lerende hen onderhouden alles wat Ik u geboden heb. |
| 53 Dat is, door Zijn dienst, of door Zijn macht. Zie Ef. 4:11, 12, enz. |
| Ef. 4:11 En Dezelve heeft gegeven sommigen tot apostelen, en sommigen tot profeten, en sommigen tot evangelisten, en sommigen tot herders en leraars; Ef. 4:12 Tot de volmaking der heiligen, tot het werk der bediening, tot opbouwing van het lichaam van Christus; |
|
11 Om den arbeid Zijner ziel zal 54Hij het zien en
55verzadigd worden; door 56Zijn kennis zal 57Mijn Knecht, 58de Rechtvaardige, 59velen 60rechtvaardig maken, want Hij zal hun ongerechtigheden 61dragen. |
| 54 Of: Hij het, te weten zaad, zien. De zin is: Christus zal zaad, dat is, kinderen, te weten geestelijke kinderen zien, dat is, verkrijgen, en met lust en vreugd aanschouwen, om Zijn arbeid en moeite. Versta daardoor die pijnen en smarten die Hij aan de ziel en aan het lichaam gevoeld heeft toen de zware toorn Gods vanwege de zonden van het menselijk geslacht op Hem lag. Anders: Van den arbeid Zijner ziel zal Hij [vrucht, of Zijn lust] zien. Zie Ps. 22 op vers 18. |
| Ps. 22:18 (kt.) Al Mijn beenderen zou Ik kunnen tellen; zij schouwen het aan, zij zien op Mij. |
| 55 Dat is, Hij zal Zijn arbeid ten hoogste en tot Zijn genoegen volkomenlijk genieten, want het is billijk dat een getrouwe arbeider geniet de vruchten van zijn arbeid. Dit zal alsdan geschieden in Zijn eigen Persoon, als Christus in de heerlijkheid Zijns Vaders zal opgenomen en aan de rechterhand Zijns Vaders zal verhoogd worden. Het zal ook Zijn lidmaten wedervaren, als Hij denzelven Zijn heerlijkheid zal deelachtig maken. |
| 56 Versta die kennis door dewelke Hij zou bekend en aangenomen worden als Heiland en Middelaar tussen God en de mensen. |
| 57 Dit spreekt God de Vader. Vgl. dit met Jes. 42:1; 52:13. |
| Jes. 42:1 ZIE, Mijn Knecht, Dien Ik ondersteun, Mijn Uitverkorene, in Denwelken Mijn ziel een welbehagen heeft. Ik heb Mijn Geest op Hem gegeven, Hij zal het recht den heidenen voortbrengen. Jes. 52:13 Zie, Mijn Knecht zal verstandiglijk handelen; Hij zal verhoogd en verheven, ja, zeer hoog worden. |
| 58 Te weten Hij rechtvaardig, lijdende voor de onrechtvaardigen, 1 Petr. 3:18. |
| 1 Petr. 3:18 Want Christus heeft ook ééns voor de zonden geleden, Hij rechtvaardig voor de onrechtvaardigen, opdat Hij ons tot God zou brengen; Die wel is gedood in het vlees, maar levend gemaakt door den Geest; |
| 59 Te weten die altegader die in Hem geloven. Zie Rom. 5:19. |
| Rom. 5:19 Want gelijk door de ongehoorzaamheid van dien énen mens velen tot zondaars gesteld zijn geworden, alzo zullen ook door de gehoorzaamheid van Eén velen tot rechtvaardigen gesteld worden. |
| 60 Hun teweegbrengende de vergeving der zonden en de gerechtigheid die voor God bestaat. |
| 61 Te weten op het hout des kruises, 1 Petr. 2:24, als zijnde het Lam Gods, Hetwelk de zonden der wereld draagt, Joh. 1:29. |
| 1 Petr. 2:24 Die Zelf onze zonden in Zijn lichaam gedragen heeft op het hout, opdat wij de zonden afgestorven zijnde, der gerechtigheid leven zouden; door Wiens striemen gij genezen zijt. Joh. 1:29 Des anderen daags zag Johannes Jezus tot zich komende, en zeide: Zie, het Lam Gods, Dat de zonde der wereld wegneemt. |
|
12 62Daarom zal Ik Hem een deel geven van velen, en 63Hij zal de machtigen als een roof delen, 64omdat Hij Zijn ziel uitgestort heeft in den dood, ien 65met de overtreders is geteld geweest; 66en Hij veler zonde gedragen heeft, en k67voor de overtreders gebeden heeft. |
| 62 Alsof God de Vader zeide: Dewijl Hij voor de mensen zoveel gedaan en geleden heeft (als boven verhaald is), zo zal Ik Hem van velen (dat is, velen) mededelen, dat is, Ik zal Hem vele geestelijke kinderen en gaven geven. Anders: Daarom zal Ik Hem een deel geven onder de groten, zodat Hij met de groten en machtigen zal mogen vergeleken worden. Anders: Daarom zal Ik Hem de geweldigen ten deel geven, namelijk de boze geesten. Zie Kol. 2:15. |
| Kol. 2:15 En
de overheden en de machten uitgetogen hebbende, heeft Hij die in het openbaar tentoongesteld, en heeft door hetzelve over hen getriomfeerd. |
| 63 Te weten den dood, de zonde, den duivel en de hel, die tevoren de overhand over de mensen hadden, zal Hij als een roof delen, dat is, overwinnen en Zijn uitverkorenen uit hun hand verlossen. Anderen nemen het van de heerschappij van Christus over de machtigen dezer wereld, die zich zullen bekeren en Hem dienen. Vgl. Jes. 52:15. |
| Jes. 52:15 Alzo zal Hij vele heidenen besprengen, ja, de koningen zullen hun mond over Hem toehouden; want denwelken het niet verkondigd was, die zullen het zien, en welke het niet gehoord hebben, die zullen het verstaan. |
| 64 Dat is, omdat Hij Zich vrijwillig heeft laten vangen, martelen en doden. |
| i Mark. 15:28. Luk. 22:37. |
| Mark. 15:28 En de Schrift is vervuld geworden, die daar zegt: En Hij is met de misdadigen gerekend. Luk. 22:37 Want Ik zeg u, dat nog dit hetwelk geschreven is, in Mij moet volbracht worden, namelijk: En Hij is met de misdadigen gerekend. Want ook die dingen die van Mij geschreven zijn, hebben een einde. |
| 65 Zodat Hij niet alleen tussen twee moordenaars is gekruisigd geworden, maar Barabbas, die vanwege een moord en oproer gevangenzat, is waardiger gehouden dan Jezus Christus, de Zone Gods. |
| 66 Zie vers 11. |
| vers 11 Om den arbeid Zijner ziel zal Hij het zien en
verzadigd worden; door Zijn kennis zal Mijn Knecht, de Rechtvaardige, velen rechtvaardig maken, want Hij zal hun ongerechtigheden dragen. |
| k Luk. 23:34. |
| Luk. 23:34 En Jezus zeide: Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen. En verdelende Zijn klederen, wierpen zij het lot. |
| 67 Zeggende: Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen, Luk. 23:34. |
| Luk. 23:34 En Jezus zeide: Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen. En verdelende Zijn klederen, wierpen zij het lot. |